Je mag de oprichting van de Koloniën van Weldadigheid in de vroege negentiende eeuw zien als het initiatief van één man, Johannes van den Bosch. Die gaf in 1817-’18 zijn visitekaartje als sociaal bewogen bestuurder af met een duidelijke boodschap, getiteld ‘Verhandeling over de mogelijkheid, de beste wijze van invoering en de belangrijkste voordelen eener algemeene armeninrigting in het rijk de Nederlanden, door het vestigen eener landbouwende kolonie in deszelfs Noordelijke gedeelte’. Dit statement leest als de blauwdruk voor de activiteiten die de dan net opgerichte Maatschappij van Weldadigheid zal gaan ontplooien. In augustus 1818 legde Van den Bosch de eerste steen voor de eerste koloniewoning, in oktober van dat jaar betrokken de eerste kolonisten de 52 stenen woningen met een rieten dak, waarmee de kolonie Frederiksoord een feit was. Tien jaar later zouden er zeven koloniën gerealiseerd zijn, vijf verspreid over Drenthe, Friesland en Overijssel en twee in Vlaanderen – toen nog onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden.
Bestrijding van de armoede door arme gezinnen een middel van bestaan te geven, dat was het kernidee achter de Koloniën van Weldadigheid. Geholpen door een grootschalige fondsenwerving onder de patronage van prins Frederik wisten Van den Bosch en zijn medebestuurders in de eerste jaren na 1818 grote lappen woeste grond in afgelegen gebieden te verwerven die door de kolonisten konden worden ontgonnen en bewerkt. Later werden ook nijverheidsprojecten opgezet, zoals spinnerijen en weverijen. Naast het bieden van een materieel vangnet streefde de Maatschappij van Weldadigheid ook naar het vormen van ‘betere burgers’, waarbij het ideaal natuurlijk dat van de gesettelde burgerij was. De kolonisten dienden de daarbinnen geldende maatstaven op het gebied van arbeid, onderwijs en geloof na te leven. Officieel was er geen enkele dwang, maar informeel werd dat wel van de deelnemers verwacht. Voor wat hoort wat. Die dwang was wél onderdeel van de opzet in Veenhuizen, de grootste ‘onvrije’ kolonie. Daar werden mannen geplaatst – soms ook met hun gezinnen – die zich schuldig hadden gemaakt aan bedelarij, landloperij en andere kleine vergrijpen. De omheining van dat kamp werd rond de klok bewaakt.
De beschrijving van dit project klinkt als ‘doorpakken’. Dat zou je dan ook een belangrijke karaktertrek van Van den Bosch zelf kunnen noemen. Uitgaand van onderzoek, van heldere overtuigingen, met het noodzakelijke snufje optimisme en bovenal het geloof dat de mens en het leven in hoge mate maakbaar zijn, pakte hij niet alleen door met zijn Koloniën van Weldadigheid maar ook in de andere functies die hij gedurende zijn loopbaan vervulde. Als jonge man begon hij zijn carrière als genie-officier in Nederlands-Indië, hij sloot deze af als minister van Koloniën, de overzeese koloniën dan welteverstaan. In alle stappen daartussen is hij ook werkzaam geweest, waarmee zijn leven in zekere zin een spiegel wordt van een compleet tijdsbeeld. En laat nu net – in 2019 – een degelijke biografie van hem zijn verschenen, geschreven door Angelie Sens, met de toepasselijke titel De kolonieman.Het waren roerige tijden voor het Koninkrijk der Nederlanden, de jaren omstreeks 1800. Toen Van den Bosch in 1798 als jonge luitenant der genie inscheepte voor zijn eerste reis naar de Oost, deed hij dat als officier van het leger van de Bataafsche Republiek. Toen hij in 1811 samen met zijn gezin terugkeerde, was Nederland een provincie van het Napoleontische Frankrijk. Na de val van Napoleon en het aantreden van koning Willem I wist hij de vorst te imponeren met zijn doortastende optreden tijdens de machtswisseling en even later met zijn Weldadigheidsplan. In 1827 vroeg de koning hem orde op zaken te stellen in de West, dus Suriname en de Antillen, waar de gebeurtenissen in de voorbije jaren tot een bestuurlijke en economische chaos hadden geleid. Hij kreeg daarbij de vrije hand. Nauwelijks daarmee klaar stuurde de koning, die Van den Bosch inmiddels als zijn ‘wonderboy’ leek te beschouwen, hem als gouverneur-generaal naar Nederlands-Indië, met dezelfde opdracht. Het waren de jaren waarin nog niet het parlement maar de koning in eerste lijn de overzeese gebieden aanstuurde.
Van den Bosch is onlosmakelijk verbonden met het Kultuurstelsel, het systeem waarbij boeren In Nederlands-Indië verplicht werden zo’n twintig procent van hun land te bebouwen met producten bestemd voor de overheid. Vaak producten die in Nederland hoge winsten opleverden. Je kan dat stelsel beschouwen als een belasting, je kan de opzet ook zien als een gedeeltelijke vorm van slavernij. Van den Bosch propageerde het als een stimulans voor de staatskas én daarmee ook voor de Indische economie. Toen hij aansluitend aan zijn gouverneur-generaalschap werd benoemd tot minister van koloniën en eindelijk de hoogste baas was op dit gebied, kreeg hij te maken met een parlement dat meer inzicht verlangde in de financiën van de koloniën, en ook meer zeggenschap daarover. Met Van den Bosch troffen ze een minister die hen met kennis van zaken van repliek kon dienen, maar die zelf donders goed wist dat die zaken lange tijd te rooskleurig waren voorgesteld. Hij moet dat niet het meest bevredigende deel van zijn loopbaan hebben gevonden.
En zijn Koloniën in Nederland, hoe verging het die? Na zijn vertrek in 1827, om voor de koning te gaan werken, was het élan daar gaandeweg wat minder geworden. Met een vermindering van inkomsten uit arbeid en fondsen was een dalende trend ingezet. Het rijk moest gaan bijdragen en in 1843 – Van den Bosch was toen lid van de Tweede Kamer – kwam het tot een contract: het rijk nam de schulden van de Maatschappij over, alsook de koloniën Veenhuizen en Ommerschans waarvan de Maatschappij het vruchtgebruik behield. Er woonden inmiddels meer dan negenduizend armoezaaiers in de gezamenlijke koloniën, die kon je immers niet zomaar op straat zetten. In dát opzicht kon je het project dus wel als een succes zien.
Angelie Sens gaf haar biografie de ondertitel ‘Johannes van den Bosch – volksverheffer in naam van de koning’. Is dat verheven doel zo leidend geweest in zijn handelen dat het als ondertitel is geoorloofd? Ja, moet het antwoord zijn, in ieder geval was het een essentieel element in de planfase van zijn projecten, zag hij het als een verantwoording van de beleidskeuzes die hij maakte. Daarnaast was Van den Bosch net zoals onze koning-koopman een ondernemer, een man die tijdens zijn aanstellingen in Nederlands-Indië zelf meerdere plantages verwierf, grootgrondbezitter werd en op de internationale markt de hoogste prijs voor zijn koffie en thee probeerde te realiseren. Een op de praktijk gerichte zakenman die de toekomst van zijn gezin en familie financieel zeker probeerde te stellen. Daarin verschilde hij niet veel van zijn tijdgenoten. Zijn visie op het verbeteren van de levensomstandigheden van grote groepen armen en behoeftigen tillen hem boven zijn tijd uit.
In de laatste jaren van zijn leven liet Van den Bosch een mooi buitenhuis met een ruim park aanleggen, net buiten Den Haag. Boschlust, doopte hij het. Dat imposante lusthof heeft de voortdurende stadsuitbreidingen niet overleefd. Nu staat op die plek het winkelcentrum New Babylon. Wat de tijd wél heeft doorstaan is zijn lievelingsproject, de Koloniën van Weldadigheid. Die zijn nu dus benoemd tot ‘erfgoed dat van unieke en universele waarde is voor de mensheid’. Hij zou het er vast mee eens zijn geweest.Angelie Sens / De kolonieman. Johannes van den Bosch (1780-1844) - volksverheffer in naam van de koning / 478 blz / Uitgeverij Balans, 2019