woensdag 8 juni 2022

Van Huygens tot Einstein

Wie gevoelig is voor wat Johan Huizinga zo mooi ´de historische sensatie´ noemde, kan de komende maanden terecht in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Daar worden in de tentoonstelling Boeken die geschiedenis schreven zesentwintig boeken, tijdschriften en manuscripten getoond die ieder voor zich een mijlpaal waren én nog steeds zijn in de wetenschap, de literatuur, beeldende kunst en geschiedenis zoals die zich sinds het einde van de zestiende eeuw in Nederland heeft afgespeeld. Om specifieker te zijn: in Leiden. Onze oudste universiteit is sinds haar oprichting in 1575 een aantrekkelijke werkplek geweest voor wetenschappers uit binnen- en buitenland. Een plek waar een ieder vrij zijn of haar mening mocht verkondigen waardoor – om maar eens iemand te noemen – zelfs de bij de paus in onmin geraakte Galileo Galilei in 1638 zijn laatste boek hier uitgaf. Bij de tentoonstelling verscheen een juweel van een boekje, waarin ieder object door een deskundige in de juiste context wordt geplaatst. Heel toegankelijk geschreven en weldadig geïllustreerd, een feest om te lezen.

Dat de Republiek der Nederlanden zich vanouds als zeevarende natie openstelde voor de wereld blijkt al uit de eerste bijdrage, de Spieghel der Zeevaert van Lucas Jansz Waghenaer (1584-’85).  Dit meesterwerk van cartografie, met haar forse en uniform getekende kaarten, bood stuurlui een zicht op de silhouetten van de kustlijn waarlangs zij voeren en gaf informatie over de diepgang van havens en riviermondingen. Precies dat wat je voor een veilige vaart nodig had. Dat Waghenaer in zijn dertig jaar als kapitein zelf de Europese kusten van Gibraltar tot de Noordkaap en ook de Oostzee bezeilde is van iedere bladzijde van deze atlas te lezen. In het verlengde van Waghenaer, en nog steeds actueel, is Mare Liberum of De Vrije Zee, het juridisch-filosofische traktaat over het zeerecht dat Hugo de Groot in 1609 publiceerde.

Onderzoeken, analyseren, ordenen en beschrijven zijn basisbeginselen van het beoefenen van wetenschap. Zonder overzicht geen inzicht, om het zo maar te zeggen. Op niemand lijkt dat meer van toepassing dan op Carolus Linnaeus, die in 1735 in Leiden als achtentwintigjarige zijn Systema Naturae publiceerde. Hij was er kort tevoren vanuit Zweden gearriveerd, waar hij aan de universiteit van Uppsala achtereenvolgens geneeskunde had gestudeerd en plantkunde gedoceerd. Op slechts twaalf grote vellen met paginagrote schema’s presenteerde hij zijn classificatie van de natuurlijke wereld, onderverdeeld in gesteenten, dieren en planten. Vooral die laatste sectie, waarin hij zijn ordening baseerde op de voorplanting van de planten, zou hem eeuwige roem opleveren. Het exemplaar van Systema dat in de Leidse Universiteitsbibliotheek wordt bewaard is vanwege het grote formaat ooit in zessen gevouwen en wordt daarom zelden uitgevouwen getoond.

Ronduit indrukwekkend zijn voor mij, terwijl ik er vaak tegelijkertijd nauwelijks iets van begrijp, die wetenschappelijke vondsten en inzichten die zijn bereikt via de wiskunde. Het hogere cijferen. Dit boekje bevat er daarvan twee: Horologium Oscillatorium van Christiaan Huygens uit 1673 en een typoscript van Albert Einstein uit 1914, een van de artikelen die hij schreef in de jaren dat hij zijn Algemene Relativiteitstheorie perfectioneerde. Huygens zette de wiskunde in – en ontwierp er deels ook nieuwe voor – om de slingerbeweging en valsnelheid van een object te analyseren en zo te komen tot een betrouwbaarder uurwerk, het slingeruurwerk. Dat eindproduct realiseerde hij, terwijl de mathematische handvatten die hij gaandeweg creëerde op de lange termijn even waardevol bleken. 

Ook Einstein moest tijdens zijn onderzoek diep graven om zijn stellingen wiskundig op te bouwen. Hij was weliswaar vertrouwd met de ‘gewone’ meetkunde, geldig in het platte vak, maar die werkte niet bij het oplossen van het probleem van de gekromde ruimtetijd waarop hij stuitte. Met hulp van vakgenoten werd een eerste versie gepubliceerd, maar daar schortte nog het een en ander aan. Ook een tweede versie was niet honderd procent. In maart 1914, op doorreis naar Berlijn, logeerde Einstein in Leiden bij zijn vriend Paul Ehrenfest, die kort tevoren Hendrik Lorentz was opgevolgd als hoogleraar Theoretische fysica. Bij zijn vertrek liet hij het manuscript voor het definitieve artikel achter bij Ehrenfest. Diens handgeschreven opmerkingen en de correcties van Einstein maken het een heel bijzonder document. Voor Einstein, in tegenstelling tot Huygens dus, geen fysiek resultaat maar een tipje van de sluier gelicht over de werking van ons universum.

Een schatkamertje dus, dit boekje. Naast de bovengenoemde boeken passeren ook René Descartes, Anna Maria van Schurman, Herman Boerhaave, Caspar Reuvens, Phillipp Franz von Siebold, Johan Rudolph Thorbecke, Christiaan Snouck Hurgronje, De Stijl en Anton de Kom om er enkele te noemen. En natuurlijk Johan Huizinga, met zijn in 1919 verschenen Herfsttij der Middeleeuwen. Dat internationaal misschien wel het bekendste boek van een Nederlandse historicus is, ondanks dat de twee Engelse vertalingen die ooit van het boek verschenen, in 1924 en 1996, respectievelijk ingekort en gemankeerd waren. Ter gelegenheid van het  eeuwfeest van het boek liet Leiden University Press een nieuwe, complete Engelse editie verschijnen, Autumntide of the Middle Ages. Je dient je erfgoed immers blijvend te koesteren…

Kasper van Ommen, Garrelt Verhoeven en anderen / Boeken die geschiedenis schreven / 279 blz / Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2022