donderdag 31 oktober 2024

Michael Palin, alias Phileas Fogg

Vanaf het eind van de jaren tachtig volgden we ze vrijwel allemaal, de reizen die Michael Palin maakte en die door de BBC werden vastgelegd en uitgezonden. Het is een indrukwekkende opsomming: Pole to Pole, Full Circle, Hemingway Adventure, SaharaHimalaya, New Europe, BrazilMichael Palin in North Korea en Into Iraq. Ambitieuze ondernemingen, waarvoor Palin en een crew vaak maanden onderweg waren. Voor de langste reis, Full Circle, zelfs bijna een jaar. Ongetwijfeld ook kostbare ondernemingen, maar de BBC wist ze aan televisiezenders over de hele wereld te slijten. 

Onlangs kocht ik in een kringloopwinkel voor 25 cent een pocketuitgave van Around the World in 80 Days, de allereerste reis, gemaakt gedurende de herfst van 1989. Tijdens de reizen hield Palin steeds een dagboek bij, dat na afloop van de reis en gelijktijdig met de vertoning op TV in de markt werd gezet. Slimme merchandising, onderdeel van een uitgekiend verdienmodel.

De serie Around the World in 80 Days is een ‘remake’ van Jules Verne’s gelijknamige boek uit 1873. Daarin laat Verne de Engelsman Phileas Fogg in de Londonse Reform Club een weddenschap aangaan waarin hij toezegt binnen 80 dagen de wereld te kunnen rondreizen. Hij zal dat doen samen met zijn net aangenomen bediende Passepartout, die in de praktijk eigenwijs maar vindingrijk zal blijken te zijn. Palin, die het script voor zijn reis zelf schreef, vertrekt ook vanuit de Reform Club. En heeft zeven bedienden bij zich – zijn crew: voor regie, camera, geluid en productie – die allemaal luisteren naar de naam Passepartout. Hij mag zijn reis op dezelfde wijze organiseren als Fogg, maar reizen per vliegtuig is niet toegestaan. Ook Fogg kon immers niet vliegen.

Het lijkt een eitje om Phileas Fogg minstens te kunnen evenaren. Onze moderne wereld, met haar snelle treinen, computergestuurde schepen en overal auto’s maakt reizen toch eenvoudiger dan vroeger, zou je zeggen. Maar dat lijkt maar zo. Fogg kon bijvoorbeeld bij trajecten op zee uitgaan van een dienstregeling waarbij vanuit een grote havenstad haast iedere dag schepen vertrokken naar andere grote bestemmingen. Soms tweemaal daags. Palin moet in die situaties juist regelmatig meerdere dagen wachten, of een alternatieve route uitdokteren, omdat er tussen zeg maar Singapore en Hong Kong lang niet iedere dag een schip vertrekt. Hij werkt weliswaar met een uitgekiend reisschema, maar zodra ergens een vertraging optreedt werkt dat in alles door. Dus moet er vaak worden geïmproviseerd. Dat houdt het wel spannend. 

Ik las eerst Palins dagboek en leende daarna in de bibliotheek de DVD met de serie. Die verschillen toch wel een beetje van elkaar. Het dagboek is heel persoonlijk en informeel, allerlei kleine dingen en inzichten die niet in de film terecht zijn gekomen hebben daar wel een plekje gevonden. Dat maakt het voor je gevoel completer dan de serie, die zich toch meer focust op de grote lijn en de soms spectaculaire beelden. Dat is niet erg, daarom is het zo aardig zowel serie als dagboek tot je te nemen.

De mooiste momenten? Ver bovenaan staat voor mij de zeereis van Dubai naar Bombay op een dhow, een klein vrachtscheepje met motor en hulpzeil. Een kleine week lang terug in de tijd, geen radio of andere verbindingen, de stuurman die met behulp van een sextant zijn positie bepaalt, een warm contact met de bemanning, en geen hut maar slapen in de openlucht, op de balen met vracht. Ook een toilet ontbreekt, wanneer je aandrang hebt leun je gewoon in een  houten constructie die buitenboord hangt en doe je je ding. In de hoop dat er niet net een haai langs zwemt die op de lekkernij afkomt. En ook de treinrit dwars door India, relaxed en langzaam, geef ik een sterretje. De running gag, een opblaasbare wereldbol, is een mooie manier om contact te krijgen.

In Jules Vernes originele roman komt geen heteluchtballon voor. Hij liet Phileas Fogg de mogelijkheid om die te gebruiken wel overwegen, maar die zag er toch maar vanaf. Hoogtevrees? En toch denkt vrijwel iedereen - ook ik – dat een trip per ballon er wél bij hoort. Dat komt omdat bij een verfilming van het boek in 1956, met David Niven in de hoofdrol, de filmmakers de verleiding niet konden weerstaan een heteluchtballon in het script te schrijven. Latere verfilmingen namen dat over. Palin, die ook hoogtevrees heeft, laat zich niet kennen en stapt in het mandje. Voor wat een sprookjesachtige ballonvaart blijkt te zijn, bij een blauwe lucht en een licht besneeuwd heuvellandschap in de Rockie Mountains. Tijdens het tochtje geneest hij op wonderlijke wijze van zijn hoogtevrees.

Palin is na 79 dagen en 8 uur terug in Londen. Moe, leeg, gelukkig. In een nawoord van zijn dagboekje, geschreven enkele maanden na thuiskomst, verklaart hij dat hij het zó weer zou doen, ofschoon de verrassing er dan wel vanaf zou zijn. Wat hij toen nog niet wist, was dat hij het inderdaad zó weer zou gaan doen, alleen met andere bestemmingen. De serie was namelijk zo’n doorslaand succes dat de BBC hem nog ruim vijfentwintig jaar lang steeds opnieuw op pad zou sturen.

Voor wie nu nostalgische gevoelens krijgt en zich nog wat langer zou willen rondwentelen in de wereld van de reizen die Palin maakte, is er een fantastische website: Palin’s Travels. Met geweldige foto´s. Veel plezier ermee! 

Michael Palin / Around the World in 80 Days / 256 blz / BBC Books, 1989

dinsdag 29 oktober 2024

Het kleedje voor Hitler

In de categorie ‘Opmerkelijke boektitels’ heeft wat mij betreft Het kleedje voor Hitler een hoge notering. Op de omslag van het boek is het betreffende kleedje afgebeeld, duidelijk een rijk geborduurd stukje Duitse volkskunst. Volgens mondelinge overlevering in de familie Von Benda werd het tafelkleed, een erfstuk, aan Hitler geschonken omdat zijn persoonlijke interventie voorkwam dat een lid van de familie zouden worden aangemerkt als ‘niet honderd procent raszuiver’, met alle kwalijke gevolgen van dien. Maar klopt dit wel, of is het gewoon een mooi verhaal? Gebruikte de familie Von Benda het om hun vrienden wijs te maken hoe innig hun verhouding met de Führer wel niet was? Tijdens het onderzoek voor zijn boek kon Bas von Benda-Beckmann in de Berlijnse archieven geen vermelding van het geschenk boven water halen. Dus houdt hij het maar op een mooi verhaal, zoals die zo vaak circuleren in families. Zo'n verhaal dat bij iedere vertelling mooier wordt.

Met allerlei vormen van historisch onderzoek en met de betrouwbaarheid van bronnen in en rondom de Tweede Wereldoorlog heeft historicus en schrijver Ban von Benda-Beckmann (1976) wel ervaring. Onder zijn eerdere boeken vind je titels als De Velser Affaire (2013), Het Oranjehotel (2019) en, samen met anderen, Na het Achterhuis. Anne Frank en de andere onderduikers in de kampen (2020). Als jonge jongen thuis, in het gezin van een Duitse vader en een Nederlandse moeder, kreeg hij in de marge al wel iets mee van de verhalen over de oorlog die in zijn familie rondgingen. De luidste, meest uitgesproken stem daarin was die van zijn oudtante Luise. Hij en zijn broertje vonden haar wel leuk, al was het alleen maar omdat zij hen ieder jaar met Pasen grappige briefjes en een groot ei van chocolade stuurde, in een grote enveloppe en met de reguliere post. Dat was dus ieder jaar weer enkele grote en heel veel kleine scherfjes chocolade snoepen. Op zijn dertiende hoorde hij dat zij de weduwe was van Alfred Jodl, een van Hitlers trouwste generaals. Een van de mannen die in Neurenberg werden terechtgesteld. Dat ervoer hij, ondanks zijn jeugdige leeftijd, toch als een schok.

 

Aan Het kleedje voor Hitler. Een familiegeschiedenis werkte Von Benda-Beckmann een kleine tien jaar, tussen andere projecten door. Het onderzoek en het schrijven van het verhaal zou dit keer wezenlijk anders zijn, realiseerde hij zich. Vanwege de familierelatie. In een vooraf verantwoordt hij zich dan ook: ‘In dit boek wil ik aan dit voornemen houden: niet wegkijken, niet goedpraten, niet te makkelijk oordelen, maar bovenal proberen te ontrafelen hoe mijn familieleden dachten en wat ze hebben gedaan. En erover blijven nadenken wat dit verleden betekent voor mij, welke verantwoordelijkheden dit met zich meebrengt.’

Eergisteren won het boek de Libris Geschiedenis Prijs 2024. De jury, onder voorzitterschap van Gerdi Verbeet, prees de wijze waarop Von Benda-Beckmann het kleine verhaal, dat van zijn familie, had verweven met het grote, in het bijzonder de Tweede Wereldoorlog. Die verwevenheid is er het hele boek, vanaf 1871 tot ver in de 21ste eeuw. Door zo vroeg in de tijd te beginnen en het leven van zijn verre voorouders uitvoerig te beschrijven – in het Duitsland van Otto von Bismarck, keizer Wilhelm I, jonkers, landadel, een agrarische maatschappij – legt hij een fundament waardoor latere ontwikkelingen beter zijn te duiden. 

Zo schrijft hij, na een betoog over de Duitse vernedering van 1918 en de politieke en sociale chaos waarin het land terechtkwam: ‘Het was in deze periode dat mijn familie, die toch al nationalistisch was ingesteld, steeds meer opschoof in extreemrechtse richting. Als er ergens een basis was, een voedingsbodem voor hun latere keuze voor het nationaalsocialisme, lag die hier, in de verloren oorlog en daarna – de angst voor revolutie, teleurstelling en woede over de nederlaag, duidelijke vijandbeelden, de roep om wraak.’

Voor de goede orde: niet alle leden van de familie Von Benda liepen achter Hitler aan, maar die paar goede waren wel in de minderheid. En of ze nu het thuisfront bemanden, in een gevechtsvliegtuig boven Noord-Afrika vlogen of in Rusland de ijzige kou en de Stalinorgels probeerden te weerstaan, de dood zat in een klein hoekje. De al genoemde oudtante, Luise, nam dienst als secretaresse bij het leger. Een relatief veilig plekje. En liep daar Alfred Jodl tegen het lijf, die de liefde van haar leven zou worden. Ze trouwden in maart 1945, net voor het einde van de oorlog. Bij het eerste  Neurenbergse proces, waar de top van de nazi’s terechtstond, wist Luise de advocaten van haar man over te halen haar aan te nemen als assistente/secretaresse. Ze bleef als geen anders optimistisch, maar dat mocht niet baten. Jodl kreeg de strop.

Ofschoon de geschiedenis van Luise en ‘Onkel’ Alfred veel aandacht vraagt en ook zeker uiterst onderhoudende lectuur is, heeft Von Benda het evenwicht weten te bewaren. Hij legt allerlei kruisende lijntjes en knoopt verhalen aan elkaar, vaak puttend uit dagboeken of memoires – opmerkelijk veel ! – die zijn voorouders en familieleden schreven. Luise publiceerde na de oorlog zelfs een biografie van haar in haar ogen ten onrechte gedode echtgenoot: Luise Jodl, Jenseits des Endes. Leben und Sterben des Generaloberst Alfred Jodl. Een bron van informatie, maar zo een waarvan je als historicus ieder feitje moet wegen. En al doende veel leert over je oudtante. Von Benda-Beckmannn breit zijn verhaal vakkundig af, terugkijkend op ieders rol en houding, ook in de decennia na  de oorlog.

Op 13 februari 2023 schrijft hij een brief aan zijn inmiddels lang en breed gestorven oudtante. Dat mag, ter afsluiting van een biografie van je eigen familie. Hij zegt haar daarin eerlijk wat hij van haar vindt. Het oordeel is pittig, maar daar mag ze het mee doen. En besluit dan: ‘Als deze familiegeschiedenis me íets heeft geleerd, dan is het wel dat alles staat of valt bij dat waarnemen en ernaar handelen. En nu ik klaar ben, realiseer ik me dat jullie mij dan wel niet met een schuld of schaamte hebben opgezadeld (die zijn niet overdraagbaar), maar wel met een verantwoordelijkheid. Een verantwoordelijkheid om openheid van zaken te geven. Om niet te zwijgen of dingen mooier af te schilderen dan ze zijn geweest. Om toch die verboden plek te betreden.’

Bas von Benda-Beckmann / Het kleedje voor Hitler. Een familiegeschiedenis / 672 blz / Em. Querido’s Uitgeverij, 2023

zondag 27 oktober 2024

Voor wie 't Hooge Nest niet kan vergeten

Hebt u ook zo genoten van ´t Hooge Nest, het boek van Roxane van Iperen? Het verhaal over de groep voornamelijk Joodse onderduikers in de villa bij Naarden verscheen alweer zes jaar geleden, maar het is zo’n boek dat na het uitlezen lang blijft hangen. Ik zie het in boekhandels op momenten als de eerste weken van mei nog regelmatig prominent op de tafels liggen. Het is een verhaal van hoop en wanhoop. Het is wonderlijk hoe lang de onderduikers in de afgelegen villa als het ware buiten beeld konden blijven, en onvermijdelijk lijkt dan het verraad en de arrestatie van de groep, begin juli 1944, kort nadat ze nog zo opgetogen waren geweest bij het bericht over de geallieerde invasie in Bretagne. Bijna iedereen werd direct na hun ontdekking afgevoerd naar vernietigingskampen in Polen en Duitsland, slechts een enkeling wist de oorlog te overleven.

Met het gevoel de waarheid enigszins geweld aan te doen, schrijf ik nu op: er is een vervolg op het boek! In zekere zin is dat ook zo. Twee van de onderduikers, de Joodse Lin Jaldati en haar echtgenoot Eberhard Rebling, een Duitser, kwamen de oorlog door en schreven jaren later gezamenlijk hun levensverhaal op. Ze woonden toen al lange tijd in de DDR, waarnaar ze in 1952 vol overtuiging waren geëmigreerd. Dat geeft al aan dat hun leven er niet een was van twaalf in een dozijn. Integendeel, doordat ze altijd vol overtuiging hun hart volgden raakten ze soms in moeilijkheden maar ze wisten, wellicht juist door die volharding, altijd het veilige pad weer te bereiken. Maar misschien eerst even terug naar het begin.

Lin wordt in 1912 geboren in de vooroorlogse Amsterdamse Jodenbuurt. Daar heerst weliswaar armoede, maar het is er ook levendig en met elkaar voelt men zich geborgen. Lin Jaldati is haar latere artiestennaam, voor de burgerlijke stand heet ze Lien Brilleslijper. Ze zet zich al in haar tienertijd af tegen het traditionele parcours dat meisjes in haar milieu geacht worden af te leggen: een korte schoolopleiding, helpen in de huishouding of werken in een atelier of fabriekje, trouwen en kinderen krijgen. Ze komt daarentegen in contact met een balletlerares bij wie ze in de avonduren na het werk in de fabriek lessen volgt. Ook neemt ze zangles. Optredens met een dansgezelschap in het hele land volgen, later danst ze ook in de indertijd geliefde revues. En net wanneer ze, eind jaren dertig, het gevoel krijgt dat dat dansen een sleur dreigt te worden, en ze ook haar vriend aan de dijk zet, ontmoet ze in Den Haag Eberhard.

De jeugd van Eberhard Rebling, geboren in Berlijn in 1911, speelt zich af in een Duitsland dat wordt geteisterd door de Eerste Wereldoorlog, de politieke en sociale onrust die daar op volgen, en de opkomst van Hitler. Eberhards vader is tot 1918 een trotse Oberleutnant in het keizerlijke leger, foto’s tonen hem in prachtuniform, compleet met degen en opgedraaide snor à la keizer Wilhelm II. In dat milieu betekent het politieke programma van de nazi’s midden jaren dertig een terugkeer naar stabiliteit en een zekere welvaart. Eberhards wereld bestaat al vroeg uit muziek. Hij krijgt pianolessen bij uitstekende leraren, bezoekt als tiener eindeloos veel concerten en doet daar in het boek uitvoerig verslag van. Dat fanatisme om dat wat je doet ook heel goed te willen doen keert ook weer terug in zijn studie musicologie aan de Berlijnse universiteit. Dat geldt ook voor zijn politieke opvattingen, vanaf het vroegste begin verafschuwt hij het militarisme en fascisme dat begin jaren dertig vaste grond onder de voeten krijgt. Dat brengt hem ertoe te kiezen voor het communisme. En te verhuizen naar Nederland. Daar ontmoet hij Lin, een klein Joods meisje dat danst en zingt. Vooral traditionele Joodse liederen.

Nadat Lin en Eberhard ieder hun eigen levensverhaal tot aan hun ontmoeting hebben gepresenteerd en daar ruim de gelegenheid voor hebben genomen - tweemaal honderd bladzijden - vervolgen ze met afwisselend steeds door één van hen geschreven hoofdstukken. De oorlog werpt haar schaduwen vooruit, maar desondanks treden ze op met een Joods programma: liederen, dans en stukken voor solo piano. Tijdens de oorlog wordt leven in het openbaar voor hen al snel gevaarlijk: voor Lin omdat zij een Joodse is, voor Eberhard omdat hij een oproep negeert om zich te melden voor Duitse militaire dienst. Dan begint een lange tocht langs onderduikadressen. Een spannende periode, maar toch zijn er mooie momenten, zoals de geboorte van hun dochtertje eind 1941. En de periode dat ze ongestoord in ’t Hooge Nest kunnen verblijven, vele maanden die ze zelf als gelukkig bestempelen. 

Na het verraad en hun arrestatie weet Eberhard, tijdens een transport tussen twee Amsterdamse gevangenissen, te ontsnappen. Lin en haar zus Janny worden, net als hun broertje, hun ouders en vrienden uit ’t Hooge Nest afgevoerd naar kampen. Voor Lin en Janny zijn dat achtereenvolgens Westerbork, Auschwitz en Bergen-Belsen. In dat laatste kamp ontmoeten ze ook Anne Frank en haar zus Margot. Na hun beider dood in maart  gooien de kampmedewerkers hun lichamen achteloos naar buiten, achter de ziekenbarak. Daar vinden Lin en Janny hen. Iets anders dan de lichamen van de meisjes in een deken wikkelen en in een kuil leggen kunnen ze niet. Lin en Janny overleven de oorlog, op 15 april 1945 wordt Bergen-Belsen bevrijd door Britse troepen. Lin, half in coma, weegt dan nog maar 28 kilo.

En dan, na de oorlog, begint het voor mij meest intrigerende deel van het verhaal van Lin en Eberhard. In 1952 emigreren ze naar de net opgerichte DDR. Waarom doe je zoiets? In hun geval kun je zeggen deels uit lijfsbehoud. Direct na de oorlog is er in Nederland nog wel vraag naar hun Joodse liederenprogramma, maar na enkele jaren wordt dat minder. Het grote probleem echter is hun communistische gezindheid, die vooral Eberhard in ruime mate uitdraagt. Zo is hij muziekredacteur bij De Waarheid en schrijft hij voor meerdere communistische bladen artikelen en recensies. Dat gaat niet samen met de anti-Russische stemming die in Nederland in die jaren de overhand krijgt. 

Meehelpen een nieuw land op te bouwen, niet alleen puinruimen en de steden weer opbouwen maar ook een systeem in het leven roepen waarin iedereen gelijk en gelukkig zal zijn: Lin en Eberhard geloven daarin – hij iets meer dan zij. Het lukt ze inderdaad een plek te veroveren, al gaat dat eerst nog heel moeizaam. Ze treden als vanouds op met hun programma, dat ze uitbreiden met andere genres en waarin hun beide dochters gaandeweg gaan meespelen. Ook treden ze buiten de DDR op, van Amsterdam tot Cuba. In 1959 wordt Eberhard zelfs benoemd tot hoogleraar en rector-magnificus van het Oost-Berlijnse conservatorium. Dan ben je geslaagd in het leven, zou je zeggen. Maar dertig jaar later, in de jaren tachtig, wanneer ze aan hun autobiografie beginnen, kun je het best spreken van gemengde gevoelens. De wereld waarin ze zo lang hebben geloofd kalft dan al af.

Als auto(dubbel)biografie is Lied van verzet voor mij volledig geslaagd. Zowel Lin als Eberhard schrijven oprecht, je vermoedt precies zoals ze zijn. De beschrijvingen van hun jeugd in Amsterdam en Berlijn zijn zeer de moeite waard, het oorlogsverhaal is bij vlagen aangrijpend en voor de manier waarop ze zich, zichzelf niet verloochenend, in de DDR overeind houden moet je bewondering hebben. 

Lin Jaldati & Eberhard Rebling / Lied van verzet. Het bijzondere verhaal van twee bewoners van ’t Hooge Nest / Vertalingen en annotaties Johan Meijer, Diete Oudesluijs, Rimco Spanjer en Sander Stotijn / 584 blz / Boom, 2024

zondag 20 oktober 2024

De Bourgondiërs

Een stapeltje 'nog te lezen' boeken, op een bijzettafeltje of het nachtkastje, het lijkt een goed idee. Maar dat is het niet, ontdekte ik al lang geleden. Want wat gebeurt er? Je hebt door allerlei oorzaken, bijvoorbeeld door drukte op je werk, te weinig tijd om iedere dag wat te lezen, maar je blijft uit nieuwsgierigheid wel gewoon boeken kopen. Dus de stapel groeit en groeit, en daarmee een zeker schuldgevoel. Die stapel weglezen wordt een corvee, voelt als huiswerk. En dat kan nu net niet het beoogde resultaat zijn van lezen, dat doe je toch ter ontspanning.

Dus bedacht ik een andere methode. Die bestaat eruit dat ik ieder boek dat ik na aankoop niet direct ga lezen, alvast z'n plekje in de kast geef. En iedere keer dat ik een boek uitkies om te lezen, snuffel ik gewoon wat in de kasten tot mijn oog op iets valt waar ik op dat moment zin in heb. Dat werkt prima. Geen rondslingerende boeken, kasten die altijd op orde zijn, kortom een heel rustgevend gevoel, dat wat lezen ook moet zijn. En het fijnst: het voelt heel rijk om een echte bibliotheek voor jezelf te hebben, een plek waarin je altijd wel iets vindt. 

Er kleeft één nadeel aan deze werkwijze: een boek kan zomaar langdurig uit beeld raken. Dat gebeurde mij onlangs weer eens. Bij boekhandel Kooyker in Leiden liep ik aan tegen het nieuwe boek van de Belgische historicus Bart van Loo. Dat boek, met de prachtige titel Stoute schoenen, is een historische reisgids door de wereld van de laat-middeleeuwse Bourgondiërs. De wereld van de mannen met (bij)namen als Filips de Schone, Karel de Stoute, Jan zonder Vrees en ga zo nog maar even door. En een enkele vrouw met zo'n (bij)naam, Johanna de Waanzinnige … Het zijn diezelfde late middeleeuwen die Johan Huizinga ooit beschreef in Herfsttij der Middeleeuwen. Die nieuwe Van Loo is een mooi vormgegeven boek, ruim 800 bladzijden dik en rijk geïllustreerd, waarin de schrijver je meeneemt op een tocht langs plekken die een rol hebben gespeeld in het voormalige rijk van de hertogen van Bourgondië. Ik was al op weg naar de kassa toen het langzaam tot me doordrong dat het boek wellicht een spin-off was van Van Loo’s vorige boek, De Bourgondiërs. Dat bleek zo te zijn. Maar had ik dát boek al gelezen? Ik kon het me niet herinneren. Had ik het misschien indertijd al gekocht? Geen idee. Bij thuiskomst bleek het inderdaad al in de kast te staan, op de plank ‘Vorstenhuizen’. Met het kassabonnetje er nog in, maart 2019. Tja. Dus dat boek heb ik de afgelopen weken eerst maar eens gelezen.

Die Bourgondiërs, die zijn ons heel bekend. We kennen immers allemaal Les Très Riches Heures du Duc de Berry, het getijdenboek dat op indrukwekkende wijze werd geïllustreerd door de gebroeders Van Limburg. En ook Nicolas Rolin, als kanselier van Filips de Goede een machtig man in het Bourgondische rijk, zegt ons iets. Zeker in combinatie met het schilderij dat hij omstreeks 1435 door Jan van Eyck liet vervaardigen, bekend als De Madonna met kanselier Rolin. En in het spraakgebruik is ‘bourgondisch’ tot op de dag van vandaag de term waarmee we verwijzen naar het goede leven, en naar lekker eten. In historische zin klopt dat laatste trouwens wel, de feestmaaltijden aan het hertogelijke hof bestonden vaak uit tientallen gangen, het ene gerecht nog fantasievoller opgemaakt dan het andere. Van Loo – rechtgeaarde Vlaming – lijkt hierover trouwens niet uitgepraat te raken.

Maar realiseren we ons ook dat er tijdens de hoogtijdagen van het Bourgondische tijdperk – Van Loo concentreert zich op de periode 1369-1496 -  enorm veel bloed vloeide? De veldslagen en listige moordpartijen vliegen je om de oren. Dat de koningen van Engeland zich ook vaak de koning van Frankrijk noemden? Was mij niet bekend. En dat de glansjaren van de heerschappij van de hertogen van Bourgondië samenvielen met de opkomst van een nieuwe macht: de steden en hun inwoners, de burgerij. Dit laatste wist ik wel, maar Van Loo weet als geen ander dit proces tastbaar te maken. Brugge, Gent, Ieper, Mechelen, Brussel en wat later Antwerpen, zij werden de nieuwe machthebbers. En, last but not least, dat ook het gebied dat wij een kleine eeuw later de Noordelijke Nederlanden zouden gaan noemen op zeker moment onderdeel uitmaakte van het Bourgondische rijk? Maar dat feit had Van Loo al weggegeven, het is immers de ondertitel van zijn boek: Aartsvaders van de Lage Landen.

Bij Bart van Loo is geschiedenis geen opsomming van droge feiten. Integendeel. Hij probeert altijd, zelfs bij het schetsen van de grotere historische processen, te denken en te schrijven vanuit de mensen die verantwoordelijk waren voor die ontwikkelingen, of er een rol van betekenis in speelden. Wat waren hun ambities? Hoe was hun karakter? Waar droomden ze van? Door het zo persoonlijk te maken, betrek je de lezer erbij. Het krijgt trekjes van het lezen van een roman, waarin je de neiging hebt dóór te lezen omdat je  nieuwgierig bent naar de verdere lotgevallen van de hoofdpersonen, naar de afloop.

Dat Van Loo al op jonge leeftijd, bij het lezen van boeken over de geschiedenis van zijn land, gefascineerd raakte door het onderwerp licht hij toe in een heel persoonlijke proloog. Dat is mooi gedaan, even het podium geven aan de voorgangers aan wie je toch schatplichtig bent. 

Bart van Loo / De Bourgondiërs. Aartsvaders van de Lage Landen / 607 blz / De Bezige Bij, 2019 // Luisterboek, voorgelezen door Cees van Ede / 25 uur en 12 minuten / via Storytel 

zondag 13 oktober 2024

Rumoer achter de duinen

Bent u de tevreden bewoner van een chique villawijk? U weet wel, zo'n wijk waarin de kasten van huizen schuilgaan achter hoge hagen, waar automatische toegangshekken en state-of-the-art camera's ongewenst bezoek buitenhouden en waar zowel de Mercedes, de Jaguar als de Mini Cooper in de ruime garage passen? En bent u daarbij ook nog een nouveau riche, verdient u uw geld als fusiejurist op de Amsterdamse Zuidas of als grootschalige pandjesbaas? Dan is de nieuwe roman van P.F. Thomése niet aan u besteed. U gaat die vast niet leuk vinden, want u wordt daarin in zekere mate te kakken gezet. Aan alle andere lezers van dit blogje kan ik dit boek van harte aanbevelen. Het is namelijk bijzonder geestig.

Alhoewel….., de aanleiding is dat beslist niet. Neem alleen al de openingspassage: 'Niemand had de zwarte SUV zien aankomen. Het was de laatste dag voor de zomervakantie en de mensen in "het reservaat", zoals ze het villadorp in de duinen onder elkaar noemden, verheugden zich alvast op de zorgeloze dagen, zo zalig zelfverdiend.' Ergens, verborgen achter een haag en een houten hek, werd gezongen. Daar was zo te horen een kinderpartijtje aan de gang. De vrouw die de SUV bestuurde hoorde dat niet, zij was veel te druk met Google Maps, dat er maar niet in slaagde haar naar de ingetoetste bestemming te leiden. Of was ze zelf in de war? Ineens wist ze het niet meer, verdween alle beeld en geluid, werd alles zwart. En zonder dat ze het meebeleefde, donderde de Volvo CX90 door de haag, het hek, en stortte zich op een tafel waaraan een groepje kleine meisjes zat. 

Het leek Tessel zo’n aardig idee om Pippa’s overgang naar groep 3 op de laatste dag voor de schoolvakantie te vieren met haar vriendinnetjes. En het werkte, Pippa voelde zich intens gelukkig en die stemming sloeg over op de andere meisjes. Het was ook nog eens stralend weer en het hoveniersbedrijf had de immense tuin in tip-top conditie gebracht, Tessel hoefde zich niet te schamen voor de andere moeders. Maar dan, als ze even in het huis is, hoort ze van buiten een luide dreun, en dan gegil, en een auto-alarm dat afgaat. In de chaos en paniek duurt het even voordat het duidelijk is dat de ramp veel groter had kunnen zijn, dat alle meisjes op één na het ongeluk zonder noemenswaardig letsel hebben overleefd. Het enige dodelijke slachtoffer is Pippa, zij ligt onder een van de voorwielen van de auto, doodgedrukt.

Na krap 3,5 bladzijden in de roman heb je als lezer het gruwelijke ongeval al achter de rug. Thomése schetst het terughoudend, op neutrale toon. In de daaropvolgende 340 bladzijden gaat hij los in waar het hem om gaat: wat de zinloze dood van Pippa teweegbrengt bij iedereen die ermee in aanraking komt. Vanzelfsprekend bij haar ouders, Tessel en haar echtgenoot Mark. Maar ook bij de automobiliste, Grace Rainville, een Antilliaanse. Bij Dave, de ex van Grace, die met zijn nieuwe partner, het oogstrelende fotomodel Kelsey, ook in de wijk woont. 

Van al die mensen is alleen Tessel, de moeder, oprecht ontroostbaar. Zij wordt verscheurd door verdriet en een schuldgevoel. Als zij het feestje nu eens níet had georganiseerd, als zij nu eens níet naar binnen was gegaan op het moment van het ongeluk. Voor Grace is het, wanneer zij in het ziekenhuis bij bewustzijn is gekomen, een helse klus om te begrijpen wat er is gebeurd. En dan moet ze ook nog haar driejarig dochtertje, dat op de achterbank zat, op de juiste manier opvangen. De mannen daarentegen, die zijn niet zo van de emoties, weten ook niet goed hoe om te gaan met die van hun vrouwen. Mark, een succesvol fusiejurist, vraagt een ‘vriendje’ om een schadeclaim voor te bereiden, om Grace te plukken. Hij meent oprecht dat dit Tessel zal helpen bij het verwerken van haar verdriet. En Dave, projectontwikkelaar, biedt zijn ex Grace een door hem betaalde jurist aan. Maar geeft die man de stilzwijgende opdracht haar opgesloten te krijgen, zodat hij hun dochtertje kan opeisen.

Met plagerig plezier beschrijft Frans Thomése ook de reacties van anderen in het lommerrijke Blankendaal, hoe die het gebeurde voor hun eigen karretje spannen. Van het actiecomité dat al jaren strijd voert tegen het drukke autoverkeer in het dorp tot aan de vrijwilligers van de lokale televisiezender, die het gevoel hebben dat er eindelijk eens iets belangrijks speelt in hun slaapdorpje. Onbetaalbaar is het moment, tijdens de door Mark groots opgezette, protserige begrafenis van Pippa, op internet live gestreamd, waarop de door emoties overmande Tessel een duik neemt in het geopende graf en, het kistje omarmend, daar door de doodgravers met enig geweld uit moet worden verwijderd. Je kan het zo verfilmen.  

Je kan vinden dat Thomése langs de rand van de smakeloosheid scheert. Dat hij nu en dan van personages karikaturen maakt. Van dik hout zaagt men planken, die stijl. Maar wie eerder iets van hem las, bijvoorbeeld de zogenoemde J. Kessels-romans, met Het Bamischandaal als onvergetelijk hoogtepunt, weet dat een lichte overdrijving een bij hem terugkerend handelsmerk is. Hij verkneukelt zich weliswaar over zijn personages en hun gedrag, maar het is eerder ironie dan humor. Thomése als ironicus. Daardoor komt de boodschap ook aan. 

En wie hem verwijt dat hij de dood van een kleuter gebruikt als fundament voor een geestig bedoelde roman, moet maar eens het kleine boekje Schaduwkind lezen, dat hij in 2003 publiceerde en waarin hij mijmert over de dood van zijn dochtertje dat, zes weken oud, stierf aan de gevolgen van een hersenbloeding. Hij is daar zelf geweest.

Kortom: niet zeuren. Ook niet de zo tevreden bewoners van Blankendaal. 

