Is het mogelijk om in
een oorlogssituatie een zuivere keuze te maken voor de ‘goede’ kant? Om schone
handen te houden? Die vraag is het centrale thema van Jeroen Olyslaegers’ roman
Wil, een verhaal dat zich afspeelt in Antwerpen, tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Voor de hoofdpersoon van de roman, Wilfried Wils, blijkt het in de praktijk een
lastige opgave te zijn. Wilfried is namelijk hulpagent. In die functie zijn hij
en zijn collega’s belast met het handhaven van de openbare orde. Dat gaat nog
wel, zolang het zich beperkt tot het oppakken van dronkenlappen, vechtersbazen
en dieven. Het reguliere werk, dus, dat in een oorlogssituatie niet anders is
dan bij vrede. Maar wanneer de Duitsers bijstand vragen bij razzia’s,
huiszoekingen of het begeleiden van gevangenentransporten wordt het anders. Dan
werk je, op zijn minst als neutrale partij, actief mee aan het veroorzaken van
menselijk leed. Maar kan je weigeren? Nee, in ieder geval niet ronduit, want dan
zou je jezelf in het ongeluk storten.
Wilfried Wils zet het
verhaal over zijn oorlogsverleden vele jaren later op papier, voor zijn
achterkleinzoon. Hij is dan zelf al een oude man, nog enigszins mobiel én
helder van geest ofschoon hij aanvoelt dat dat niet lang meer het geval zal
zijn. Hij kijkt met een zekere mate van reflectie terug op zijn oorlogsjaren. Hij
was net twintig toen hij hulpagent werd, een van de jongsten van het Antwerpse
korps. Wie was hij, om zijn twijfel en schrik over de razzia’s waarbij ze
werden ingezet te uiten, als zijn oudere en meer ervaren collega’s gewoon deden
wat hen werd opgedragen? En dan waren daar nog de collega’s die heulden met de
bezetter, maar waarvan dat niet altijd duidelijk was. Voorzichtigheid was dus
geboden om te overleven.
Olyslaegers schetst
overtuigend dit klimaat van wantrouwen, van het altijd aanwezige gevaar dat je
door een verklikker wordt aangegeven, terecht of onterecht. Dat kon je ook
overkomen in je privésituatie. Wilfrieds bijlesleraar Frans van de middelbare
school, een man met de bijnaam Nijdig Baardje, is zo’n profiteur die probeert
te verdienen aan de oorlog. Diens vriend Omer, advocaat, is nog een graadje
erger. Staat met genoegen de Vlaamse SS bij in hun verhoren van joden of verzetsstrijders.
Beide trekken aan Wilfried, die door zijn positie als agent een gewilde partner
is. Maar deze houdt zijn rug recht, voor zover dat tenminste mogelijk is zonder
de aandacht op zich te vestigen. Vanuit een andere hoek komt hij juist in beeld
van de Duitsers, wanneer een tante van hem het aanlegt met een Obersturmfüher.
Zijn vriendin tenslotte, Yvette, heeft een broer die ook agent is, Lode. Dat
deze iets in zijn schild voert wordt Wilfried langzaamaan wel duidelijk, maar
hij kan er niet de vinger op leggen aan welke kant Lode staat.
Gedurende de bezetting
worden de Duitsers meedogenlozer, verhardt hun optreden zich. Dat heeft ook
zijn weerslag op Wilfried. Er zijn
acties die hij en zijn collega’s moeten uitvoeren, steeds vaker
zelfstandig, die diepe sporen bij hen achterlaten. Tijdens een razzia waarbij
ze Joodse families van hun bed moeten lichten, ziet Wilfried dat een van zijn
collega’s onder het bloed zit en totaal overstuur is. Gewond, denkt hij eerst.
Maar dat is niet het geval: ‘Na een paar proberen komt het eruit, te midden van
het enorme kabaal. “Die gast doet de deur open, steekt zijn kin vooruit en
snijdt zijn keel over met een scheermes. Hij spoot me godverdomme helemaal
onder. En binnen …. Binnen….” Gust tracht zich te herpakken terwijl hij het
bloed van zijn gezicht veegt. ”En binnen zijn ze dood …. Allemaal dood aan de
tafel. Een vrouw en …. vijf kinderen. Zo dood als een pier. Wat is dit …” ’
Het taalgebruik van
Olyslaegers is een gloedvol, rondborstig Vlaams, las ik in een bespreking. Ik
ben niet iemand die dat dadelijk herkent en kan plaatsen, maar kreeg tijdens
het lezen gaandeweg wel bewondering voor die stijl. Olyslaegers schrijft heel
natuurlijk en spontaan, houdt van afwisseling en strooit het verhaal over je
uit als ware het een waterval van woorden. Er is nauwelijks een indeling in
hoofdstukken, de eerste adempauze valt pas na ruim 150 bladzijden. Dat vrijwel
zonder pauze voortgaan van het verhaal draagt bij aan de mate waarin je als
lezer het verhaal wordt ingezogen. Waar zou je eigenlijk moeten, of kunnen, of
willen stoppen?
De meningen over
collaborateurs zijn meestal vrij stevig en bovenal vaak ongenuanceerd. Je hoeft
maar dát fout te hebben gedaan en je staat voor velen al te boek als een
meeloper of verrader. Terwijl de context van een oorlog of bezetting bij
uitstek een situatie is waarbij allerlei gradaties van grijstinten ontstaan
tussen het wit en het zwart. Zo ook bij Wilfried Wils. Als het op zijn pad
komt, zal hij met gevaar voor eigen leven óók een held blijken. In ieder geval
voor zichzelf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten