‘Kees de Jongen is een cultboek’.
Dit lijkt een nogal gewaagde uitspraak, zeker wanneer je het boek hebt gelezen
en weet dat Kees Bakels vooral een brave borst is. Deze uitspraak is dan ook
niet van mijzelf maar van Pieter Steinz, gedurende lange tijd Chef boeken van
NRC Handelsblad en de samensteller van een handvol mooie overzichten van de
wereldliteratuur. Volgens Steinz heeft de roman die status al sinds het
verschijnen in 1923: ‘Talloos zijn de oudere jongeren die dwepen met de details
van dit autobiografische boek over een arme jeugd in de Jordaan. Spreek over de
grote Pers en zij weten dat het een postzegel is. Noem de naam Rosa Overbeek en
ze krijgen net zo’n glazige blik in de ogen als hun held. Zeg ‘de zwembadpas’
en zij zullen declameren: “Moest je voorover gaan lopen, net of je telkens
viel, en dan maar met je armen zwaaien, heen en weer”’.
De blijvende populariteit van de
roman zal vooral te danken zijn aan de titelheld. Kees Bakels is namelijk een
aandoenlijke jongen. Hij is twaalf jaar oud, heeft een zusje – Truus – die een
jaar jonger is en een klein broertje, Tom. Zijn vader heeft een schoenenwinkel
in de Amsterdamse Jordaan, wat betekent dat ze het thuis niet heel rijk hebben.
Zijn moeder doet het huishouden en past op de winkel als haar man ziek is, wat
steeds vaker het geval is. Kees gelooft
in zichzelf, wat onder andere tot uiting komt in het zich wat verheven voelen boven
de andere kinderen in de klas. Dat hij best goede cijfers haalt helpt daar wel
bij. Rosa Overbeek, een meisje met mooi krullend haar dat in zijn klas zit, is
zijn godin. Meer nog dan dat hij zoiets als verliefd op haar zou zijn kijkt hij
tegen haar op. Haar vader is stuurman, dat vindt hij heel indrukwekkend.
Pieter Steinz deed zijn uitspraak
over Kees de jongen in Het web van de wereldliteratuur (2007), waarin hij
honderd boeken bespreekt die de ‘literaire X-factor’ hebben. In de afsluitende
passage acht hij het raadzaam te melden dat Kees de jongen géén kinderboek is. Veel
mensen denken dat, ook omdat de schrijver, Theo Thijssen, van 1898 tot 1921
onderwijzer was op scholen in Amsterdam. Die achtergrond zorgt er wel voor dat
Kees de jongen volstrekt overtuigt in de weergave van de belevingswereld van
een jongen van twaalf. Kees laat graag zijn fantasie de vrije loop, dat is een
leidmotief door het hele boek. In zijn fantasie is hij meestal een held, een
redder, een leider. Zien mensen tegen hem op, spreken over hem. En verkeert hij
op voet van gelijkheid met Rosa. Die volstrekt vrije, kinderlijke verbeelding
waarin alles mogelijk is vormt de grootste aantrekkingskracht van het boek.
Met deze bewerking door Tiny Fisscher
is Kees de Jongen ook een kinderboek geworden. Zij heeft de taal van Thijssen,
die inmiddels toch wel wat archaïsch overkomt, opgefrist. Ingewikkelde
zinsconstructies zijn vervangen door soepel lopende zinnen. Hier en daar zijn
langdradige passages ingekort. Voor woorden die wij niet meer begrijpen zijn
passende hedendaagse varianten gevonden. Een voorbeeld daarvan is de
‘gymnastiek-gordel’. Voor een uitleg daarvan op internet moet je op de website
van het Nederlands Schoolmuseum zijn. Fisscher heeft dat veranderd in
gymschoenen. Want die wilde Kees ook hebben. Zelfs heeft ze de befaamde losse
eindjes van Thijssen gerepareerd: hij schreef het verhaal eerst als een
feuilleton dat verscheen tussen 1908 en 1922, wat de continuïteit van enkele
verhaallijnen niet ten goede kwam. Ook de vrij formele inleiding is gesneuveld.
Die ingrepen lijken vrij fors, maar hebben een boek opgeleverd dat prettig
leest, heel toegankelijk is en, het belangrijkste, dat de sfeer en geest van
het origineel volledig recht doet.
Zo’n dertig jaar geleden las ik
het origineel. Dat deed ik de afgelopen week opnieuw en dat was een genoeglijke
ervaring. Ik houd wel van dat ouderwetse taalgebruik, in die zin ben ik een
purist. Maar het lezen van Fisschers bewerking was een openbaring. De taal
verschilt zo van het origineel, klinkt zo fris, het is alsof je een nieuw boek
leest. Nieuw in de zin van natuurlijk, soepel, toegankelijk. Het boek was qua
inhoud eigenlijk altijd al een kinderboek, maar door deze bewerking is het dat
ook qua taal écht geworden.
Mag je sleutelen aan een
klassieker is dan natuurlijk de hamvraag. Vijf jaar geleden zou ik nog hebben
gezegd: nee. Maar sindsdien heb ik een aantal hertalingen gelezen, onder andere
de Max Havelaar en Woutertje Pieterse in de versies van
respectievelijk Gijsbert van Es en Ivo de Wijs. Die zijn beide even bijzonder
als hun origineel. Maar hebben het voordeel dat ze toegankelijker zijn omdat de
taal is ontdaan van – in hedendaagse ogen – ouderwetse overbodigheid.
Kees is een aandoenlijk personage,
schreef ik al. Zo aandoenlijk dat je hem aan het eind van het boek met tegenzin
loslaat. Hij gaat de grote wereld in, zijn eigen leven leiden. Krijgt hij zijn
Rosa? Helpt zijn onwrikbare geloof in zichzelf hem te slagen in het leven? Ik
ben in de verleiding om deze bespreking te eindigen met het verzoek aan Tiny
Fisscher een vervolg te schrijven. Nu ze toch de slag zo goed te pakken heeft
……
Geen opmerkingen:
Een reactie posten