Ik weet nog wanneer ik voor het eerst Rembrandts Portret van Jan Six
zag. Dat was tijdens een bezoek dat we met een groep studenten
kunstgeschiedenis brachten aan de collectie Six, aan de Amstel in Amsterdam. Ik
zag het schilderij al toen we verzamelden op de stoep voor het gebouw. Door de
ramen van de bel-etage, links van de voordeur, schemerden de contouren me
tegemoet: de rode mantel, de onderzoekende blik. Eenmaal binnen zag ik het
schilderij in al zijn glorie - de verfbehandeling, de prachtige 'vondst' van
het aantrekken van de handschoen - maar die allereerste blik vanaf de stoep
blijft me altijd bij. Nog lang heb ik, wanneer ik in Amsterdam moest zijn, op
weg naar mijn afspraak een omweg over de Amstel gemaakt. En even stilgestaan op
de stoep. Een blik geworpen op het portret. Het mooiste schilderij van
Nederland. In 'mijn' Michelin van Amsterdam stond deze omweg bovenaan.
De Jan Six wiens portret Rembrandt in 1654 schilderde is niet de
stamvader van de familie. Geert Mak beschrijft in De levens van Jan Six. Een familiegeschiedenis hoe
diens voorouders aan het einde van de zestiende eeuw vanuit de Zuidelijke
Nederlanden naar het noorden emigreerden om daar in vrijheid van politiek en
geloof en met veel ondernemingszin een nieuw bestaan op te bouwen. Rembrandts
Jan is de eerste 'Jan' Six. Hij werd geboren in 1618, overleed in 1700. Hij was
het die, door wie hij was en wat hij deed, de familie op de kaart zette.
De Gouden Eeuw van Amsterdam was in zekere zin ook de Gouden Eeuw van
de familie Six. Dat is wellicht de reden dat Mak aan de eerste Jan relatief
veel aandacht besteed, ofschoon hij voor flinke delen van diens leven in het
duister tast. Zo maakte Jan I de voor die tijd gebruikelijke Grand Tour. Maar
wanneer precies dat was, en met wie hij reisde, en welke route hij volgde is
niet bekend. Het zal omstreeks 1641-1643 zijn geweest, hij was toen begin
twintig. In een van de voorkamers van het huis hangen twee kleine portretjes,
van Jan en van een jonge vrouw. Het verhaal dat in de familie rondgaat is dat
Jan op reis ging met liefdesverdriet, een portretje van zijn aanbedene meenam
en in Rome door de schilder Gerard ter Borch, die daar toen verbleef, een
pendantportretje van zichzelf liet schilderen.
Dat is een mooi verhaal. Maar het toont ook de bijzondere situatie
waarin Mak zich bevond. Hij verbleef voor zijn onderzoek enkele jaren in het
huis aan de Amstel. Een huis waarvan vrijwel alle veertig kamers zijn
volgestouwd met de mooiste objecten. Een huis dat tevens een omvangrijk en goed
toegankelijk familiearchief herbergt waaruit Mak een schat aan informatie wist
te halen. Maar hij heeft in die jaren ook dagelijks aan de koffietafel gezeten
met de familie. En heeft vermoedelijk zo ongeveer alle verhalen aangehoord die
al tien generaties in de familie de ronde doen maar die nooit zijn vastgelegd.
En dat zijn vaak de mooiste verhalen. Zelf huldig ik het standpunt dat een
mooi verhaal niet helemaal waar hoeft te zijn om door mij te worden
doorverteld. Mak zal, als degelijke historicus en met het oog op de publicatie,
kritischer zijn geweest. Gelukkig bevat het boek toch ettelijke van deze
overleveringen.
Het is fascinerend om te zien hoe snel je in het Amsterdam van de zeventiende
eeuw rijk kon worden. Zeker wanneer je een beginkapitaal had, slim was en over
een netwerk beschikte. Dat netwerk bestond vrijwel geheel uit de aanzienlijke
families die hun huizen op de zojuist aangelegde grachten lieten bouwen. Men
speelde elkaar jaarlijks de vele gemeentelijke bestuursfuncties en andere
lucratieve baantjes toe. Ook Mak lijkt verrast door de hechtheid van dat
netwerk, de feilloze manier waarop het functioneerde om de bestuurlijke macht
binnen een kleine groep families te houden. Hij is een ervaren historicus, maar
lijkt toch gevoelsmatig bijna verontwaardigd over de ongelijkheid die daar uit
spreekt. Zijn boek is, met betrekking tot de zeventiende eeuw, naast een
biografie van Jan Six ook een kleine cultuurgeschiedenis van de upper class van
Amsterdam.
Het kapitaal van de familie Six werd al in de eerste decennia van de
zeventiende eeuw opgebouwd, vooral door het handelen van Anna Wijmer, de moeder
van Jan I. Zij kocht met haar geld ook land in de streek rond Hillegom en
westelijk van Utrecht. Het zijn de plekken waar latere generaties Six imposante
landgoederen zullen stichten. Jan I trouwde met Margaretha Tulp, dochter van de
bekende arts die door Rembrandt is vereeuwigd in de anatomische les die nu in
het Mauritshuis hangt. Hun zoon Jan II bestuurde tegen het einde van de eeuw gedurende
dertig jaar Amsterdam, vaak als burgemeester.
Niet iedere Jan blijkt even interessant te zijn als de eerste. Gaandeweg vervulden ze
ook geen bestuursfuncties meer. De tijden veranderden, de familie paste zich
aan. De mannen zochten in toenemende mate hun eigen weg in de maatschappij. Die met de sterkste persoonlijkheid leveren Mak de bouwstenen voor een verhaal dat toch blijft boeien. Het
ging in de achttiende eeuw niet meer om geld verdienen, behoud van het familiekapitaal
was al lastig genoeg. Door met de juiste partners te trouwen lukte het in de
negentiende eeuw om het kapitaal weer voor lange tijd veilig te stellen én de
kunstcollectie uit te breiden. In het begin van de twintigste eeuw werden
noodgedwongen delen van de kunstverzameling verkocht, waaronder Vermeers
Straatje en De Melkmeid. Beide schilderijen kwamen in het Rijksmuseum terecht.
Sinds 1922 zijn het huis en de collectie ondergebracht in een stichting. Vanwege het unieke karakter van de verzameling draagt de Nederlandse
staat bij aan het onderhoud, zoals onlangs aan de renovatie van het huis. Er is een beperkte openstelling, het huis is op afspraak te bezoeken. Mogelijk ervaar je, eenmaal binnen, hetzelfde dat Geert Mak zo bijzonder
vond aan zijn verblijf in het huis: de ‘historische sensatie’, door de
historicus Johan Huizinga omschreven als ‘een onmiddellijk contact met het
verleden, een sensatie even diep als het zuiverste kunstgenot’. Mak besluit
zijn aanwezigheid in het huis dan ook met een bezoekje aan het object dat hem
dat gevoel het sterkst geeft, het portret van Jan Six: ‘Ik wandel nog maar eens
naar boven, de klok tikt door alle gangen, maar bij de eerste Jan Six is het
stil. Het licht kaatst over het water van de Amstel, de kamer kleurt op, zelfs
de donkere hoed die Jan draagt is zichtbaar tegen het zwart. Het wordt tijd.
Jan kijkt me aandachtig aan, een tikje weemoedig, alsof hij een beeld wil
vasthouden in zijn herinnering. Zelf zal hij blijven wie hij was: altijd in
zijn rode cape, altijd met die handschoenen, altijd op de rand van het
afscheid.’
Geert Mak twijfelde lang voordat hij besloot dit onderzoek te doen en het boek te schrijven. Nieuwsgierigheid trok hem over de streep, en de wetenschap dat hij voor dit boek nu eens niet hoefde te reizen. Het werd een reis door zijn eigen stad, door een familiegeschiedenis, door een huis.
Geert Mak twijfelde lang voordat hij besloot dit onderzoek te doen en het boek te schrijven. Nieuwsgierigheid trok hem over de streep, en de wetenschap dat hij voor dit boek nu eens niet hoefde te reizen. Het werd een reis door zijn eigen stad, door een familiegeschiedenis, door een huis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten