Een van de mooiste beelden uit de biografie Geert van Oorschot,
uitgever van Arjen Fortuin is dat van de uitgever die midden in de nacht,
sigaar in de mond en hemd uit de broek, in de kelder van zijn pand aan de
Herengracht in Amsterdam boeken inpakt voor verzending. Het is voor mij de
bevestiging van het beeld dat ik altijd van Geert van Oorschot heb gehad, dat
van een man die in zijn eentje zijn uitgeverij draaiende hield. Dat was feitelijk
niet het geval, want zelfs in de beginjaren van zijn bedrijf beschikte hij over enkele
medewerkers, maar zijn werkwijze én zijn optreden naar buiten deden die indruk
gemakkelijk ontstaan. Van Oorschot cultiveerde dat beeld zelfs, het
onderscheidde hem van veel andere Nederlandse uitgevers. Arjen Fortuin schreef
over deze opmerkelijke man een biografie die een feest is om te lezen.
De provinciestad Vlissingen was de plek waar het allemaal begon. Geert
van Oorschot werd daar in 1909 geboren als zoon van Johanna Smallegange en
Levien van Oorschot. Zijn ouders waren overtuigde vrijdenkers. In 1919 was
Levien, metselaar van beroep, lijsttrekker van de ‘Socialistische Partij’ en
kwam in de gemeenteraad. Hij zou het tot wethouder en loco-burgemeester
brengen. In het gezin Van Oorschot speelde cultuur een belangrijke rol. Beide
ouders waren betrokken bij de toneelvereniging ‘Uit het volk – Voor het volk’,
Levien vooral als regisseur en Johanna als steractrice. Later in zijn leven zou
Geert van Oorschot zich trots herinneren hoe zijn moeder schitterde in Op hoop van zegen van Herman Heijermans,
die zelf naar de première kwam. Als uitgever zou hij Heijermans’ verzameld werk
in chique dundruk aan zijn fonds toevoegen.
Met zijn diploma van de HBS op zak verliet de zeventienjarige Van
Oorschot Vlissingen. Hij wilde de grote wereld in. Het liefst als dichter, of
anders in de politiek. Beide dromen zou hij niet waarmaken. Zijn gedichten, vaak
enigszins pathetische verzen overstromend van romantiek of sociaal gevoel,
vonden geen publiek. Ook zijn betrokkenheid bij de politiek werd gekenmerkt
door hartstocht. Zo weigerde hij in 1928 de militaire dienstplicht, wat hem op
een gevangenisstraf van acht maanden kwam te staan. De koers van de SDAP,
gericht op langzame en ‘natuurlijke’ verandering van de maatschappij, was niets
voor hem. Vanaf het begin was hij daarom betrokken bij de afsplitsing in 1932 van
de linkervleugel van de SDAP in een nieuwe partij, de Onafhankelijke
Socialistische Partij. Als bevlogen redenaar reisde hij het land rond. Hij
trakteerde zijn gehoor niet alleen op meeslepende betogen, maar bood het ook de
gelegenheid tijdens de bijeenkomsten verantwoorde literatuur aan te schaffen.
Dat deed hij als een van de medeoprichters en de drijvende kracht achter Het
Roode Baken, een vereniging die zich beijverde goedkope bundels socialistische
literatuur uit te geven.
Poëzie, politiek, literatuur met een boodschap: rond zijn
vijfentwintigste had Van Oorschot al ruime ervaring opgedaan met wat later de
kern van zijn uitgeversactiviteiten zou vormen. Voeg daaraan zijn talent om
producten aan de man te brengen toe en het beeld is compleet. In de jaren
dertig doorkruiste hij Nederland op een fiets met op de bagagedrager zijn
‘vliegende boekhandel’, op zoek naar lezers. Hij was ook verkoper voor de
uitgevers Stols en Querido. Het laatste bedrijf leidde hij als directeur veilig
door de oorlog. En toen, in 1945, was het tijd voor zijn eigen uitgeverij.
Zoals de meeste beginnende uitgevers had ook Van Oorschot
het de eerste jaren financieel niet gemakkelijk. Wat hem erdoorheen hielp waren
zijn literaire smaak en zijn zakelijk instinct. In later jaren, toen hij al de sterrenstatus
had bereikt, vertelde hij graag dat hij uitsluitend goede boeken uitgaf. Dat
was lichtelijk bezijden de waarheid, maar zijn eigen inhoudelijke oordeel woog
wél zwaar bij uitgeefbeslissingen. Zo wilde hij graag de klassieke Russen
uitbrengen omdat hij die graag las. En wist hij daar zakelijk op de lange
termijn een succesvol project van te maken door een oorspronkelijk idee voor een
selectie uit de verhalen van Tsjechov om te buigen naar een reeks waarin het werk
van alle Russen grotendeels in nieuwe vertalingen zou verschijnen. De finishing touch was zijn beslissing de
boeken uit te voeren in dundruk, in een linnen band en met chique vormgeving.
De boeken werden daarmee ook een ‘hebbeding’. Op
22 april 1953 verstuurde hij het persbericht over de Russische Bibliotheek: een
reeks vertalingen van ‘een der grootste
perioden uit de litteraire geschiedenis van de mensheid’ in 33 delen. De
benodigde fondsen voor dit megaproject wist Van Oorschot los te krijgen via zijn
netwerk.
Naast smaak en zakelijk inzicht moet een uitgever ook de durf hebben om
een groot project aan te gaan, of om een omstreden boek uit te geven. Van dat
laatste zijn de vroege romans De tranen
der acacia’s (1949) en Ik heb altijd
gelijk (1951) van Willem Frederik Hermans een mooi voorbeeld. In het
laatste boek moeten de katholieken het ontgelden. De verontwaardiging bij het
gelovige volksdeel was groot, op last van de minister van justitie leidde het
zelfs tot een proces tegen de schrijver. Van Oorschot vond dit prachtig,
enerzijds omdat hij het met de strekking van de roman eens was en het waard
vond die te verdedigen, maar zeker ook vanwege de publiciteit. Het boek vloog
de boekhandels uit.
De soms bijna ongelooflijke verhalen over de uitgever Van Oorschot
kennen we allemaal. Hoe hij boekhandelaren, hoewel ze vastbesloten waren niet
al te veel in te kopen, bij zijn bezoek opzadelde met veel te grote voorraden.
Hoe hij jarenlang auteurs, met Willem Frederik Hermans en Gerard van het Reve
voorop, afrekeningen overlegde die wel erg voordelig waren voor de uitgeverij.
En hoe hij vrienden en relaties boeken schonk, om ze dan enkele dagen later
door de administratie een factuur te laten sturen. Al deze verhalen en nog veel
meer, geplaatst in een context, staan in deze prachtige biografie. Tezamen
geven ze een fascinerende inkijk in een stukje van het literaire leven van de
tweede helft van de twintigste eeuw. De eyeopener voor mij zijn echter vooral de
passages die Fortuin besteed aan het privéleven van de uitgever.
De scheiding tussen werk en privé is bij Geert van Oorschot soms
moeilijk te maken. Zijn auteurs waren ook zijn vrienden. Hij nodigde ze uit
voor etentjes en logeerpartijen, maar kon ook onverwacht bij hen voor de deur
staan, een boek (geschenk) en een fles jenever (voor zichzelf) in de hand. In
1963 maakte Guido, zijn zoon uit zijn eerste huwelijk, op negentienjarige
leeftijd een einde aan zijn leven. Dat veroorzaakte bij Van Oorschot en zijn
vrouw Hillie een trauma waar ze tot het einde van hun leven onder leden. Van
Oorschot voelde zich schuldig. In zijn houding naar jonge mannelijke auteurs werd
dat soms zichtbaar, de relatie leek voor Van Oorschot soms verder te gaan dan
alleen die tussen uitgever en auteur. Jeroen Brouwers, jarenlang bevriend, was
een van de voornaamste objecten van affectie.
De uitgever wilde als jongeman graag dichter worden. Poëzie bleef zijn hele leven zijn passie, maar hij werd uiteindelijk schrijver van proza. Onder het pseudoniem R.J. Peskens publiceerde Geert van Oorschot in 1975 de verhalenbundel Twee vorstinnen en een vorst, waarin hij terugkeert naar zijn jeugd in Vlissingen. Dat boek werd een bestseller. Nog enkele bundels zouden volgen. Voor hemzelf was deze erkenning als auteur misschien wel even wezenlijk als het succes van zijn uitgeverij. Ofschoon ook hier de grenzen vervaagden. Van Oorschot liet de opbrengsten van zijn boeken volledig terugvloeien in zijn uitgeverij: want de uitgeverij, dat was hijzelf.
De uitgever wilde als jongeman graag dichter worden. Poëzie bleef zijn hele leven zijn passie, maar hij werd uiteindelijk schrijver van proza. Onder het pseudoniem R.J. Peskens publiceerde Geert van Oorschot in 1975 de verhalenbundel Twee vorstinnen en een vorst, waarin hij terugkeert naar zijn jeugd in Vlissingen. Dat boek werd een bestseller. Nog enkele bundels zouden volgen. Voor hemzelf was deze erkenning als auteur misschien wel even wezenlijk als het succes van zijn uitgeverij. Ofschoon ook hier de grenzen vervaagden. Van Oorschot liet de opbrengsten van zijn boeken volledig terugvloeien in zijn uitgeverij: want de uitgeverij, dat was hijzelf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten