woensdag 5 november 2014

Meer dan Oeroeg

Zou Oeroeg het meest gelezen boek zijn in de moderne Nederlandse letterkunde? Die vraag lijkt me lastig te beantwoorden, maar met ruim vijftig drukken en een heel prominente plaats op de leeslijsten van scholieren is de roman zeker een van de meest populaire boeken. Oeroeg verscheen in 1947 en was het literaire debuut van Hella S. Haasse. Het boek heeft haar nooit losgelaten. In 2004, ruim vijftig jaar en een heel oeuvre later zei zij tegen Margot Dijkgraaf: ‘Oeroeg is zo’n stuk van mijn leven. Ik moet er nog zo vaak aan denken’.

Margot Dijkgraaf is gefascineerd door het werk van Hella Haasse sinds zij als tiener De verborgen bron las. Later maakte zij er een gewoonte van om na het lezen van een nieuw boek van Haasse een brief met vragen aan de schijfster te sturen. Meestal belde die enkele dagen later op met de antwoorden. Toen Dijkgraaf voor NRC Handelsblad over literatuur ging schrijven maakten ze kennis en spraken ze elkaar regelmatig. In 2004 stelde Dijkgraaf voor om hun gesprekken te concentreren op het oeuvre van Haasse. Dat werden 95 lange sessies waarin  Haasse heel openhartig was over haar werk. Met als resultaat Spiegelbeeld en Schaduwspel. Het oeuvre van Hella S. Haasse.

Haasse werkte enthousiast mee aan dit project omdat het over haar oeuvre ging. Een biografie over haar leven vond ze maar niets. Die houding komt terug in de manier waarop ze in de laatste jaren van haar leven haar archief ordende. Literair interessante zaken gingen naar het Letterkundig Museum, het meeste dat privé was verdween in de vuilnisbak. Later schafte zij daarvoor zelfs een papierversnipperaar aan. Wat ze wel kwijt wilde over zichzelf had ze trouwens al eerder beschreven in autobiografische essays als Zelfportret als legkaart (1954), Persoonsbewijs (1967) en Krassen op een rots (1970).

Dijkgraaf koos zes thema’s uit het werk van Haasse: Indië en de natuur; ontheemding; geschiedschrijving; de vrouw en het huwelijk; engagement en de verbeelding. In grote lijnen lopen die thema’s parallel met aspecten van haar leven: haar jeugd in Nederlands-Indië; haar komst naar Nederland als twintigjarige; het succes van haar vroege historische romans en haar huwelijksleven. Dijkgraaf kent het oeuvre van Haasse door en door, legt verbanden, vraagt Haasse het hemd van haar lijf.  Zo ontstaat een boeiend boek dat geen biografie is, geen bundel met interviews en geen literaire analyse van Haasse’s oeuvre. Dijkgraaf omschrijft het als ‘een persoonlijk boek, gebaseerd op mijn zoektocht naar de essentie van haar oeuvre en gevoed door mijn ontmoetingen met de schrijfster. [….] Het is mijn portret van het oeuvre van onze grootste twintigste-eeuwse schrijfster en daardoor mede een portret van haarzelf. Ieder verhaal is een bekentenis, zei ze immers zelf, dus alles wat je schrijft zegt iets over jou’.

De meesten van ons zullen een beeld van Hella Haasse hebben dat aansluit bij de omschrijving van Dijkgraaf: ‘Bescheiden, sympathiek, gewoon gebleven [….] Een erudiete, vriendelijke schrijfster van historische romans’. In Spiegelbeeld en schaduwspel komt zij ook naar voren als een vrouw die ontheemd is door haar vertrek uit haar geliefde Nederlands-Indië en dat haar leven lang is blijven verwerken. Als een vrouw die het gevoel heeft dat zij door haar huwelijk maatschappelijk in een bijrol is geplaats – haar echtgenoot verlangde dat zij stopte met haar opleiding aan de toneelschool. Een vrouw ook die in haar huwelijk niet de volledige liefdesband vond die zij daarin had verwacht. En als schrijfster een vrouw die het gevoel had door de critici en andere deskundigen nooit helemaal serieus te worden genomen – ‘een vriendelijke schrijfster van historische romans’.

Dijkgraaf toont Haasse aan het werk. Je ziet een oeuvre tot stand komen. De analyses zijn helder, Haasse’s commentaar erbij vaak fascinerend. Dit boek doet je ook realiseren hoe breed het oeuvre is. Voor een historische roman als De scharlaken stad (1951), die zich afspeelt aan het zestiende-eeuwse pauselijke hof in Rome, verricht ze grondig onderzoek om de historische achtergrond te kunnen beschrijven. Voor De Meester van de Neerdaling (1973) daarentegen, waarin de man-vrouw verhouding wordt uitgewerkt in een negatieve visie op het huwelijk, lijkt ze voornamelijk te zijn geïnspireerd door haar eigen ervaringen.

In 1988 was Haasse te gast bij Adriaan van Dis. Hij introduceerde haar als ‘de schrijfster van Oeroeg en de gesprekspartner van de koningin’. Daar maakte Haasse bezwaar tegen, dat vond zij veel te stereotiep. Misschien zijn het dergelijke opmerkingen geweest – en Van Dis was niet de enige – die Haasse hebben doen besluiten mee te werken aan het boek van Dijkgraaf. Een portret van haarzelf, in de vorm van een biografie van haar oeuvre. Waaruit zij hopelijk naar voren zou komen als meer dan een keurige, bescheiden mevrouw en als meer dan de schrijfster van Oeroeg. Dat lijkt me gelukt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten