zaterdag 19 februari 2011

Een stugge vriendschap

Is het zinvol dat briefwisselingen van auteurs worden uitgegeven? Het antwoord daarop lijkt me een duidelijk ja. Maar de meeste brieven worden geschreven zonder de vooropgezette bedoeling ze te publiceren. Dat betekent dat ze lang niet altijd een interessante (literair-historische) inhoud hebben, of zelfs überhaupt niet al te interessant zijn. Dat is ook het geval met de briefwisseling tussen Willem Frederik Hermans en Gerard Reve, Verscheur deze brief! Ik vertel veel te veel. In bijna driehonderd bladzijden presenteren de bezorgers Nop Maas en Willem Otterspeer een keur aan brieven, waarvan de meeste mij niet lang bijbleven.
Maar toch heb ik de bundeling met enig plezier gelezen, want een deel van de brieven maakt heel kernachtig duidelijk hoe de relatie tussen Hermans en Reve was. Ook onthullen de brieven het karakter van de auteurs. Zo feliciteert Hermans in de eerste brief, van september 1947, Reve als volgt met zijn boek De Avonden: 'De Avonden heb ik gistermiddag achter elkaar uitgelezen. Ik feliciteer je ermee. Het boek is buitengewoon eentonig, maar ik heb mij geen ogenblik verveeld.' Hermans komt in deze brieven over als de meer serieuze auteur, voor wie de literatuur een roeping is. Reve is in deze jaren, na zijn eerste successen, onzeker en zoekende.
Halverwege de jaren '50 raakt Hermans geïrriteerd omdat Reve, die in deze jaren in het Engels publiceerde, hem ook zijn brieven in het Engels schrijft. Hij beantwoord een van die brieven dan maar in het Frans. Ze groeien langzaam maar zeker uit elkaar. In 1959 komt het tot een breuk. Daarna schrijft Reve nog enkele brieven, die door Hermans soms op afwerende, zo niet vijandige toon, worden beantwoord. Maar ook aan dat antwoorden komt een eind. Op de enveloppe van de laatste brief die hij van Reve ontving schreef Hermans: 'laat maar zitten'.

donderdag 10 februari 2011

Modieus liefdesverhaal

Er zijn van die boeken waarbij je het gevoel hebt dat je ze moet lezen omdat zo veel vrienden en bekenden dat al hebben gedaan. Die er dan ook nog eens heel lovend over zijn. Zout op mijn huid van Benoite Groult was zo'n boek. Ik heb er vaak in de boekwinkel mee in mijn handen gestaan, maar pas onlangs geleend in de bibliotheek. Ik wilde het boek niet kopen omdat ik bang was dat ik het niet goed zou vinden.
Mijn voorgevoel bleek juist te zijn. Groult beschrijft de liefde tussen een mevrouw uit Parijs en een visser uit Bretagne. Vanaf hun tienerjaren tot op oudere leeftijd. Het gaat over grote gevoelens, en zo is het ook opgeschreven. Voor mij is Groult er niet in geslaagd van haar hoofdpersonen mensen van vlees en bloed te maken. Ik las het plichtmatig uit, maar vond het eigenlijk zonde van de tijd.

vrijdag 28 januari 2011

Twee vrouwen

In het streven om boeken waarvan ik vroeger heb genoten opnieuw te lezen als luisterboek was nu Twee vrouwen van Harry Mulisch aan de beurt. Voorgelezen door Kitty Courbois. Het verhaal draait om Laura, die na zeven jaar kinderloos huwelijk scheidt van haar man Alfred. Enkele jaren later krijgt ze een lesbische relatie met de twintigjarige Sylvia, wat in haar omgeving veel ophef geeft. Wanneer Sylvia er na een half jaar vandoor gaat, is Laura daar kapot van. Zeker wanneer ze hoort dat Sylvia haar heeft verlaten voor haar ex-man. Later blijkt dat Sylvia bewust van Alfred zwanger is geworden om Laura een kind te kunnen geven. In de aanloop naar een verzoeningsbijeenkomst schiet Alfred Sylvia dood.
Zo in het kort verteld, klinkt het dramatisch als een Grieks drama. Dat is ook de diepere laag die Mulisch in het verhaal heeft ingebouwd. Hij laat Laura en Sylvia in de schouwburg een toneelstuk bezoeken naar de geschiedenis van Orpheus en Eurydice, het oerverhaal van de onbereikbare geliefde.
Ik las het boek eerder in 1976, voor mijn Nederlandse lijst. En herinner me dat ik het toen geweldig vond. Nu heb ik het wel met genoegen beluisterd, maar kwam de roman wel erg gekunsteld op me over. Herlezen kan een heel ander perspectief opleveren.

