Jean Pierre Rawie, een van de meest gelezen dichters van ons land,
schrijft ook een column voor Dagblad van het Noorden. Daar is natuurlijk niets
mis mee – hij woont in de stad Groningen en waarom zou een goede column minder
zijn dan een verheven gedicht – maar in de inleiding van de meest recente
bundeling van die stukken wil hij daar zelf wel even bij stilstaan. Hij
schrijft: ‘Je ganselijk onttrekken aan de “waan van de dag” is natuurlijk
onmogelijk, hoe graag ik dat ook zou willen. Zelfs in de dichtkunst – mijn
eigenlijke roeping – lukt het maar een enkele keer werkelijk tijdloos te zijn’.
Maar veel van deze stukjes voor de krant blijken bij lezing wel degelijk uit te
stijgen boven de boekstaving van alledag. Dat komt doordat ze vaak over hemzelf
gaan, over dingen die hij meemaakt en zaken die hij overpeinst. Ze vormen een autobiografie
in snippers, zou je kunnen zeggen.
Rawie heeft de stukjes in Mijn
ouders hadden één kind en een dochter gegroepeerd rond thema’s als religie,
vorsten, bloedverwanten, academici, kunstbroeders, Groningers , buitenstaanders
en autobiografisch. De onderwerpen lopen al evenzeer uiteen als deze titels,
van een lunch op Paleis Noordeinde tot het karakter van huisdieren en van de
Dichter des Vaderlands tot euthanasie. Wie we in deze columns leren kennen is
een dichter van in de zestig, een bescheiden man die graag een glas drinkt, een
man die samenwoont met ‘De Jonge Vrouw Die De Beste Jaren Van Haar Leven Aan
Mij Vergooit’ en een man die het leven met een mengeling van afstandelijkheid
en ironie ondergaat en daar met gevoel voor understatement over kan vertellen.
De mooiste passages zijn voor mij die waarin Rawie vrienden beschrijft.
Dat doet hij met liefde, en ook weemoed wanneer het om reeds gestorvenen gaat.
Komisch is zijn relaas van de verkiezing van Driek van Wissen tot Dichter des
Vaderlands in 2005. In de felle strijd om die functie bediende Van Wissen zich
van ongewone methoden, tot aan het uitdelen van viltstiften met de opdruk ‘Wie
vakkundig kan beslissen / in de jaren des verstands / is ervoor dat Driek van
Wissen / Dichter wordt des Vaderlands’. In een stukje over legendarische
drinkers die hij heeft gekend richt Rawie een klein monumentje op voor
schrijver en vertaler August Willemsen. Maar ook onbekende mensen die kleur
geven of gaven aan de binnenstad van Groningen krijgen een plek. De stukken over zijn ouders en zijn jeugd zijn
onopgesmukt en soms ontroerend.
Rawie citeert graag uit de wereldliteratuur. En doet dat soms op
precies het juiste moment. Ooit zat hij op Paleis Noordeinde samen met
olympische sporters aan tijdens een lunch voor verdienstelijke Nederlanders. Willem-Alexander, toen nog kroonprins,
vroeg hem of hij belang stelde in lichamelijke oefening. Rawie wist niet beter
dan te antwoorden met een citaat van Churchill: ‘Whenever the thought of sports
occurs to me, I lie down till it is over’. Het verdere gesprek vlotte niet
echt.
Soms betrapt Rawie zichzelf op wat al te veel zelfrepresentatie. En
corrigeert dat dan: ‘Maar genoeg koketterie’. De bundeling bevat ruim honderd
stukken. Dat grote aantal past wel bij een uitspraak die Rawie ooit deed: ‘Vaak
blijf ik, om de conversatie te redden, maar zelf aan het woord’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten