woensdag 15 maart 2023

Dichtregels in het zand

Kees de Tippelaar was een verwoed wandelaar. Zijn echte naam was Leonard Corneille Dudok de Wit (1843-1913). Als telg uit een familie van suikermakelaars werd van hem verwacht dat hij in de voetsporen van vader en grootvader het familiebedrijf zou voortzetten. Maar hij was soms wat zwaarmoedig en alleen een fikse wandeltocht hielp daartegen. Om het onvermijdelijke uit te stellen, besloot hij een studiereis te maken naar de Indische suikercultures. Maar in plaats van de studie serieus aan te pakken, trok hij direct na aankomst in Nederlands-Indië in 1866 zijn wandelschoenen aan en begon aan de eerste van twee voettochten. Op Celebes wandelde hij in 56 dagen ruim 500 kilometer, op Java maar liefst 3.000 kilometer in 186 dagen. Enkele bedienden droegen tijdens die tochten zijn bagage. Dat een man van zijn stand zich op deze manier, te voet, verplaatste werd met ongeloof bekeken. Maar het kwam goed, terug in Nederland paste hij zich aan. Met af en toe, als de drang te groot werd, een lange wandeltocht. Naar Parijs. Of Wenen.

Met de vertelzucht hem eigen laat Gerrit Jan Zwier in De wandelaar is weeskind van de romantiek in een historische terugblik enkele van dergelijke wandelaars uit een ver verleden passeren. Van dominee Jacobus Craandijk (1834-1912) bijvoorbeeld, die in de tweede helft van de negentiende eeuw heel Nederland beliep, stopt Zwier graag een boekje in zijn rugzak voor hij zelf aan een wandeling begint. Craandijk was een nostalgische wandelaar, altijd op zoek naar wat nog was behouden of juist op het punt stond te verdwijnen. De hedendaagse wandelaar, die uitgezette wandelingen maakt en merkt dat de makers van de tochten alle moeite hebben gedaan om in ons ruimtelijk versnipperde landschap ieder onooglijk stukje bos of hei in de route op te nemen, stelt dat op prijs. Hij is immers erfgenaam van die traditie die sinds de Romantiek nooit helemaal is verdwenen, je fijn voelen in de intimiteit van een oud, natuurlijk landschap. 

Ook Jac. P. Thijsse en zijn betekenis voor de natuurbeleving in Nederland ontbreekt niet, evenals de kibbelende Voskuiltjes. Maar het grootste deel van deze bundel met losse stukken is gewijd aan wandelingen die Zwier zelf maakt door de vier noordelijke provincies en op de Waddeneilanden. Deze laatste stukken spraken mij het meest aan. Op Terschelling is hij midden in de winter. Hij had zich voorgenomen te wandelen naar de Bosplaat en doet dat ook, ondanks een opkomende storm. Een mooie belevenis. 

Iets minder heftig is zijn verblijf op Vlieland, zijn favoriete Waddeneiland. Hij gaat er op zoek naar het ´verborgen´ huis bij de Oude Eendenkooi, het mooiste huis in de verre omtrek. Rondwandelend struikelt hij voortdurend over de gedichten van J.J. Slauerhoff, die vanwege zijn astma een deel van zijn jeugd op het eiland doorbracht. Ofschoon Zwier zelf geen poëzie schrijft, overweegt hij toch even daarmee op Vlieland te beginnen. Over de Vliehors, een enorme zandplaat aan de westelijke kant van het eiland, rijden enkele grote gele trucks waarmee toeristen een tochtje kunnen maken. Bij een van die trucks wordt ieder jaar in een van de achterbanden een tweeregelig gedichtje aangebracht, dat bij het rijden in het zand wordt geperst. Debuteren als dichter, op een met regelmaat onderlopend wad, dat lijkt Zwier wel wat.

Gerrit Jan Zwier / De wandelaar is een weeskind van de romantiek. Op stap in Noord-Nederland / 175 blz / Uitgeverij Noordboek, 2012