Het is het verhaal van Edgard
Demont. Hij vecht in de Eerste Wereldoorlog aan het front en raakt zwaar gewond
door een explosie. Zijn heup is beschadigd en de rest van zijn lichaam is voor
altijd verminkt door talrijke ‘lasnaden’, zoals hij ze zelf noemt. In het
ziekenhuis ontmoet hij de Engelse Matthew, die de liefde van zijn leven wordt.
Als Matthew trouwt met Edgards zus Helen wordt een openlijke relatie tussen de
mannen onmogelijk, maar ze blijven elkaar wel heimelijk ontmoeten. Na de oorlog
gaat Edgard op zichzelf wonen, in gezelschap van Pierre, zijn voormalige
kameraad uit het leger en nu zijn huisknecht en minnaar.
In De spiegelingen schetst
Mortier de wereld van een gewonde. Een man die lichamelijk én geestelijk
gehavend uit de oorlog is gekomen. Een man ook die door zijn ervaringen in de
loopgraven onzeker is geworden, instabiel. Zijn leven is een aaneenschakeling
van gelukzalige momenten, wanneer hij in de armen van een minnaar kan zijn, en
momenten waarin hij aan alles twijfelt. De veranderende wereld, het opkomende
nationaalsocialisme, het brengt hem in verwarring.
Mortier biedt het aan in
honderden korte fragmenten, waardoor de veelheid van Edgards gevoelens en
emoties wordt benadrukt maar wat de samenhang niet altijd ten goede komt. Af en
toe ontaardt het verhaal in een opsomming van gebeurtenissen, relaties en
vrijpartijen. Maar dan zijn er steeds weer die mooie passages, die kernachtige
zinnen die je verzoenen met de minpuntjes. Een kleine selectie heb ik op een
rij gezet.
De mooiste vindt ik deze, wanneer
Edgard gewond van het slagveld wordt afgevoerd in een vrachtwagen met laadbak, te
midden van een kluwen lichamen en plassen bloed: ‘Het was de regen die me het
eerst vertelde dat ik tenminste veilig was – maar daarom nog niet gered. Niet
het kille waas van damp en druppels dat mijn plunje doorweekt had, maar de
regen die tegen het zeildoek lispelde dat ons in de laadbak omgaf; misschien
onze wieg, misschien onze tombe, maar veilig’.
Eenmaal in het hospitaal en
enigszins opgelapt - ‘Ik bijt op mijn tanden terwijl de handen van de zusters
het vocht uit mijn naden kneden, ze deppen me met doeken droog’ - wordt de
ziekenzaal de plek die zijn redding bracht: ‘De geur van hospitalen troost me.
Jezelf omwikkeld te weten met de lucht van ether, zeep, schoon linnen, het
blijft een kalm geluk oproepen. Voor mij mag de hemel een ziekenzaal zijn. We
kunnen er herstellen van de onduidelijke kwaal van ons bestaan’.
Edgard is een man geworden die de
wereld mijdt, die langs de grenzen ervan zijn eigen leven probeert te leiden: ‘Ik
heb geleerd de geschiedenis te ontwijken. Ik pretendeer niet dat het me lukt.
Ik hoop dat ze me negeert wanneer haar lucht weer eens haar lust naar bloed en
gedenktekens verraadt. Ik verkies haar stegen en achterbuurten, open pleinen
vermijd ik’.
De passage waarmee het boek opent
blijkt bij nalezing al aan te geven wat zal volgen: een man die terugkijkt op
zijn leven, zichzelf de maat nemend, zich realiserend dat hij misschien te
licht bevonden zal worden: ‘Ik hou van mijn geheimen. Ze begrijpen me beter dan
wie ook en ze zijn niet loslippig. Onze wezenlijkste geheimen blijven ook voor
onszelf gesloten. We kloppen op hun deuren maar krijgen zelden gehoor. We
loeren door hun sleutelgaten of leggen een oor tegen hun planken. Wat horen we
dan, wat zien we? Niet veel meer dan gezucht, voetstappen in de hal, onderdrukt
gesnik, een glimp van een kuit, een hand die in het plamuur van een wand
onbegrijpelijke profetieën krast: mene tekel’.
Inhoudelijk vormt De spiegelingen
een informeel tweeluik met het in 2008 verschenen Godenslaap. Daarin keek de
negentigjarige Hélène, de Helen uit dit boek, terug op de oorlog. Voor dat boek
ontving Mortier de AKO Literatuurprijs 2009. Of dit boek ook
prijswaardig is gaan we zien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten