Ooit hadden avant-gardistische kunstenaars het in Rusland voor het zeggen. Dat was in 1918, kort na de Russische Revolutie. De bolsjewieken, die uit alle macht probeerden de gigantische omwenteling die ze in gang hadden gezet onder controle te houden, benoemden een handvol kunstenaars op hoge ambtelijke posten in het ‘Volkscommissariaat van de Verlichting’. Van de kunstenaars in kwestie, onder wie Kazimir Malevitsj, Vasili Kandinsky en Marc Chagall, werd verwacht dat zij een revolutionaire koers zouden uitstippelen voor de kunsten, een koers waarbij de kunst zou worden ingezet om de maatschappij te helpen omvormen. Maar zoals bij meer bevlogen ideeën van Lenin en zijn kameraden duurde de droom maar kort, hielp de realiteit van alledag haar om zeep. Sjeng Scheijen beschrijft in De avant-gardisten. De Russische Revolutie in de kunst 1917-1935 minutieus hoe dit proces verliep. Hij maakt daarbij ruim gebruik van egodocumenten van de betrokken kunstenaars, zoals dagboeken en brieven, zodat je als lezer het gevoel krijgt het van zeer nabij mee te maken.
Wisten de bolsjewieken wie ze benoemden? Jazeker, daarover mag geen twijfel bestaan. De abstracte kunst die het merendeel van deze kunstenaars vervaardigde werd al voor de Eerste Wereldoorlog in tentoonstellingen gepresenteerd én door de pers besproken. Het suprematisme, zoals zij hun abstracte kunst noemden, had zich een plek verworven. Een van de krachtigste schilderijen in deze stijl, Majevitsj’ doek Zwart vierkant, stamt al uit 1913. Dus de heren – en een enkele dame – waren bekend.
Monumentale propaganda, dat is waar de kunstenaars zich in die eerste periode het meest mee bezighielden. Voor de grote socialistische herdenkingen en andere evenementen bedachten zij de artistieke aankleding. Hoogtepunt was de installatie die ze ontwierpen voor de viering van de eerste verjaardag van de revolutie op het plein voor het Winterpaleis in Petrograd, nu Sint-Petersburg. Dat door-en-door historische plein, met een oppervlakte van ruim vijftig hectare, werd met behulp van meerdere immense, felgekleurde suprematistische installaties ‘de nieuwe tijd ingeschopt’.
Het hart van de avant-gardisten lag bij de vernieuwing van het kunstonderwijs. De realisatie daarvan zou pas een echte omwenteling betekenen. De hoogste kunstopleiding in Rusland, de traditionele Keizerlijke Academie, was reeds door de bolsjewieken opgeheven. Dat maakte het voor de avant-gardisten mogelijk om al in de zomer van 1918 de afdelingen van die Academie in Moskou en Petrograd om te vormen tot ‘Vrije Statelijke Kunstateliers’ waar zijzelf de belangrijkste docenten werden. In de statige, paleisachtige gebouwen betrokken zij ook hun ateliers. Op foto’s uit deze periode kijken de avant-gardisten zelfbewust in de lens, voldoening uitstralend over het plotselinge geluk dat hen ten deel is gevallen. Dat in het Rusland van net na de revolutie voedsel en brandhout schaars waren, en ze vaak hongerig en in koude ateliers de kunstgeschiedenis een nieuw élan gaven, was bijzaak.
Die nieuwe kunst werd al snel opgemerkt in het westen. Majevitsj, Kandinsky, Chagall en Vladimir Tatlin werden daar graag geziene exposanten. Het is schrijnend dat tegelijk met de grotere aandacht in het westen de positie van de kunstenaars in Rusland zelf onder druk kwam te staan. De ineenstortende landbouw en economie, de dood van Lenin en de opkomst van de sociaal-realistische kunst als de officiële partijkunst drong hen in een hoek. Na 1925 vertrokken de meeste avant-gardisten naar de provincie of, zoals in het geval van Chagall, naar het westen. Degenen die achterbleven moesten meemaken hoe hun verdere loopbaan zich afspeelde in de uiterste marge van de kunstwereld.
Deze summiere weergave doet geen recht aan het karakter van Scheijens boek. Bijna zeshonderd bladzijden lang neemt hij je mee in de wereld van de avant-gardisten, toont hij je hun ambities, hun hart. Zij deelden veel van hun dromen, maar het waren tegelijk ook zeer onderscheiden karakters. Zo bevlogen en dominant als Majevitsj was, zo poëtisch en visionair was Tatlin. Dat diens befaamde ontwerp voor het monument voor de IIIde Internationale uit 1919 de omslag van het boek siert is meer dan terecht. Als er één kunstwerk is dat vrijwel alle facetten van deze periode in de Russische kunst in zich vertegenwoordigt, dan is het dit fragiele, uit houten latjes samengestelde model voor een toren van honderden meters hoog die de nieuwe maatschappij moest symboliseren. Het zou er niet van komen, het monument niet en de gedroomde samenleving evenmin.
Sjeng Scheijen
De avant-gardisten. De Russische Revolutie in de kunst 1917-1935
588 blz
Prometheus