De geschiedenis van het kolonialisme is een bijzonder bloedige. Als
Nederlanders kennen wij de verhalen uit Nederlands-Indië, van de gruwelijke
slachtpartij van Jan Pieterszoon Coen op de Banda-eilanden in 1621 tot de
strafexpedities van generaal Van Heutsz in Atjeh in de jaren rond 1900. Alles
uit naam van de klinkende winst die er in de koloniën te behalen viel. Ook
Duitsland heeft zo’n verleden, ofschoon het land maar weinig koloniën bezat. Een
van de belangrijkste, Duits-Zuidwest-Afrika, kreeg het in 1884-1885 toegewezen
tijdens een conferentie in Berlijn waarop de grote mogendheden Afrika onder
elkaar verdeelden. Duits-Zuidwest-Afrika, nu Namibië geheten, besloeg een enorm
gebied langs de Atlantische kust, tussen Zuid-Afrika in het zuiden en Angola in
het noorden. Er was volop ruimte voor veeteelt en er zaten kostbare delfstoffen
– diamanten! – in de grond. Ook woonden er tientallen stammen, in wier beleving
het land van hun voorvaderen hun eigendom was.
De man die ons vanaf de omslag van Ik
ben Hendrik Witbooi van Conny Braam
aankijkt is Hendrik Witbooi, leider van de Nama, een van de grootste stammen.
Sinds het voorjaar van 1885 is hij, samen met zo’n veertien miljoen Afrikanen
in Oost-Afrika, Togoland, Kameroen en Duits-Zuidwest-Afrika, onderdaan van de
Duitse keizer. Maar het zal even duren voordat dit resultaat van de Berlijnse
conferentie hem bereikt. Vooralsnog heeft hij in 1885 andere zorgen. In
september van dat jaar is hij met een groot deel van zijn volk begonnen aan een
tocht naar het noorden, langs de randen van de Kalahariwoestijn, op zoek naar
vruchtbare gronden. Daarbij ontmoet hij wantrouwen en tegenstand van de stammen
van wie ze het gebied doorkruisen. Ook komt hij in contact met de eerste Duitse
legereenheden. De maatregelen die met de kolonisatie gepaard gaan beperken de
rechten van de Nama en de andere stammen de daaropvolgende jaren steeds meer.
Wanneer Witbooi zich gewapend en met succes verzet – hij blijkt een slimme
strateeg – zetten de Duitsers in 1893 grof geschut in en volgt een
slachtpartij. Witbooi is dan gedwongen een samenwerkingsovereenkomst met de
Duitsers te tekenen en keert met zijn volk terug naar de plek vanwaar ze in
1885 vertrokken.
Het nadeel van een overeenkomst die wordt afgedwongen is dat de kans op
een nieuwe opstand groot is. En dat gebeurt in 1904. Het land is dan
grotendeels gekoloniseerd, de Duitsers hebben het overgenomen. De
oorspronkelijke bewoners zijn tweederangs burgers geworden, ze hebben vrijwel
geen rechten. Voor het minste vergrijp passen de boeren lijfstraffen toe, om
niets worden ‘zwarten’ gelyncht. De Herero, naast de Nama het sterkste volk,
komen dan in opstand. Hendrik Witbooi, inmiddels een oude man, schaart zich aan
hun zijde en weet de Duitsers flinke verliezen toe te brengen. In Berlijn wordt daarop besloten dat de enige
oplossing van het probleem ligt in de totale uitroeiing van de opstandige stammen.
Wat dan volgt staat bekend als de Namibische genocide, door de Verenigde Naties
aangemerkt als de eerste genocide van de twintigste eeuw.
Conny Braam kon zich voor deze historische roman baseren op bronnen.
Hendrik Witbooi hield een dagboek bij en kopieerde zijn talloze brieven aan de
opeenvolgende gouverneurs, militaire commandanten en de andere stamhoofden
nauwgezet in zijn brievenboek. Dat is allemaal bewaard gebleven. Hij tekende
zijn uitvoerige, soms breedsprakige brieven meestal met ‘Ik ben Hendrik
Witbooi’. Braam verwerkt ze in de tekst, wat je als lezer het gevoel geeft over
zijn schouder mee te kijken.
Braam wisselt behendig tussen Hendrik Witbooi en zo’n tien andere personages
om het verhaal te vertellen. Zo krijg je ook mee hoe de opeenvolgende militaire
commandanten, de gouverneur, een hoge ambtenaar, de fotograaf die ook de omslagfoto maakte, twee
zendelingen en nog wat anderen vanuit hun perspectief de gebeurtenissen
beleven. Ook schakelt ze regelmatig naar het hogere niveau van de politiek, naar
Cecil Rhodes, de toenmalige gouverneur van Zuidelijk Afrika, naar de
Rijkskanselier en de Keizer. Ze maakt ieders beweegredenen inzichtelijk,
terwijl je juist daardoor ook begrijpt dat zich een voor dat tijdperk
onafwendbaar scenario voltrekt.
Braam sluit haar roman af in 1907. Bij een indrukwekkend verhaal als
dit blijf ik dan in een soort spagaat achter: een tevreden lezer, een peinzend
mens. Want zo’n vechtend leven, al dat lijden, is dat dan voor niets geweest?
Ruim tien jaar later raakt Duitsland, als verliezer van de Eerste Wereldoorlog,
al zijn koloniën kwijt. De Duitse keizer, die droomde van een koloniaal
wereldrijk, vlucht naar Nederland en bestrijdt de rest van zijn leven zijn
frustraties door in Doorn op zijn landgoed bomen om te zagen. En
Duits-Zuidwest-Afrika wordt ingelijfd door Zuid-Afrika. Daar geldt dus tot de
afschaffing ervan de Zuid-Afrikaanse apartheidspolitiek. De nakomelingen van
Hendrik Witbooi blijven nog generaties lang een minderwaardige mensensoort. In
1990 wordt het gebied een onafhankelijk staat: Namibië. Een foto van Hendrik Witbooi,
die van de omslag van het boek, prijkt er nu op het biljet van tien dollar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten