Wij, of in ieder geval de meesten van ons, zijn opgevoed met de gedachte dat luiheid niet zo'n fijne karaktertrek is. Of je nu uit een calvinistisch nest komt of een katholiek, we zijn Nederlanders en wij zijn níet lui. Koopmansgeest, ondernemingslust en VOC-mentaliteit, dat zijn de eigenschappen die wij traditioneel graag aan onszelf toeschrijven. Joke Hermsen ziet dat anders. Zij is van mening dat je af en toe lui moet willen zijn, dat je best een dag op de bank mag hangen en dat je de verveling, als die je overkomt, niet moet tegengaan maar juist alle ruimte moet bieden. Want alleen dan, wanneer je je geest toestaat zich volledig te ontspannen, leeg te raken, ontstaan de meest creatieve ideeën, kom je tot de helderste inzichten. In haar bundel Stil de tijd. Pleidooi voor een langzame toekomst beargumenteert ze waarom wij die houding, dat positieve lui zijn, moeten toelaten in ons leven.
Hebben wij het vermogen tot luieren, tot ons overgeven aan de verveling dan nooit bezeten? Jazeker, tot omstreeks het midden van de negentiende eeuw waren wij daar beter in dan nu. Maar met de introductie van de universele tijdmeting, de Greenwich Mean Time, raakte ons leven veel meer gereguleerd door de tijd. Beleefden voordien veel mensen de tijd op een sterk zintuigelijke manier, waarbij vooral de hoeveelheid daglicht en de stand van de zon een indicatie vormden voor het tijdstip van de dag, na circa 1850 werd de kloktijd leidend bij het indelen van onze dag en bijvoorbeeld bij de planning van de steeds modernere productieprocessen in fabrieken. Hermsen stelt dat een persoonlijke, innerlijke tijdsbeleving plaats maakte voor de veel dwingender kloktijd.
Een van de tegenwoordig meest geuite klachten – of uitvluchten – is dat mensen nergens meer ‘tijd voor hebben’. Als je je agenda volplempt met afspraken en vervolgens naar die agenda gaat leven, is dat natuurlijk al snel het geval. Maar het is ook inherent aan ons systeem: ‘Druk bezig zijn, een volle agenda hebben en veel gebeld worden is synoniem met een succesvol bestaan’. Zelfs de vrije tijd plannen wij, zetten wij in de agenda. Daarmee waarborg je weliswaar je rustmomenten en hoognodige ontspanning, maar van de weeromstuit, omdat we willen dat die (weinige) vrije tijd optimaal wordt benut, vullen we ook die met afspraken, activiteiten, doe-dingen. Vaak strak op de klok ingepland.
Hermsens pleidooi is voor het opnieuw leren beleven van die oorspronkelijke tijdsbeleving, het innerlijke ritme, waarbij de klok uit beeld is en niets hoeft. De filosofe in haar kan het niet laten te verzuchten: ‘We zijn al met al behoorlijk ver verwijderd geraakt van de klassieke filosofische gedachte dat rust en nietsdoen de grondslagen van een beschaving zijn. [….] Pas in rusttoestand, in het interval tussen twee handelingen, kunnen we tot bezinning en reflectie komen.’ Ze is ervan overtuigd dat ‘Een pleidooi houden voor onthaasten of consuminderen zonder een fundamentele herziening van onze omgang met de tijd en zonder een verregaande verkenning van een mogelijk andere tijdervaring’ niet veel zin heeft. Het zijn grote woorden die ze gebruikt, maar ze heeft voor mijn gevoel wel een punt. En voor het gevoel van anderen ook, want ik kocht de vierentwintigste druk van dit al in 2009 verschenen boek.
Wellicht ontstaat door het bovenstaande de indruk dat Stil de tijd een soort gids voor een beter leven is, een zelfhulpboek zoals dat dan heet. Dat is beslist niet het geval. Wat Hermsen doet is dat zij in dertien essays haar pleidooi kracht bijzet door kunstenaars, schrijvers, filosofen en componisten te belichten die het begrip tijd toepasten in hun werk. Marcel Proust en zijn zoektocht naar de verloren tijd ontbreekt natuurlijk niet, evenmin als Virginia Woolf en haar ‘stream of consciousness’ verteltechniek waarbij het tijdverloop uit beeld raakt. In Canto Ostinato, het beroemde muziekstuk van Simeon ten Holt, speelt tijd geen rol meer omdat het werk een onbepaalde tijdsduur mag hebben, door de uitvoerende pianisten te bepalen. Mark Rothko’s tijdloze schilderijen en ook Frederik van Eeden’s Van de koele meren des doods vormen voor Hermsen uitgangspunten voor een verhandeling over aspecten van de tijd.
Ofschoon sommige artikelen, vooral die over de filosofen Henri Bergson en Ernst Bloch, wel vragen om enig doorbijten is deze bundel heel toegankelijk. Hermsen formuleert zorgvuldig en dist mooie verhalen en anekdotes op. Ontwapenend zijn twee van de meer persoonlijke stukken, waarin ze beschrijft hoe ze zich terugtrekt in oude landhuizen in Bourgondië en Umbrië om de laatste hand te leggen aan deze bundel. Daar is geen telefoon, geen internet, en haar agenda heeft ze thuisgelaten. Ze zet haar zintuigen open voor wat er te zien, horen en ruiken is. Ze plaatst een schrijftafel voor een raam met een mooi uitzicht. Verliest zichzelf daarin, en in de tijd. Ze brengt haar eigen theorie in de praktijk, zou je kunnen zeggen. En wat overtuigt beter dan een klinkend voorbeeld?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten