woensdag 8 november 2017

De Mooie Jonge Oppergod van de Vlaamse Letteren

Het Groot Auditorium is de mooiste zaal in het zestiende-eeuwse Academiegebouw van de Leidse universiteit. De ruimte wordt gebruikt voor officiële gelegenheden zoals promoties en oraties. De plechtige sfeer van de zaal verleent daaraan extra cachet. Op 4 oktober jongstleden vond daar ook zo’n bijzondere bijeenkomst plaats. Op die dag werd Majoor van het Menselijk Leed feestelijk gepresenteerd, een studie over het leven, werk en imago van Herman Brusselmans. En feestelijk plechtig wás het. De voorzitter van de chique Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Wijnand Mijnhardt, heette Brusselmans  welkom. De auteur van het boek, Rick Honings, universitair docent moderne Nederlandse letterkunde aan diezelfde universiteit, was een van de sprekers. Onno Blom was ingehuurd voor een driegesprek met Honings en Brusselmans. En uitgever Mai Spijkers kwam even vertellen waarom hij zo blij is met zijn sterauteur die jaarlijks een of twee manuscripten inlevert.

Maar tussen al die loftuitingen waren ook wat puntjes van kritiek hoorbaar. Zo informeerde Mijnhardt de aanwezigen dat hij er die middag niet stond namens zijn voltallige bestuur. En vertelde Honings ietwat besmuikt dat zijn professor, toen die hoorde van Honings’ plan een studie over Brusselmans te gaan schrijven, vol ongeloof en enigszins verontwaardigd had gereageerd. De meningen over het belang van Brusselmans' oeuvre verschillen, dat is niets nieuws. De aard van het werk roept soms – misschien wel in toenemende mate – heftige reacties op: dat de boeken nergens over gaan, dat ieder boek weer een zinloze herhaling is van verveelde zetten, dat het een trucje is. Criticus Arjan Peters, die waarschijnlijk tot het uiterste was getergd door het lezen van de baksteen Hij schreef te weinig boeken, Brusselmans’ nieuwe en 75ste roman, ging in de Volkskrant van 14 oktober jongstleden zover om het aanhoudende succes van Brusselmans te verklaren uit een complottheorie: ’ […] er zijn ook geletterde mensen die in een radioprogramma verklaren dat hij tot de grootsten behoort en ze al gaan schateren zodra ze een pagina Brusselmans openslaan, het moet een complot zijn, een afspraak om de niet-ingevoerde lezers gek te maken, het pleziertje om je tot onwankelbare fan te verklaren op wie alle aanmerkingen afketsen. Ik verdenk de liefhebbers ervan Brusselmans zelf niet eens meer te lezen, om zodoende hun liefde op peil te kunnen houden.

Maar goed, op 4 oktober in Leiden was het feest. De Mooie Jonge Oppergod van de Vlaamse Letteren, zoals Brusselmans zich placht te noemen in de flaptekst van zijn boeken, zou vijf dagen later zestig worden. Ook is het in 2017 dertig jaar geleden dat Brusselmans een beroepsschrijver werd. Een dubbel kroonjaar dus. Alle reden voor een degelijke biografische studie.

Honings benadert in Majoor van het menselijk leed zijn onderwerp vanuit drie invalshoeken: leven, werk en imago. Brusselmans komt uit Hamme, een dorp in de buurt van Gent. Zijn vader was veehandelaar, waardoor de jonge Brusselmans al vroeg getuige was van dierenmishandeling, wat voor hem een traumatische ervaring was. Het drummen in een bandje en een korte loopbaan als aanstormend voetbaltalent zou hij later veelvuldig gebruiken in zijn werk. Wat volgde was een studie Germaanse Filologie aan de universiteit van Gent, een eerste ongepubliceerde roman met de titel Het Regende Ouwe Wijven en na zijn afstuderen een baantje als beheerder van de Ontspanningsbibliotheek van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening in Brussel. Deze aanstelling leidde tot het geestige De man die werk vond, het boek waarmee hij bekend zou worden.

Voor Brusselmans’ levensbeschrijving leunt Honings sterk op diens werk. Daar zit altijd een risico in, ik vind dat ook wat ongemakkelijk lezen. In het tweede deel, dat gaat over het literaire werk, gaat Honings los. Hij blijkt het oeuvre uit zijn hoofd te kennen! Een echte fan, maar dat had ik in Leiden al begrepen. Handvatten in dit hoofdstuk zijn de moederfiguur, agressie, het schelden en schofferen, en de typische Brusselmans-humor. Ondanks het soms wat opsommerige karakter krijg je hier een aardig inzicht in de thematiek van de auteur. Ook in zijn zwakke punten, trouwens. Zo schoffeert Brusselmans graag wanneer hij iemand aanvalt of een discussie voert. Schelden en beledigen, het is een specialisme dat hij in alle varianten beheerst. In 2011 kreeg hij daarvoor de wind van voren van Jeroen Brouwers, die hem duidelijk maakte dat de term polemiek volstrekt niet van toepassing is op wat hij doet, namelijk in discussies steeds maar weer op de man of vrouw spelen in plaats van te debatteren op basis van argumenten. Grappig is dan wel weer dat Brusselmans op deze kritiek reageerde op de manier die Brouwers zo afkeurt: door Brouwers te beledigen, zonder wezenlijk op de inhoud in te gaan. Brusselmans is wel stijlvast.

De kernvraag naar het ‘waarom’ van Brusselmans’ thematiek en stijl beantwoord Honings kort en bondig: ‘Het maken van grappen is een poging tot zelfbehoud, om zijn verdriet, radeloosheid en cynisme te bezweren.’ Dat is geen nieuwe duiding, maar natuurlijk wel de enige aanvaardbare indien je dit oeuvre wil blijven zien als van enige betekenis en van literaire waarde. Klopt die uitleg? Ik denk dat dit zo is, maar dan alleen in de geslaagde en meer autobiografische boeken. Niet in alle 75 romans.

Voor een biograaf, of zoals hier meer van toepassing is de schrijver van een analyserende studie, is het dapper om als onderwerp voor het laatste hoofdstuk het imago van Brusselmans te nemen. Het ligt voor de hand, want het is een onlosmakelijk onderdeel geworden van zijn schrijverschap, maar er schuilt ook een gevaar in. En dat is dat je tot de conclusie zou kunnen komen dat het imago het hoofdbestanddeel van dit schrijverschap zou zijn. Ofschoon Honings verklaart dat ‘Het niet te ver gaat te stellen dat Brusselmans een literair merk is geworden, zonder twijfel een auteur is met een branded identity, een herkenbaar imago’ weet hij dit gevaar te omzeilen door uitvoerig op tal van onderdelen waaruit dit imago is opgebouwd in te gaan en aannemelijk te maken dat het tegelijk ook onderdelen zijn van een geloofwaardige persoonlijkheid. Dat Brusselmans zijn imago slim opbouwt, zowel in de ‘echte’ wereld als in zijn literaire bestaan, doet daar niet aan af.

Zoals ik al eerder in besprekingen van Brusselmans’ romans op dit blog heb geschreven, heb ik een lange geschiedenis met de schrijver. De man die werk vond was voor mij het begin, sindsdien volg ik hem. Er was een tijd dat ik hem verafgoodde, maar dat is voorbij. Tegenwoordig ben ik licht-kritisch. Maar zolang Brusselmans eens in de zoveel tijd een boek publiceert dat van grote schoonheid is – Mogelijke memoires, Poppy en Eddie – en op geheel eigen wijze zijn leven verliteratuurd, compleet met vrouw en hond, neem ik de mindere werken voor lief. Dan vind ik het ook terecht dat hij door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde als een groot schrijver wordt ontvangen. Voor een zaal vol met geïnteresseerde lezers en fans blijft hij dan zijn eigen, volstrekt onnavolgbare zelf. Dat stukje van zijn imago staat in ieder geval als een huis.

Rick Honings
Majoor van het menselijk leed. Leven, werk en imago van Herman Brusselmans
392 blz
Prometheus

Geen opmerkingen:

Een reactie posten