De historicus H.L. Wesseling schuwt
in zijn in 2012 gepubliceerde biografie van De Gaulle details als de hierboven
beschreven scène niet. Zeker niet wanneer ze iets kunnen verduidelijken. Hier
is dat beslist het geval. Het bezoek van
De Gaulle volgde op een periode waarin Nederland en Frankrijk een verschil van
inzicht hadden gehad over de samenwerking in Europa. De Gaulle had gepleit voor
een politieke samenwerking van de Europese staten onder leiding van de groten,
in dit geval Frankrijk en Duitsland. Luns verzette zich daartegen, hij was
bevreesd voor de positie van de kleine landen. De Nederlandse lijn was daarom dat
zou moeten worden vastgehouden aan de samenwerking binnen de EEG zoals in het
Verdrag van Rome was afgesproken, dus een geïntegreerd Europa onder leiding van
de Commissie in Brussel. Het resultaat was dat er een studiecommissie aan het
werk werd gezet en dat het plan van De Gaulle uiteindelijk op de lange baan
werd geschoven. De actie van prins Bernhard had dus een symbolische betekenis:
het kleine Nederland had zich minstens even sterk getoond als grote broer
Frankrijk.
In 1963 was De Gaulle halverwege
zijn tienjarige presidentschap. Vijf jaar eerder, in 1958, op het hoogtepunt
van de Algerijnse crisis en te midden van een ontstellende politieke chaos en
zelfs een dreigende burgeroorlog, had de natie om hem geroepen. Hij stelde
vergaande eisen voor zijn toezegging het land te gaan leiden: zes maanden
regeren zonder parlement; de vrije hand om de opstand in Algerije te bedwingen;
het recht zelf een nieuwe grondwet te ontwerpen en toestemming die per
referendum aan het volk voor te leggen. Met alles ging men akkoord want men zag
in hem de onbetwiste leider. Zijn opstelling gedurende de Tweede Wereldoorlog
en wellicht meer nog zijn markante en onverzettelijke persoonlijkheid hadden
hem de status van ‘le plus illustre des Francais’ bezorgd, de meest
vooraanstaande Fransman. Ook zijn oorlogsmemoires, die vanaf 1954 waren
verschenen en bestsellers werden, droegen bij aan zijn faam. De beroemde
uitspraak in die memoires, ‘La France ne peut être la France sans la grandeur’,
oftewel Frankrijk is ondenkbaar zonder grandeur was vele Fransen uit het hart
gegrepen.
Hoe De Gaulle is geworden wie hij
was wordt door Wesseling bondig, helder en met hart voor zijn onderwerp
beschreven: De geboorte van de Gaulle in een degelijke, studieuze en vroom
katholieke familie in Lille, zijn schooljaren bij de broeders en de jezuïeten,
de Militaire Academie, zijn krijgsgevangenschap in de Eerste Wereldoorlog, de
militaire carrière in het interbellum en zijn leven als familieman. De Gaulle steeg
langzaam in de militaire hiërarchie. Hij werkte in de jaren dertig als militair
onderzoeker voor maarschalk Pétain, de held uit de Eerste Wereldoorlog die het
in 1940 op een akkoordje met Hitler zou gooien. De oorlogsdreiging bezorgde hem
in mei 1940 de rang van brigadegeneraal, op 6 juni de functie van
staatssecretaris van Oorlog en Nationale Verdediging. Op 17 juni riep Pétain de
Fransen op de wapens neer te leggen, op 18 juni riep de inmiddels naar Londen
uitgeweken de Gaulle via de radio de Fransen op de strijd voort te zetten. Hij
betwistte de wettigheid van de regering Pétain en benoemde zichzelf tot voorman
van de Vrije Fransen. Een regering in ballingschap was geboren. Het fundament
voor zijn latere grootsheid was gelegd. Maar de regering Pétain veroordeelde
hem wegens hoogverraad tot de doodstraf.
Wesseling heeft het lange en
afwisselende leven van zijn hoofdpersoon in driehonderd bladzijden weten te
beschrijven en duiden. Dat maakt deze biografie naast een feest om te lezen ook
nog eens heel toegankelijk. De titel, ‘De man die nee zei’, is prachtig
gevonden. Want dat ‘nee zeggen’ is een constante geweest in de loopbaan van De
Gaulle: tegen Pétain, in juni 1940; vervolgens in de Tweede Oorlog meermaals
tegen Churchill en Roosevelt, wanneer hij vond dat zij de Franse zaak niet
serieus genoeg namen; tegen de Algerijnse opstandelingen, omstreeks 1960; en
tenslotte tegen elementen van de Europese eenwording en de overheersing van de
NAVO door de Amerikanen. Het ‘nee’ was niet vanuit een negatieve houding, het
werd uitsluitend uitgesproken wanneer de belangen van Frankrijk in het geding
dreigden te komen. In dat opzicht moet De Gaulle de houding van Joseph Luns in
1963 niet vreemd gevonden hebben, het was zoals hij zichzelf vaak had
opgesteld. Achteraf verklaarde De Gaulle dat hij in Luns’ positie hetzelfde zou
hebben gedaan. Je moet dan wellicht concluderen dat het niet zo is dat
Nederland zich even sterk toonde als Frankrijk, maar dat beide mannen even
‘groot’ waren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten