De Weense componist Franz Lehár is een van de allergrootste namen in het genre van de operette. Zijn succesvolste werken, waaronder Die lustige Witwe (1905), Zigeunerliebe (1910) en Das Land des Lächelns (1929) staan nog steeds op het repertoire. De verhalen zijn sprookjesachtig, de vrolijke en lichte muziek blijft na het beluisteren in je hoofd zitten, of je wilt of niet. Maar zijn leven had ook een minder zorgeloze kant. Zijn echtgenote Sophie was een Joodse, wat in het Wenen van de jaren dertig, en zeker na de Anschluss bij Duitsland van 1938, garant stond voor een vrijwel zekere arrestatie en deportatie naar een concentratiekamp. Lehár wist zijn vrouw daarvoor te behoeden, maar wel tegen een prijs.
In Componist van Hitler. Franz Lehár, operette en ontkenning in Wenen beschrijft Johan Bosveld in detail de houding van Lehár tegenover de Nazi's. De opstelling van de componist tijdens de Eerste Wereldoorlog is in dat opzicht een veeg teken. Hij is dan al beroemd, maar meldt zich vrijwillig aan om als dirigent van een militair orkest de troepen aan het front te gaan vermaken. Voordat hij met zijn operettes roem verwierf was hij ook lange tijd dirigent van blaaskapellen geweest. Hij ziet met eigen ogen de vreselijke verwondingen van de frontsoldaten en hoe ze geestelijk aan de situatie ten onder dreigen te gaan. Maar zodra hij hoort dat in Wenen zijn naaste concurrent gebruik maakt van zijn afwezigheid om de theaters te vullen met nieuwe operettes, snelt hij terug naar huis en slaat in alle haast aan het componeren. Zijn eigen carrière gaat voor.
Na de machtsovername van Hitler in 1933 wordt ook Lehár geconfronteerd met de maatregelen van de Nazi's: de rassenwetten, allerlei verboden voor Joden en uiteindelijk de inlijving van Oostenrijk bij Duitsland. Eind 1934 verbiedt het Duitse Kulturambt de uitvoering van zijn werk in Duitsland. De redenen: de libretto's van veel van Lehárs operettes zijn geschreven door Joodse tekstschrijvers; de muziek is van een laag gehalte, zogenaamde Unterhaltungsmusik, én mevrouw Lehár is een Jodin. De componist protesteert, schrijft brieven aan Joseph Goebbels en Adolf Hitler. Hij heeft het geluk dat Hitler zijn muziek verafgoodt en dat Goebbels zich realiseert dat het uitbannen van zoveel 'Joodse' populaire muziek niet goed is voor het moraal van de bevolking. De kwestie wordt op hoog niveau 'opgelost'. Mevrouw Lehár krijgt de status van ere-Ariër, wat haar behoedt voor vervolging. Lehár zelf wordt lid van de Kulturkammer en zegt toe de verhalen van een aantal van zijn operettes zo te herschrijven dat de Joodse elementen eruit verdwijnen.
Dit is slechts het begin. In de jaren erna zal Lehár weinig of niets doen om veel van zijn Joodse vrienden die worden opgepakt te helpen. Wel stuurt hij verjaardagscadeaus aan Hitler en Goebbels, vergezeld van onderdanige briefjes. En de Nazi's stellen grote sommen geld beschikbaar voor bijzondere opvieringen van zijn operettes en verfilmingen ervan. Bosveld put zich uit in de anekdotes die daarover bekend zijn. In combinatie met zijn informatie over de grote lijn ontstaat een bijna ongelooflijk verhaal over een man die niet wilde weten wat er om hem heen gebeurde. Een man die dat na de oorlog ook zou ontkennen, dan wel probeerde het te bagatelliseren of goed te praten.
Bosveld neemt je als lezer mee op zijn speurtocht. Hij bezoekt het luxueuze kasteeltje van de Lehárs in de buitenwijken van Wenen, de kapitale villa in de bergen, het staatsarchief Berlijn. Ook laat hij de sfeer van het vooroorlogse Wenen tot leven komen. Wanneer je van operette houdt of geïnteresseerd bent in de Tweede Wereldoorlog, geeft dit boek je een opmerkelijke inkijk in een kleine maar uiterst saillante geschiedenis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten