‘Voor een gestrande schipbreukeling is niets zo aangrijpend als de aanblik van een zeilschip dat uit het zicht verdwijnt’ schrijft Tesson wanneer hij de aftandse dieseltruck ziet wegrijden die hem van Irkoetsk naar een blokhutje aan de oever van het Bajkalmeer heeft gebracht, een tocht van drie volle dagen. Het is februari 2010, Poetin is dan voor ons Europeanen in zekere zin nog een bevriend staatshoofd. Tessons blokhutje is klein, meet nauwelijks drie bij drie meter. Voordeel daarvan is dat de houtkachel de kleine ruimte snel en weldadig verwarmt. Nadeel is dat het passen en meten is voordat alle boodschappen die hij in de supermarkt in Irkoetsk heeft ingeslagen een plekje hebben gevonden. Eindeloze hoeveelheden pasta, tientallen flessen Heinz pastasaus, nog meer wodka en daarnaast kistenvol met boeken, hengels, een klein zonnepaneel, een klimuitrusting, een slaaptentje, een uitvouwbare kajak, sigaren etc etc. Hij is niet van plan de eerste zes maanden nog eens boodschappen te gaan doen. Bereik met de bewoonde wereld is er via een satelliettelefoon, maar alleen in noodgevallen. Dus gaat hij weer ouderwets lezen.
Het Bajkalmeer is zevenhonderd kilometer lang, tachtig breed en anderhalve kilometer diep. De ijslaag is in de winter ruim een meter dik, maar kan verraderlijk zijn vanwege soms slecht zichtbare scheuren en spleten: ‘De vrachtwagen rijdt het ijs op. Onder de wielen is het hier een kilometer diep. Als we in een spleet rijden, zal de auto in de duisternis verdwijnen. Onze lichamen zullen geruisloos vallen. Drenkelingen die als sneeuwvlokken naar beneden dwarrelen.’ De blokhut ligt ongeveer halverwege het meer, op een kleine kaap. Ze maakte deel uit van een reeks van dergelijke hutjes, in de jaren tachtig gebouwd voor geologische expedities. De meest nabije ligt op vijf uur lopen. Het is twee dagen lopen naar een gehuchtje met een handvol hutten, die weer onderdeel zijn van een reeks sterk verouderde weerstations. Soms wandelt Tesson naar zijn buren, in het latere voorjaar bezoeken ze elkaar af en toe met hun sloep of kajak over het meer. Dat zijn warme, met drank overgoten bezoekjes.In februari ligt de sneeuw nog hoog en is het ijs op het meer dik. Dat laatste vergemakkelijkt het wandelen, je hoeft dan niet heen én terug door de sneeuw te ploeteren. Want wandelen doet hij de meeste dagen, als de weersomstandigheden dat toelaten. In een witte wereld waarin hij alleen is. Maar zich ook, belangrijker, alleen vóélt. De beren zijn nog in winterslaap.
In een blokhut ver van alles kom je tot jezelf. Tesson geeft zich die ruimte, geeft zich over aan de situatie. Citeert naar hartenlust uit de boeken die hij leest, geeft daar commentaar op. Wanneer de lente zich aandient krijgt hij van zijn buren twee jonge honden cadeau. Die zullen aanslaan bij het ruiken van beren, die langzaamaan wakker worden en op zoek gaan naar voedsel. Tessons wandelingen voeren hem nu ook de hoogte in, hij beklimt de omringende bergen om vandaar het meer te bekijken, én de wereld achter de bergen. Op deze meerdaagse tochten blijken de honden onmisbaar. Evenals zijn pistool met lichtkogels, waarmee je beren niet doodt maar wel schrik aanjaagt. Het gebied is sinds de jaren tachtig een uitgestrekt natuurreservaat, dus de beren zijn beschermd.Ik genoot van dit boek. Naar mijn smaak weet Tesson de juiste balans te treffen tussen zijn avontuurlijke bezigheden en bespiegelingen over het leven. De manier waarop hij de boeken die hij leest verwerkt in zijn verhaal is soms heel treffend, maar andere keren wat gezocht. Dat vergeef ik hem.
En hoe ik in contact kwam met het werk van Tesson? Een poosje terug zagen wij in de bioscoop de speelfilm ‘Sur les chemins noir’, oftewel Over de zwarte paden. Dat is het verhaal van een man, een durfal en waaghals, die bij het beklimmen van de gevel van een historisch gebouw naar beneden valt en zo ongeveer alles breekt wat je maar kan breken. Inderdaad, dat was Tesson. Dat ongeval overkwam hem in 2014, en zijn artsen voorspelden hem een leven in een rolstoel. Maar hij vocht om zijn lichaam weer in vorm te krijgen, en wandelde het jaar daarop dwars door Frankrijk, van het zuidoosten naar het noordwesten, van de Côte d’ Azur naar Normandië. Uitsluitend over ongebaande paden, de zogenoemde chemins noir. Die paden voeren je door de meest ongerepte én verlaten streken van het landelijke Frankrijk. Om in je uppie te zijn hoef je niet helemaal naar Siberië.Sylvain Tesson / Zes maanden in de Siberische wouden. Februari-juli 2010 / Vertaald uit het Frans door Eef Gratama / 255 blz / De Arbeiderspers, 2012