In wat
misschien zijn laatste boek is keert Jeroen Brouwers terug naar zijn vroege
jeugd. Niet naar zijn kinderjaren in het voormalige Nederlands-Indië, waarover hij
al eerder schreef in zijn befaamde Indiëromans Het verzonkene (1979), Bezonken
rood (1981) en De zondvloed
(1988). Voor Het Hout heeft hij zich
laten inspireren door de periode die hij vanaf 1950 doorbracht in verschillende
rooms-katholieke jongenspensionaten. Hij verbleef daar omdat zijn ouders vonden
dat hun zoon drie jaar na terugkeer uit Nederlands-Indië onhandelbaar was,
duidelijk moeite had met de overgang naar Nederland. Een harde hand en strikte
tucht leek hen de beste oplossing. Voor een jongen van tien jaar betekende dat
een ingrijpende wending in zijn leven. Voor Brouwers, zoveel jaren later,
blijkt het nog steeds een ervaring waarover hij met woede kan en moet
schrijven. Maar wel met een kalme, gesublimeerde woede. Met als resultaat een
indrukwekkende en effectieve afrekening.
Het verhaal
wordt verteld door Broeder Bonaventura. Vroeger, toen hij nog in de
buitenwereld leefde, heette hij Eldert Haman. Enkele jaren eerder reageerde
hij op een vacature voor een leraar Duits in het jongenspensionaat Sint Jozef
ter Engelen in Blijderhagen, een dorpje in Limburg. Hij kreeg de baan, werd gehuisvest
in het gastenverblijf van het Franciscaner klooster maar bleef vooralsnog
burger. Nadat de werkdag en de avondmaaltijd erop zaten stapte hij op zijn
fiets en bracht de avond door in het dorp. Maar de kloosterlingen wisten hem langzaamaan
en haast ongemerkt toch de orde in te praten.
Als broeder
Bonaventura woont hij nu in het klooster. Bij de aanvang van het verhaal geniet
hij echter nauwelijks nog aanzien binnen de orde. Zijn kritische houding ten
aanzien van de misdragingen van sommige van zijn medebroeders en de leiding van
het klooster hebben hem zijn positie als leraar gekost. Hij is gedegradeerd tot
schoonmaker en nachtsurveillant. Iedere ochtend om zes uur, nadat hij er de
hele nacht op heeft toegezien dat de jongens geen verboden dingen uithalen,
moet hij ze wekken: 'Nu wordt ik geacht de horde te wekken met een luid
uitgeschald: Geloofd zij Jezus Christus! De horde dient hierop spontaan te
antwoorden: In alle eeuwigheid amen'.
De kern van
het kwaad is Broeder Mansuetus, een Duitse broeder die door de hoofdvestiging
van de orde is aangesteld in Sint Jozef
ter Engelen om de tucht beter te handhaven. Het is een wanstaltig vette man die
zijn gezag het liefst uitoefent door met regelmaat jongens af te rossen met een
stuk hout. Een aanleiding hoeft daar niet voor te zijn. Soms is de afrossing een inleiding tot meer ‘tedere’ handelingen met zo’n jongen, die hij dan laat in
de avond in zijn cel uitnodigt. Een handvol andere broeders kan, geconfronteerd
met het voorbeeld van Mansuetus, hun neigingen tot vrijpostige en seksuele
handelingen ook niet bedwingen: een aai in de nek, een hand op de bil en verder.
De broeder-verpleger ziet in elk beginnend verkoudheidje van een jongen de
ideale aanleiding om zijn patiënt bijzonder grondig te onderzoeken.
Die
misdragingen van hun collega’s zijn bij de overige broeders bekend, maar daar
kan uitsluitend op fluistertoon en buiten gehoorafstand van de broeder overste
over worden gesproken. De officiële lijn is dat er niets aan de hand is. Maar wanneer
een van de jongens zo ernstig wordt misbruikt dat hij daar zelf bijna fatale
consequenties uit trekt gaat de zaak ontsporen. Bij broeder Bonaventura zet dat
een proces in gang waarin hij zich gaat realiseren hoe hij zich zijn echte leven
heeft laten ontglippen.
Het misbruik
van jongens binnen de rooms-katholieke kerk is natuurlijk geen nieuws, we
hebben daar door alle onthullingen van de afgelopen jaren een goed beeld van. We
zijn misschien zelfs wel wat afgestompt voor dergelijke berichten. Desondanks weet
Brouwers het misbruik indringend voelbaar te maken. Bijvoorbeeld wanneer
Bonaventura midden in de nacht, op zoek naar een van de jongens die ontbreekt
op de slaapzaal, voor de deur van Mansuetus’ kamer staat maar daar niet binnen
mag, terwijl hij bijna zeker weet dat de jongen daar binnen is. Of wanneer de
jongens op het schoolplein fluisterend de details van hun ervaringen
uitwisselen.
Het Hout is een rijk boek dat over veel meer gaat dan
alleen het misbruik van de jongens door de katholieke broeders. Voor mij is ook
de manier waarop de hier beschreven orde zich in naam van de Heer afwendt van de wereld verbijsterend. De
jongens hebben tot vrijwel niets toegang dat zich buiten de muren van het klooster
afspeelt: stripverhalen zijn verboden – Donald Duck is de duivel – evenals
snoep, sport, films en boeken van moderne auteurs. De jongens groeien zo op tot
geestelijk misvormde mensen. Brouwers koos niet voor niets als motto voor zijn
roman een citaat uit Lucas 23:31: ‘Want indien zij dit doen aan het groene
hout, wat zal met het dorre hout geschieden’.
Jeroen
Brouwers schrijft met de hand, met pen op papier. Enkele jaren geleden werd hij
getroffen door een herseninfarct, waardoor zijn schrijfmotoriek vrijwel
volledig uitviel. Hij heeft dat zichzelf weer moeten aanleren. Ik heb het
gevoel dat het gevecht om de woorden op papier te krijgen zichtbaar is in zijn
stijl. De barokke uitbundigheid waarin hij vroeger zo uitblonk is hier niet te
vinden. De tekst is compact, ieder woord is als het ware raak. Soms maakt
Bonaventura zinnen niet af, ze eindigen op het moment dat je begrijpt wat er
wordt bedoeld. Brouwers houdt die stijl consequent vol, van de eerste tot de laatste zin. Het slot van het
verhaal is weergaloos. Het is tegelijkertijd uitbundig, theatraal en qua
symboliek ijzersterk. Dit is veruit het beste boek dat ik dit jaar las. Ik hoop
toch zo dat het niet Brouwers’ laatste boek is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten