zondag 23 februari 2025

En toen was hij ineens de schrijver van het Boekenweekgeschenk ....

Je kan de CPNB, voluit de stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, niet verwijten dat ze in de voorbereidingen van de negentigste editie van de Boekenweek maar zo´n beetje op de automatische piloot hebben gekoerst. Integendeel, naast een omvangrijk scala aan evenementen en activiteiten hebben ze het hoofdgerecht van het programma, het Boekenweekgeschenk, nieuw leven ingeblazen. In plaats van zoals gewoonlijk een auteur uit te nodigen voor het schrijven van dit boekje, organiseerden ze een wedstrijd. Nederlandstalige schrijvers konden via hun uitgever een novelle insturen, anoniem vanzelfsprekend. Een deskundige jury van recensenten, schrijvers én lezers onder voorzitterschap van veellezer Rik van de Westelaken zou uit de inzendingen een winnaar kiezen. Dat bleek nog een hele kluif, want er werden maar liefst 149 manuscripten ingestuurd. Het is mooi dat na al die jaren schrijvers het nog steeds een eer vinden het geschenk te schrijven, kun je vaststellen. Ofschoon de riante vergoeding die het geschenk voor de auteur ervan oplevert ook aantrekkelijk zal hebben geleken.

De winnaar werd Gerwin van der Werf. Wellicht niet een heel bekende schrijver - nog niet. Toch heeft hij sinds 2010, het jaar dat hij de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd won, zeven romans gepubliceerd, waarvan er twee de Longlist van de Libris haalden. Ook schreef hij twee bundels met verhalen en columns over het onderwijs. Naast zijn schrijverschap is hij muziekdocent aan een internationale school. De dagelijkse omgang met jongeren is een inspiratiebron voor zijn verhalen. In de twee romans die ik van hem las, De droomfabriek (2022) en Wilgeneiland (2024) spelen jongeren en hun belevingswereld een grote rol. Droomfabriek speelt zelfs op een school, volgt een jonge, nog wat onzekere docente en haar relatie tot een uitdagend te noemen klas. Het is zo’n boek dat je na de laatste bladzijde dichtslaat en je je tegelijkertijd realiseert dat je iets las wat honderd procent geslaagd is te noemen.

Minstens zo overtuigend is Wilgeneiland, Van der Werfs meest recente roman. Het verhaal speelt in het polderlandschap rond de Kagerplassen, net boven Leiden. In het fictieve dorpje Oud Zweiland – de naam is ontleend aan een van de plassen, Zweiland – botert het niet echt tussen de traditionele bewoners en de nieuwelingen, de import. Die slechte, van roddels vergeven relatie, vormt de context van een verhaal waarin de dertienjarige Natan, tijdelijke import, en de iets oudere Marie, wiens familie tot de belangrijkste dorpelingen behoort, in de zomer van 1992 de verveling verdrijven door zich mee te laten slepen door geruchten over een moord op een kunstenaar, die eind jaren zeventig gepleegd zou zijn. Die man, Aalt, bewoonde een krakkemikkige woonboot die lag aangemeerd op het Wilgeneiland, in het midden van een grote plas. Die boot, nog nauwelijks drijvende, ligt er in 1992 nog steeds en de boot en het eiland groeien voor Natan en Marie uit tot een obsessie. 

Van der Werf is een meester in het in de huid kruipen van zijn personages. Natan wil graag dichter te worden, een ambitie die Van der Werf mooi in beeld brengt. Marie heeft iets ongrijpbaars in haar gedrag, Van der Werf heeft aan één lange en beklemmende scène genoeg om je te laten begrijpen hoe dat zit. En ook de bijfiguren zijn doeltreffend uitgewerkt. Naast de woonboot waarop Natan tijdelijk woont met zijn ouders, ligt de boot van Jezus. Dat is de bijnaam die de dorpelingen de man hebben gegeven nadat ze ontdekten dat hij over heel de wereld de rol van Jezus vertolkt in de musicalversie van Jezus Christ Superstar. In het echt heet hij Tom Healy. Van der Werff geeft hem de rol van klankbord voor Natan, in een verhaal dat gaandeweg de trekken vertoont van een coming of age roman. 

Je kan een verhaal strikt chronologisch vertellen, en je kan verspringen in de tijd. Van der Werf koos voor dat laatste: van 1978 naar 1992 en vervolgens 1977, 2008, 1990 en 1992. Het wordt op die manier een literair spel, ik noem dat schrijven met een omweg. Het is de ideale manier om verrassingen in te bouwen, het perspectief te laten verschuiven. Zodat je als lezer ineens begrijpt dat het toch écht om die kunstenaar Aalt ging, of hij nu werd vermoord of op een andere manier aan zijn einde kwam. En dat de wens dichter te willen worden kan leiden tot het winnen van een landelijke gedichtenwedstrijd. Wat een hoogtepunt, maar ook een eindpunt kan zijn.

Ik ben heel benieuwd naar De krater, het Boekenweekgeschenk. Je ontvangt het vanaf 12 maart als cadeau bij aankoop van een boek ter waarde van minimaal € 15. En laat dat nu net het bedrag zijn waarvoor Van der Werfs uitgever goedkope herdrukken van zo ongeveer zijn hele oeuvre aanbiedt…

Gerwin van der Werf / Wilgeneiland / 316 blz / Atlas Contact, 2024

zondag 16 februari 2025

Zij zagen geen uitweg

Drie weken geleden, op zondag 26 januari, organiseerde het Nederlands Auschwitz Comité, samen met het Nationaal Comité 4 en 5 mei, de jaarlijkse Nationale Holocaust Herdenking bij het spiegelmonument 'Nooit Meer Auschwitz' in het Wertheimpark in Amsterdam. De dag erna, maandag 27 januari, zou het precies 80 jaar geleden zijn dat het Rode Leger het concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz bevrijdde. Ondanks het gegeven dat 80 jaar na dato de groep overlevenden die de oorlog en al haar verschrikkingen bewust heeft meegemaakt steeds meer uitdunt, bewees de massale opkomst op die zondag en de live uitzending van het evenement dat de vrijheid herdenken ook voor de tweede en volgende generaties nog steeds zin heeft. De huidige situatie in de wereld geeft daar dan ook alle reden toe, kun je zeggen.

Maar hoe was het die 27ste januari 1945 in Auschwitz, toen de eerste Russische soldaten voor de poort van het kamp in het zuidwesten van Polen stonden? Het was vrijwel verlaten, de SS had de weken ervoor in noodtempo zoveel mogelijk gevangenen verplaatst richting het westen, of anderszins ‘verwijderd’ in de ijdele hoop de misdaden zo lang mogelijk voor de geallieerden geheim te houden. De angst voor het aanstormende Russische leger leefde breed, niet alleen bij de Duitse militairen maar ook onder de bevolking. Vanaf medio februari brak er regelrechte paniek uit, die overging in een complete chaos. Het Duitse leger trok zich al vechtend terug richting Berlijn, burgers die dat konden sloegen op de vlucht. Wie klem zat, of niet over geld of vervoer beschikte, kon weinig anders dan afwachten en hopen op het beste.

Dat tientallen nazikopstukken eind april en begin mei 1945 zelfmoord pleegden weet iedereen die wel eens iets over de Tweede Wereldoorlog heeft gelezen. Veel minder bekend is dat er door heel Duitsland in de weken rondom de definitieve nederlaag duizenden mensen zichzelf doodden. In verreweg de meeste gevallen waren dit gewone burgers. Opvallend vaak waren het hele gezinnen of zelfs families. Het is een onderwerp dat lang toegedekt is gebleven, dat schaamte opriep. Maar enkele jaren geleden verscheen de studie Kind, beloof me dat je de kogel kiest. Duitsland 1945 en de ondergang van gewone mensen. Daarin beschrijft de historicus Florian Huber (1967) die golf van massale zelfdodingen én probeert hij er een verklaring voor te vinden. Het resultaat is een heldere en meeslepende analyse van een op het eerste oog moeilijk te doorgronden fenomeen.

De gebeurtenissen in het provinciestadje Demmin, gelegen in het noordelijke Mecklenburg-Voor-Pommeren, vormen een soort epicentrum van de golf zelfdodingen. Nergens vond dit massaler plaats dan daar. In de laatste dagen van april was het duidelijk dat de Russische troepen in aantocht waren. Voor de inwoners van Demmin was dit een schrikbeeld, want de Russen werden door de Duitse propaganda afgeschilderd als beesten. Ofschoon dit officiële beeld wellicht te zwaar was aangezet, misdroegen Russische soldaten zich in de praktijk wel degelijk, en ook op forse schaal. Wat ook weer niet helemaal onbegrijpelijk was, ze hadden immers zelf ervaren hoe de Duitsers moordend door hún land waren getrokken. Bovendien waren veel Russische soldaten in die maanden al ruim drie jaar onafgebroken actief op het slagveld, wat hun gevoel voor normen en waarden aangetast zal hebben.

Huber beschrijft in detail hoe mannen en vrouwen in Demmin zich verhingen, doodschoten, de rivier inliepen, vergif innamen of de polsen doorsneden. Hoe ze dat in hun eentje deden, of met het hele gezin. En dat niet uitsluitend uit angst voor gruweldaden van de Russen, maar ook omdat de droom waarin ze geloofden, het Duizendjarige Rijk dat Hitler hen had voorgespiegeld, ten onder zou gaan. In de wereld die daarvoor in de plaats zou komen wilden ze niet leven. Huber heeft uitvoerig onderzoek verricht en geeft de ongelukkigen namen en gezichten. Dat maakt het verhaal ijzingwekkend persoonlijk.

Datzelfde procedé hanteert hij in een lang en uiterst boeiend hoofdstuk met de titel In een roes van gevoelens. Daarin schetst hij de jaren onder Hitler die door een groot deel van de burgerij als gelukkige jaren werden ervaren, de periode die duurde van 1933 tot 1939. Veel Duitsers waren na de vernedering van de Eerste Wereldoorlog, het door de geallieerden opgelegde vredesdictaat en de enorme herstelbetalingen hun gevoel van eigenwaarde kwijt. En waren boos dat hun regeringen gedurende de jaren twintig een politiek voerden die tot maatschappelijk verzet en chaos leidde. Adolf Hitler, met zijn voor velen overtuigende demagogische gaven, gaf hen het gevoel dat er een weg naar boven was. Dat iemand voor hen opkwam. Die zorgde voor banen en dus welvaart. Iemand die ook ongemakkelijke dingen zei over de Joden, maar dat viel voor de meeste Duitsers weg tegen zijn pluspunten. Er ontstond in de beleving van een groot deel van de bevolking rust, er kwam een toekomstvisie, arbeiders kregen sociale arbeidsvoorwaarden en zo voorts. Men voelde zich veilig en beschermd, en dat alles alleen door de wilskracht van de Führer. Hij werd onaantastbaar. Mensen dweepten met hem, verafgoodden hem.

En toen kwam de oorlog, die zich vanaf 1939 uitbreidde tot een strijd op meerdere fronten. Er vloeide Duits bloed. Mannen, vaders en zonen, stierven op het slagveld. Na Stalingrad doemde langzaam maar zeker het schrikbeeld van een nederlaag op. En het geweld kwam snel dichterbij. De geallieerden wierpen bomtapijten op Duitse steden. Voor veel Duitsers was het lastig om dat te rijmen met hun eerdere gevoelens voor Hitler en zijn koers. Dat is wat Huber de ‘roes van gevoelens’ noemt. Daardoor nauwelijks in staat de impact van de gebeurtenissen te analyseren en het eigen standpunt te bepalen, koos de meerderheid emotioneel. Voor fanatisme, voor ontkenning, of voor de dood. Dat Hitler en Goebbels in de laatste jaren van de oorlog het begrip Totaler Krieg introduceerden, en meermaals in het openbaar zinspeelden op de dood als ultieme stap, werkte die keuze in de hand. Huber citeert een vader die in de laatste fase van de strijd wordt opgeroepen en bij zijn vertrek een pistool aan zijn dochter geeft met de woorden: ‘Kind, beloof me dat je de kogel kiest.

En na de oorlog? Dat was tot de jaren zestig voor veel Duitsers de periode van het zwijgen, en daarmee het ontkennen. Huber citerend: ‘De orgie van geweld aan het einde van de oorlog maakte van de Duitsers in hun zelfwaarneming het laatste volk dat slachtoffer werd. […]. Het gevoel slachtoffer te zijn, hielp de Duitsers om met de verbittering van iemand die  verleid is overal afstand van te nemen. Het onthief hen van de noodzaak om hun eigen geweten te onderzoeken.’ De stilzwijgende ontkenning als massapsychose. Het waren dan ook de jaren waarin de Duitsers bekend raakten als doeners, niet als praters. Als makers van het Wirtschaftswunder.

Florian Huber / Kind, beloof me dat je de kogel kiest. Duitsland 1945 en de ondergang van gewone mensen / Vertaald uit het Duits door Marianne Palm / 318 blz / Hollands Diep, 2017

zondag 9 februari 2025

52 museumbezoekjes

Nu bijna 35 jaar geleden verscheen een roman over een veertienjarig Noors meisje dat per post brieven met raadsels ontving. Denkoefeningen is misschien een betere term. Door die op te lossen - de anonieme afzender daagde haar daartoe uit – leerde ze iets over de fundamenten van de Westerse en Oosterse filosofie. Dat boek was De wereld van Sofie. De auteur, Jostein Gaarder, verwierf er eeuwige roem mee. Nu tien jaar geleden, in 2015, publiceerde Anthony Doerr Als je het licht niet kunt zien. Een roman over een twaalfjarig blind meisje dat in de Tweede Wereldoorlog spannende avonturen meemaakt wanneer ze met haar vader een object uit het Parijse Museum voor Natuurlijke Historie in veiligheid probeert te brengen. Beide boeken werden een wereldhit, verschenen in tientallen vertalingen, wonnen prestigieuze prijzen en werden verfilmd. En bleven nog lang hangen in de herinnering van veel lezers. Ook bij mij. En het zou zomaar kunnen dat dezer dagen een nieuwe roman aan zo’n zelfde zegetocht bezig is. 

Dat is het vorig jaar verschenen De ogen van Mona van de Franse kunsthistoricus Thomas Schlesser. Zijn hoofdpersoon is Mona, een tienjarig meisje dat plots blind wordt. Dat duurt gelukkig maar kort, en wanneer ze weer kan zien wordt er een traject opgestart waarin ze medisch binnenstebuiten wordt gekeerd. Naast allerlei lichamelijke onderzoeken wordt ze ook verwezen naar een kinderpsychiater, die een jaar lang wekelijks met haar een gesprek zal hebben. Om Mona’s ouders, die al wekelijks met hun dochter naar de oogarts gaan, wat te ontlasten biedt haar grootvader, Henry, aan om zijn kleindochter wekelijks te begeleiden naar de psychiater. Zegt hij, maar hij heeft een ander plan.

Henry is gepensioneerd en heeft alle tijd van de wereld. Al zijn leven lang is hij een liefhebber van kunst en cultuur en kan daar bevlogen over praten. Ook hij vindt de medische onderzoeken voor Mona heel belangrijk, maar die kinderpsychiater? Is dat nu zo zinvol bij een meisje van tien? Is het niet effectiever om wekelijks met haar op stap te gaan, voor haar een programma op te stellen waarbij ze nieuwe dingen ziet, wordt geprikkeld om te kijken, om na te denken? Dat geeft haar wat afleiding, iets wat prettiger is om naar uit te kijken dan een afspraak bij de psychiater. Hij besluit haar iedere woensdagmiddag mee te nemen om een kunstwerk te bekijken. Ze wonen in Parijs, dus ze beginnen met het Louvre. Na twintig bezoekjes vervolgen ze met Musée d’Orsay en eindigen dan in Centre Pompidou. Een chronologische reis langs 52 hoogtepunten van de Westerse kunstgeschiedenis. Mona moet hem beloven niets aan haar ouders te vertellen, Henry zal hen wekelijks verslag doen van hun ‘bezoekje aan de psychiater’. 

Je zou die bezoekjes aan de musea interactief kunnen noemen. Schlesser beschrijft steeds hoe ze naar het kunstwerk lopen, waar Mona eerst goed moet kijken, het schilderij, beeld, foto of installatie in zich opnemen. Tijdens dat kijken beschrijft Schlesser het kunstwerk voor de lezer. Wanneer Mona is uitgekeken, moet ze iets benoemen dat haar is opgevallen. Dat is de opmaat voor een uitweiding door Henry of, in toenemende mate gedurende het project, een gesprekje tussen hem en Mona. Ze sluiten af door samen te bepalen wat het meest wezenlijke is wat ze uit het kunstwerk hebben geleerd.

Dit lijkt misschien een beetje suf, zeker als je weinig hebt met kunst. Maar Schlesser heeft van die 52 bezoekjes een speels geheel gemaakt. De chronologische aanpak is fijn, dat biedt een structuur. Naast een tiental overbekende werken – de Mona Lisa ontbreekt niet – heeft Schlesser zorgvuldig een reeks onbekende, vaak verrassende objecten gekozen, daarmee aangevend dat het hem niet gaat om de grote namen en grote werken, maar om wat een kunstwerk je kan vertellen.

De selectie is dus breed. In het Louvre verkeer je te midden van Botticelli, Rafaël, Michelangelo, Rembrandt, Vermeer, Poussin, Friedrich, Turner en nog wat anderen. In Orsay zijn het vooral de negentiende-eeuwers en de vroeg-twintigste-eeuwse vernieuwers, waaronder Courbet, Bonheur, Whistler, Degas, Cézanne, Klimt, Hammershoi en Mondriaan. Echt avontuurlijk wordt het in Pompidou waar na de nog vertrouwde namen als Kandinsky, Duchamps, Malevitsj en Pollock een duik in de moderne en hedendaagse kunst volgt, met Hans Hartung, Anna-Eva Bergman, Basqquait, Soulage en anderen. 

Naast dit pact met haar grootvader heeft Mona natuurlijk ook haar dagelijkse leven: haar wat oudere vader, die een brocante runt;  haar moeder, die uitzendwerk doet en daarnaast vrijwilligerswerk; en haar school. Schlesser heeft beide verhaallijnen mooi met elkaar verweven, al krijg je de indruk dat schrijven over kunst hem net iets gemakkelijker afgaat dan het schrijven van een familieroman. Doorheen het verhaal speelt dan ook nog de voorgeschiedenis van Henry, en het verhaal achter zijn lang geleden overleden vrouw, Mona’s oma. 

Dit boek lezen was een feestje. Maar ik heb iets met beeldende kunst, dus dat scheelt. Het enige wat ik me afvraag is het volgende. Mona is tien jaar wanneer ze opeens wekelijks wordt geconfronteerd met het beschouwen én bevatten van kunstwerken. Nu doseert Schlesser de opbouw van de museumbezoekjes heel zorgvuldig en is hij in de gesprekjes tussen Mona en Henry inhoudelijk en didactisch verantwoord bezig, maar toch. Tien jaar. De enige verklaring is dat Mona een héél slim meisje van tien is…   

Gaat dit boek de weg van de romans van Jostein Gaarder en Anthony Doerr, waarmee dit blogje begon? Waarmee het opvallende overeenkomsten vertoont? Ik hoop het, want dat zou betekenen dat veel lezers, waaronder young adults, die misschien niet eerder in contact kwamen met beeldende kunst, daar plezier aan beleven.

Thomas Schlesser / De ogen van Mona / Vertaald uit het Frans door Gertrud Maes / 414 blz / Wereldbibliotheek, 2024 / Alle kunstwerken zijn in kleur opgenomen


zondag 2 februari 2025

Twee mannen, één eiland

Een naam heeft Carys Davies niet gegeven aan het eiland waar haar nieuwe roman Helder zich afspeelt. Zij situeert het hoog in de Noordzee, zo ongeveer halverwege Schotland en Noorwegen. Het is klein, er woont al jarenlang maar één man, de wat bonkige Ivar. Vroeger had hij gezelschap van zijn oma, moeder, zusje en drie broers. Maar die laatsten verdronken in zee, waarna de vrouwen vertrokken, op zoek naar een beter bestaan op een minder godverlaten plek. Nu scharrelt hij in eenzaamheid zijn kostje bij elkaar. Hij vist, vangt vogels en raapt hun eieren, en verbouwt aardappels en wat groente. Een oude koe geeft wat melk, de mest van het eveneens oude paard spit hij door zijn groentebedden. Het is een karig bestaan, maar hij is het gewend. Eenmaal per jaar komt de landheer van wie het eiland is langs, en dan overhandigt Ivar hem grote hoeveelheden vogelveren, zeewier en wol. Het is de huur, in natura.

Davies plaatst haar verhaal in 1843, in een periode dat er in Schotland grote sociale en maatschappelijke onrust heerste. In dat jaar scheidde ongeveer een derde van de predikanten van de Church of Scotland zich af en begonnen een Free Church. Hun belangrijkste bezwaar was de absolute zeggenschap die landeigenaren hadden over kerkelijke benoemingen, dus wie werd aangesteld en waar. De predikanten die zich durfden af te scheiden waren de meest fanatieke geestelijken. Door deze stap raakte je namelijk je inkomen kwijt, en meestal ook je huis. En het kon wel even duren voordat de Free Church haar zaakjes op orde had.

Een nog veel ingrijpender ontwikkeling speelde al veel langer. Die bestond eruit dat landeigenaren hun pachters, veelal kleine keuterboertjes, verjoegen. Daardoor was de weg vrij om op een veel grootschaliger manier gewassen te gaan verbouwen of, heel lucratief, schapen te gaan houden. Voor dit laatste was maar heel weinig mankracht nodig. De eerste Clearances vonden al omstreeks 1750 plaats in de Lowlands en breidden zich in het begin van de negentiende eeuw uit naar de Highlands, waarna als laatste de eilanden aan de beurt waren. Eilanden zijn ideaal voor het houden van schapen, zolang er maar gras en zoet water beschikbaar is. Als landheer kun je je dan beperken tot het sturen van een paar jongens in november, om ervoor te zorgen dat de ooien worden gedekt, nogmaals in de zomer, voor de wol, en in de herfst voor het ophalen van de lammetjes. 

Iemand moest dus Ivar gaan vertellen dat hij plaats moest maken, dat er een einde zou komen aan het bestaan zoals hij dat kende. Daarvoor huurt de landheer John Ferguson in, een van de opstandige predikanten die dringend om geld verlegen zit. Hij krijgt wel een pistool mee, je kan immers niet weten hoe Ivar op de slechte boodschap zal reageren. Wanneer Ferguson op het eiland arriveert en zijn spullen droog heeft weggezet, besluit hij om een bad in zee te nemen om de vuiligheid van de lange reis weg te wassen. Maar hij let niet op, glijdt uit op de rotsen en valt van een klif. Zwaar gewond en bewusteloos wordt hij daar enkele dagen later door Ivar gevonden. Deze verzorgt hem liefdevol, en wanneer Ferguson na enkele dagen bijkomt ontstaat er een bijzondere relatie tussen de mannen die gaandeweg uitgroeit tot de kern van het verhaal. Het uitvoeren van zijn opdracht, toch immers de reden dat hij de reis heeft ondernomen, schuift Ferguson nog maar even voor zich uit.

Heel verrassend, je bent net enkele tientallen bladzijden ver in de roman en de plot is 180 graden gedraaid. Wat een simpele verhaallijn leek is nu veranderd in een situatie waarin alles mogelijk is. Het schip dat Ferguson weer zal ophalen en dat tevens Ivar zal wegvoeren, laat nog weken op zich wachten. Dus spant Ferguson zich in om zich het onbegrijpelijke dialect dat Ivar spreekt eigen te maken, om tenminste op basaal niveau met hem te kunnen communiceren. Davies beschrijft dat roerend, net zoals ze meesterlijk de sfeer op zo´n eilandje in de koude en meestal mistige Noordzee weet op te roepen. 

Helder is Davies´ derde roman. Ze debuteerde in 2007 met een veelgeprezen bundeling korte verhalen. Het bondig kunnen schrijven, eigen aan auteurs van dat genre, is nog steeds een kenmerk van haar stijl: Helder bestaat uit 42 niet al te lange hoofdstukken. Geestig is haar stilzwijgende verwijzing naar de grote meester van het korte verhaal, Anton Tsjechov. Die schreef ooit, in een advies aan beginnende schrijvers, dat ieder element in een verhaal, roman of toneelstuk, een functie moest hebben. Auteurs zouden moeten vermijden dat in hun teksten zinloze elementen rondslingerden. Met andere woorden: wanneer in het begin een pistool ter sprake komt, dient er ergens verderop mee te worden geschoten. Tsjechovs ‘wet’ geldt dus ook voor het pistool dat Ferguson van de landheer meekreeg. 

En daar wordt inderdaad op het eiland mee geschoten. Maar geheel anders dan de bedoeling was. Het onvoorspelbare van Davies’ verhaal is sowieso een van de aantrekkelijkste kwaliteiten. Al lezende voorzag ik drie mogelijke scenario’s voor het slot. Het pleit voor de auteur dat zij een vierde bedacht.

Carys Davies / Helder / Vertaald uit het Engels ´Clear´ door Nicolette Hoekmeijer / 206 blz / Meulenhoff, 2024