P.F. Thomése / Black-out / 341 blz / Prometheus, 2024

woensdag 9 oktober 2024

Sprakeloos

´Minder is meer´ of, zoals het misschien wel vaker op z´n Engels wordt uitgesproken ´Less is More´, is aan Tom Lanoye niet besteedt. Hij geeft toe dat er geniale schrijvers zijn die met een minimum aan woorden grote romans hebben geschreven, maar dat is niet zijn stijl. Dat stelt hij tenminste in zijn roman Sprakeloos (2009), heel toepasselijk midden in een woordenvloed die is opgeroepen door herinneringen aan zijn moeder. Sprakeloos is een memoir over die moeder. Het is na de verhalenbundel Slagerszoon met een brilletje (1985)  en de roman Kartonnen dozen (1991) het derde en uitvoerigste boek dat hij wijdt het gezin waarin hij opgroeide. Dat uitbundige taalgebruik misstaat niet in deze roman, integendeel, hij versterkt het verhaal juist. Want Sprakeloos is niet alleen een teder, soms melancholiek terugkijken op Josée Lanoye en haar man Roger. Het is bij vlagen (tragi)komisch, en af en toe zelfs vlijmscherp in de veroordeling van haar gedrag door haar zoon. Die zich in deze roman – is het een roman?, vraagt hij zich af – bovendien nog eens binnen een strakke hoofdstructuur alle vrijheid geeft om in de tijd rond te springen. Het resultaat: een verrassend boek, een fotoalbum in woorden, een eerbetoon aan een vrouw die door een beroerte haar spraak verloor en langzaam aftakelde, maar bovenal een indrukwekkende literaire en liefdevolle prestatie. Dat Lanoye het zelf voorleest, en ook nog eens uiterst professioneel, maakt dat je alle nuances en grijstonen die hij in de tekst legde ten volle meekrijgt.

Tom Lanoye / Luisterboek, voorgelezen door de auteur / 11 uur en 47 minuten / Prometheus, via Storytel

zondag 6 oktober 2024

Sam & Helene

Kunstcollecties hebben in de meeste gevallen niet het eeuwige leven. Na de dood van de verzamelaar vallen ze vaak uiteen, biedt alleen – wanneer je geluk hebt - de veilingcatalogus nog een afspiegeling van een leven lang gepassioneerd verzamelen. Een enkele keer loopt het beter af en blijft het mooiste deel van een collectie bij elkaar, bijvoorbeeld als legaat aan een museum. Voor Helene Kröller-Müller (1869-1939) ging dat lang niet ver genoeg. Zij zag het bijeenbrengen van haar verzameling als een levenswerk en wilde dat dit wél voor eeuwig bewaard zou blijven. Als een eenheid, op een openbaar toegankelijke plek. Dus lieten zij en haar echtgenoot Anton Kröller er in de jaren dertig op Landgoed De Hoge Veluwe, ook een creatie van hen, een museum voor neerzetten, het huidige Kröller-Müller Museum. 

Het verhaal van het echtpaar is al vaak verteld. Aan beiden werd niet al te lang geleden een lijvige biografie gewijd. In 2012 verscheen De eeuwigheid verzameld, waarin Eva Rovers op knappe wijze het complexe karakter van Helene wist neer te zetten. Enkele jaren daarna volgde van de hand van Ariëtte Dekker Leven op krediet, een fascinerend verslag van de zakelijke praktijken van Anton, in zijn tijd een van de grote Nederlandse ondernemers, die een vermogen wist te verdienen aan de handel in cruciale grondstoffen als ijzererts en graan.  

Daarmee heb je de boel dan wel gecoverd, zou je denken. Maar voor Dekker ontbrak er nog een schakel, een lacune die ze nu invult met de publicatie van De vertrouweling. Sam van Deventer (1888-1972), het echtpaar Kröller-Müller en de Tweede Wereldoorlog. Een kleine zeshonderd bladzijden over de jongeman die in 1908 in het leven van het echtpaar kwam, hun vertrouweling zou worden en later, na hun overlijden, hun erfenis zou beheren. En het moet gezegd: dit boek is minstens zo onderhoudend als de twee eerdere. 

Sam van Deventer, zoon van een vooraanstaande likeurstoker in Zwolle, werd in 1906 naar Den Haag gestuurd om er op de handels-hbs zijn opleiding te voltooien en vervolgens het familiebedrijf voort te zetten. Tenminste, dat was wat zijn vader voor ogen stond. Maar Sam, eenmaal gewend aan het meer grootsteedse Den Haag, moet dat niet het ideale scenario hebben gevonden. Hoe anders is het te verklaren dat hij, toen hij bij zijn mondelinge eindexamen Anton Kröller tegenover zich zag zitten, als lid van de examencommissie, de dag erop bij hem begon te hengelen naar een baantje in diens bedrijf. Het liefst bij de Parijse vestiging. Op een eerste brief kreeg hij geen antwoord, en ook op een tweede bericht, nu aan zijn huisadres, antwoordde de drukbezette Kröller niet. Maar wie wel antwoordde was Helene. Ze nodigde Sam uit te komen logeren, zodat hij Kröller gewoon bij het ontbijt, borrel of diner kon aanschieten met zijn vraag. Dat hielp. Parijs werd het echter niet, wel een functie als jongste bediende op de boekhouding bij het Rotterdamse kantoor. 

Helene moet iets in hem gezien hebben, iets aangevoeld in de toon van zijn briefjes. Hij werd een vaste gast in Huize Kröller-Müller en kreeg er een eigen logeerkamer, voor wanneer zijn bezoek zo uitliep dat hij de laatste elektrische trein naar Rotterdam Hofplein niet meer kon halen. Ook nam zij hem regelmatig mee naar de kunstlessen van H.P. Bremmer die zij en haar dochter al jaren trouw bezochten. Voor Sam, die nooit veel had gehad met kunst, ging er bij de betogen van de Haagse ‘kunstpaus’ een wereld open. Het waren de jaren waarin Helene op grote schaal kunstwerken ging aankopen, Van Goghs als warme broodjes. Het waren ook de jaren waarin zich bij haar het gevoel ontwikkelde dat zij met haar kunstwerken een betekenis aan haar leven zou kunnen geven. Sam werd haar klankbord, er waren weken dat zij hem iedere dag een brief stuurde met samenvattingen van Bremmers lessen, met gedachten over haar levenskoers, maar ook met belangstellende vragen naar zijn inzichten. Over de jaren heen zou zij hem meer dan drieduizend brieven sturen. 