vrijdag 14 januari 2011

Verzet per postkaart

Een Berlijns echtpaar verliest in het begin van de Tweede Wereldoorlog hun zoon, een frontsoldaat. Dit zet hen aan tot een daad van verzet. Ze schrijven vrijwel dagelijks een tegen Hitler gerichte boodschap op een postkaart, die de man vervolgens achterlaat op met zorg uitgekozen plekken in Berlijn. De kaarten trekken al snel de aandacht van de politie en de Gestapo, die beide een meedogenloze jacht op de afzenders ervan op touw zetten.
Hans Fallada schreef  'Jeder sterbt für sich allein' in 1947 in slechts 24 dagen. Op basis van een Gestapo-dossier dat een vergelijkbare zaak beschreef. Fallada maakte de publicatie zelf niet mee, hij overleed kort daarvoor.
Het boek is in Duitsland inmiddels een klassieker, maar is pas een paar jaar geleden in het Engels vertaald en daardoor internationaal herontdekt. Alone in Berlin is een indrukwekkend boek. Fallada beschrijft de lotgevallen van het echtpaar en andere personen in hun omgeving zo indringend dat ik het boek nauwelijks kon wegleggen.

vrijdag 7 januari 2011

Noodlot

Anton Steenwijk speelt op een winteravond in 1945 een spelletje Mens-erger-je-niet met zijn oudere broer en ouders, wanneer voor het huis van de buren een man wordt neergeschoten. Het blijkt een vooraanstaande NSB'er te zijn, die door het verzet is geliquideerd. De problemen beginnen wanneer de buurman het lijk versleept en voor het huis van Anton en zijn familie legt. Wanneer de Duitsers arriveren worden Anton, zijn broer en ouders opgepakt. Hun huis wordt in brand gestoken. Anton brengt de nacht door in een cel op het politiebureau van Haarlem. De volgende dag wordt hij opgehaald door een oom, bij wie hij ook zal opgroeien. Zijn familie blijkt die nacht te zijn geëxecuteerd. Harry Mulisch vertelt in vier volgende hoofdstukken hoe Anton in volgende fasen in zijn leven - in 1952, 1956, 1966 en 1981 - wordt geconfronteerd met deze gebeurtenissen en er zelf onderzoek naar doet. Uiteindelijk blijkt dat het lijk van de NSB'er vanwege verrassende (en noodlottige) factoren juist voor zijn huis werd gelegd en niet voor dat van de buren.
De Aanslag is al bijna dertig jaar oud, is verfilmd en als toneelstuk opgevoerd maar het verhaal is nog steeds ijzersterk. Ik herlas het als een luisterboek, ingetogen voorgelezen door Edwin de Vries.

maandag 4 oktober 2010

Ambitie

Hilary Mantel schrijft historische romans. Ik kende haar werk niet, maar Wolf Hall is een van de beste boeken die ik dit jaar las. De hoofdpersoon is Thomas Cromwell, de rechterhand en vertrouweling van koning Henry VIII. Cromwell is van eenvoudige komaf, zijn vader was smid. Hij verlaat al vroeg zijn ouderlijk huis, trekt het vasteland van Europa in en heeft allerlei betrekkingen, waaronder soldaat in Italië en medewerker van kooplieden in Italië en Vlaanderen. Terug in Engeland weet hij een zetel in het parlement te bemachtigen, vervolgens een positie als naaste medewerker van de machtige kardinaal Wolsey.

Wanneer Wolsey in 1529 door de koning wordt gedwongen zijn positie op te geven en overlijdt, betekent dit voor Cromwell niet het einde. Integendeel, de koning is overtuigd van diens waarde en neemt hem in dienst. Via enkele lagere functies is hij binnen een paar jaar als Master Secretary naast de koning de machtigste man van Engeland. Hij regisseert voor Henry de realisatie van de Anglicaanse kerk en daarmee de breuk met Rome, de val en executie van Thomas More, zijn huwelijk met Anna Boleyn  én de ontmanteling van de katholieke kloosters. De bezittingen van die kloosters vallen toe aan de koning.

Cromwell wordt meestal als een snodaard en intrigant neergezet. Hilary Mantel kruipt echter in zijn huid en presenteert ons een veel menselijker man. Een man met een gezin waar hij veel om geeft, die het beste met Engeland voor heeft en die - en daar berust zijn reputatie op - als een heel slimme en niets ontziende perfectionist het belang van zijn koning vóór alles plaatst. Het boek is goed geschreven, Mantel sleept je als lezer het verhaal binnen en laat je niet meer los. In het laatste hoofdstuk reist Cromwell naar Wolf Hall, het buitenhuis van de familie Seymour. Waar de relatie tussen Jane Seymour en Henry een aanvang zal nemen. Maar dat hebben we allemaal nog tegoed, want Wolf Hall is het eerste deel van een beoogde trilogie.

woensdag 15 september 2010

Peddelend door het paradijs

Lang voordat de BBC en Michael Palin hadden bedacht dat reizen rond de wereld en daar verslag van doen mooie televisie zou opleveren, bracht Paul Theroux dat concept al in de praktijk. Hij reisde echter niet in gezelschap van een productieteam en cameraploeg, maar ging in zijn eentje op stap en schreef er boeken over. De reis die hij omstreeks 1990 maakte langs de eilanden in de Stille Oceaan en die hij beschreef in The Happy Isles of Oceania is voor mij een van zijn mooiste. Niet alleen vanwege het idyllische karakter van het gebied, maar ook omdat Theroux ervoor koos een groot deel van zijn tocht per opvouwbare kano af te leggen. Grote afstanden overbrugde hij per boot of vliegtuig, met de kano in een rugzak, maar zodra hij rondreisde binnen een eilandengroep en de oversteek tussen eilanden niet langer was dan zo'n twintig kilometer waagde hij het in zijn kano. Na eerst lokale vissers te hebben uitgehoord over gevaarlijke stromingen en de aanwezigheid van haaien.
Theroux begint in Nieuw Zeeland en Australië, waar hij moet opdraven voor een boekpromotie. Daarna gaat hij te water en doet hij de meeste eilanden van achtereenvolgens Melanesie en Polynesië aan: de Trobiand Islands, de Solomons, Fiji, Tonga, Samoa, Tahiti, de Marquises, de Cook Islands, Paaseiland en Hawaii. Mijn beeld van de Stille Oceaan, of Stille Zuidzee zoals ze vroeger zo mooi werd genoemd, is dat van een ongerepte natuur: blauwe zee, kleine eilanden, witte stranden, palmbomen. Dat beeld is deels nog correct. Maar omdat Theroux zijn eigen route uitstippelt komt hij ook op eilanden waar de touroperators hun gasten niet naar toe brengen. Dat zijn de plekken waar werkloosheid, armoede, verwaarlozing, milieuvervuiling en criminaliteit het leven bepalen.
Theroux is in het fragiele bootje kwetsbaar. Ook is hij geheel op zichzelf aangewezen. Dat realiseer je je wanneer hij over de soms woelige zee een stuk van de kust verkent, of laverend tussen stromingen en afgaand op zijn kompas van eiland naar eiland peddelt. Hij heeft weinig bagage bij zich, alleen dat wat in de kano past: een tentje en slaapzak, wat kleding en klein gereedschap, voedsel voor een paar dagen en water. Zijn enige contact met de buitenwereld is een kleine transistorradio, waarop hij hoort hoe in de echte wereld de Golfoorlog begint. Zijn proviand vult hij aan bij de lokale bevolking of in kleine winkeltjes, vis eet hij uit de zee. In de kano ligt altijd een reservepeddel klaar om er haaien mee op hun kop te slaan. Dat is de beste verdediging wanneer je niet beschikt over een geweer.
Zoals op veel van zijn reizen legt Theroux gemakkelijk contact en probeert hij door gesprekken meer te weten te komen over het leven ter plekke. Een van de mooiste passages in het boek is die waarin hij, bij hoge uitzondering gebruik makend van zijn bekendheid, de koning van Tonga een interview afneemt. Maar tegelijkertijd zoekt hij ook bewust de eenzaamheid. Vlak voor de reis is zijn huwelijk gestrand en heeft hij gehoord dat hij mogelijk kanker heeft. De afzondering is voor hem in die omstandigheden een weldadige ervaring.
Voor mij is dit het ultieme reisboek. Waarschijnlijk zal ik dit gebied nooit bezoeken, dus het boek is de reis. Een beetje zoals in de negentiende eeuw, toen de meeste mensen geen verre reizen maakten en daarom het reisverslag zo populair was. Theroux weet het gebied beeldend te beschrijven. Of het nu de maatschappelijke ontwikkelingen op Samoa zijn, de sprookjesachtige natuur op de Marquises of de intrigerende cultuur op Paaseiland, hij beleeft het en als lezer ben je erbij. De reis eindigt op Hawaii, waar de Stille Zuidzee en de moderne westerse samenleving met elkaar zijn versmolten. Theroux is er gaan wonen.