Het boek dateert van 2005, maar het eerste zaadje ervoor werd al gelegd in oktober 1999. Toen las Brokken, op een lezingentour door een winters Duitsland, in de Süddeutsche Zeitung een verslag van de herdenking van de honderdvijftigste sterfdag van Fryderyk Franciszek Chopin. Die plechtigheid vond plaats in de Heilige Kruiskerk in Warschau, waar het hart van de componist in een urn wordt bewaard. Een week na die dienst begon op Zelazowa Wola, het landgoed op zo’n vijftig kilometer westelijk van Warschau waar Chopin werd geboren, een marathonconcert waarop zes pianisten alle solowerken uitvoerden. Beide gelegenheden trokken honderden bezoekers van verschillende nationaliteiten. Waaronder een groepje van elf Antillianen, die in de kerk neerknielden voor de urn. Niemand, zowel de journalist als het organiserend comité, kon hun aanwezigheid verklaren. Brokken had een vermoeden. Hij woonde al jaren op Curaçao en wist dat de muziek van de Pool op de een of andere wijze nauw verbonden was met de muziek die op de Caraïbische eilanden werd beoefend. Dat ging hij uitzoeken.
Wederzijdse beïnvloeding van muziekstijlen, dat is wat Brokken tegenkomt: ´Ik vond in de Antilliaanse muziek waarnaar ik in mijn reisverhalen zoek: hoe culturen in elkaar overgaan’. Al zo vroeg als de eerste helft van de negentiende eeuw, nog tijdens het leven van Chopin, stak zijn muziek de oceaan over, veelal via schepen van de koopvaardij en later vooral de transporten van tot slaaf gemaakten. Veel Caraïbische componisten ervoeren die muziek als inspirerend. Je kan er op zingen en, nog veel beter, op dansen. Als huis-, tuin- en keukenpianist studeerde Brokken met enige moeite Antilliaanse dansen, walsen en mazurka’s in, om te ontdekken dat dat niet meevalt: ‘Ze zijn zangerig van aard, waardoor de melodieën zich snel en gemakkelijk in je geheugen griffen; ze zijn ook nog eens melancholiek van toon, en die stemming past goed bij de lome tropenavonden. Maar je moet lenige vingers hebben om ze met zwier te spelen.’ En ook: ‘De Antilliaanse componisten volgden het voorbeeld van Chopin. Toen ik hun werken instudeerde, begreep ik waarom: ze vergeten nooit dat de linkerhand de dansmaten moet blijven aanhouden. Zonder die huppelende linkerhand zou het karakter van de muziek verloren gaan.’
Een van de vroegste bewonderaars van Chopin was de in het gehele Caraïbische gebied en daarbuiten werkzame componist en dirigent Louis Moreau Gottschalk (1829-1869). In zijn korte maar avontuurlijke leven, dat bestond uit een klassieke muziekopleiding in Europa, een ontmoeting met Chopin en componeren, bereisde hij zowel Noord- als Zuid-Amerika en maakte de muziek van zijn afgod daar populair. Maar ook zijn eigen bewerkingen daarvan. Brokken schrijft dat Gottschalk de mazurka, de polka en de contradans net zo lang transformeerde tot ze meer aan zwiepende palmen deden denken dan aan ruisende Poolse berken.
Omstreeks 1900 bereikte de muziekcultuur op Curaçao een hoogtepunt. Enkele tientallen componisten bedienden de muziekbehoefte van enkele tienduizenden inwoners. Muziek vormde een integraal deel van het dagelijkse leven, voor feestjes, begrafenissen of een ander officieel moment bestelde je een gauw nog even een compositie. Voor niet al te bewerkelijke wensen kon de levertijd zo kort zijn als een dag. Maar naast het leveren van dergelijke gebruiksmuziek bouwde een handvol componisten serieus aan een oeuvre. Het werk van Wim Statius Muller, Joseph Sickman Corsen, Edgar Palm en anderen werd uitgevoerd in concertzalen, ook buiten de Antillen. Zelfs in het Amsterdamse Concertgebouw. En ook vandaag de dag houden vooraanstaande artiesten, zoals de zangeressen Izaline Calister en Tania Kross, met veel succes de muziek van de eilanden in ere.Een van de dingen die Brokken zo leesbaar maakt, is zijn gewoonte om waar hij kan iets persoonlijks in te voegen. Ter illustratie: ‘De bewondering voor de Pool had ongetwijfeld ook met het karakter te maken dat uit zijn muziek sprak. Chopin was een elegant wezen. Niet zo vrouwelijk innemend als ik op mijn negende jaar vermoedde, toen ik zijn portret uit de radiogids knipte. Bij aankondiging van Chopin-vertolkingen werd altijd het schilderij van Delacroix afgedrukt, waarop de componist is vereeuwigd met woeste kastanjebruine lokken, een scherpe rechte neus en een broeierige, naar binnen gerichte blik. In werkelijkheid had hij mat, kleurloos haar; een haakneus, pruillippen en wimperloze, schuwe ogen. Het dandyachtige imago was een creatie, bedoeld om de geest van de romantiek te verspreiden.’
Die CD die Brokken bij zijn boek liet voegen geeft een helder overzicht van de verwerking van Chopins muziek op de Antillen. Het op een na laatste nummer daarop is ‘Bendishon Disfrasá’ van de Curaçaose musicus Oswin Chin Behilia (1938). Hemelse muziek. De gelijknamige CD, die waarnaar ik dus vrijwel dagelijks luister, staat op Spotify. Bij deze daarom eenmalig een lees- én luistertip.Jan Brokken / Waarom elf Antillianen knielden voor het hart van Chopin / 304 blz / Atlas Contact, 2018