Helene was veertig, had vier kinderen en een – bij vlagen - steenrijke echtgenoot. Sam was twintig, had geen geld en voelde dat hij beslist zijn leven niet in het provinciaalse Zwolle wilde doorbrengen, als directeur van een likeurstokerij. Helene hielp hem de moeilijke brief hierover aan zijn ouders op te stellen. Ze zag hoe dapper hij was, hoe graag hij zijn eigen weg wilde gaan. Op 7 augustus 1909 schreef zij hem: ‘Nu ik je zoo veel beter heb leren kennen, zoo veel liefs in je karakter heb mogen zien, laat mij nu ‘t “waarde” met het “lieve” inruilen.’ De aanhef in hun brieven is vanaf die dag ‘Lieve Sam’ en ‘Lieve mevrouw’. Die datum vierden zij voortaan als de dag waarop zij een zielsverwant had gevonden en hij besloot zijn verdere leven met de familie Kröller te delen.

Ook Anton Kröller raakte zeer gesteld op Sam. Die bleek een oog te hebben voor zaken, was diplomatiek, onverzettelijk wanneer het moest, gaf nooit op. Anton stuurde hem de decennia erna ontelbare maken over de wereld om problemen op te lossen of nieuwe contacten te leggen. Zijn betekenis voor het bedrijf vertaalde Anton naar een vorstelijk salaris. Een mooi appartement, met gevoel voor stijl ingericht, werd nu Sams thuisbasis. Hij had zelfs geld om ook kunst aan te kopen: mooie werken van kleinere meesters, maar een enkele keer ook een niet al te dure Van Gogh. Die aankopen stemde hij af met Helene, hij zag hun beider collecties als één geheel. 

Ariëtte Dekker kon bij het schrijven van deze biografie beschikken over een geweldige hoeveelheid bronnen. De kern daarvan, de duizenden brieven van Helene aan Sam, dook in 2006 op uit de nalatenschap van de zoon van Sam van Deventer. Ze waren al die jaren bewaard geweest in een stevige kist, die tevens persoonlijke documenten van Sam bevatte. Minder persoonlijk maar wel zeer uitvoerig is de documentatie met betrekking tot de gebeurtenissen rondom het echtpaar in de jaren twintig en dertig. Eerst raakte het bedrijf van Anton in zwaar weer, door de economische crisis in Duitsland en daarna de beurskracht van 1929. Anton bleek altijd een gokker te zijn geweest, een gewiekst piramidespel te hebben gespeeld met geld van beleggers. Dat ging goed bij een florerende, voorspelbare economie, maar liep nu fout. Om de Nederlandse economie het omvallen van het bedrijf te besparen, werd op ministerieel niveau een reddingsplan opgesteld waarbij als gedeeltelijke genoegdoening De Hoge Veluwe, de kunstcollectie en het jachtslot Sint Hubertus op termijn zouden overgaan naar de staat en worden opengesteld voor het publiek. Sam, bedreven organisator, was ook daar nauw bij betrokken, ditmaal als secretaris-penningmeester van de stichting die het geheel beheerde.

In 1938, kort voor de oorlog, opende het door Henry van de Velde ontworpen museum Kröller-Müller. Dat is de kern van het huidige gebouw. In hetzelfde jaar vierden Helene en Anton hun vijftigjarig huwelijk, de toen gemaakte foto hierboven toont hen met hun vier kinderen en, staand, Sam. Het daaropvolgende jaar overleed Helene, in 1941 gevolgd door haar echtgenoot. Tijdens de oorlogsjaren was Sam als directeur de eerstverantwoordelijke voor het beheer – en, belangrijker: het behoud – van het museum en park. Hij laveerde naar beste weten tussen twee polen: meegaandheid en onverzettelijkheid. Alles met het oog op het behoud van het bezit. Na de oorlog moest hij zich echter verantwoorden voor een te innige ‘samenwerking’ met de bezetter. Zo had hij op verzoek roofkunst opgeslagen in de schuilkelder van het museum, Arthur Seyss-Inquart zijn verjaardagsfeestje laten vieren in het jachtslot, de Wehrmacht er laten jagen, de Hitlergroet gebracht en, de stevigste beschuldiging, in overleg met de Duitsers een handvol werken uit de collectie verkocht. Hij ontkende uitsluitend het brengen van de Hitlergroet, voerde aan dat de andere zaken waren gedaan om erger te voorkomen. Het hielp hem niet, hij werd aan de kant gezet. Dat hij zijn hele leven al een bewonderaar was geweest van de Duitse cultuur, en die liefde in het openbaar had beleden, plaatste hem in de jaren direct na de oorlog sowieso in het verdomhoekje.

In zijn resterende jaren poogde Sam nog enkele maken zijn punt te maken, maar veel hielp het niet. De tijd zou zijn frustratie langzaamaan doen afnemen. Hij trouwde, was gelukkig in dit huwelijk, had af en toe contact met de mensen die nu ‘zijn’ museum runden. Halverwege de jaren vijftig besloot hij zijn herinneringen aan het echtpaar met wie hij het grootse deel van zijn leven had samengewerkt op schrift te stellen. Na het verschijnen van het boekje bezocht hij het museum, waar men hem informeerde dat het in de museumwinkel goed verkocht. In zijn dagboek noteerde hij: ‘In alle nederigheid het gelukzalige gevoel: ik heb niet tevergeefs geleefd.’ 

Wie vandaag de dag op Park De Hoge Veluwe wandelt, komt op de Franse Berg de graven tegen van Helene en Anton. Toen zij in 1935 besloten daar te zijner tijd samen te worden begraven, verleende de gemeente Ede daar bij hoge uitzondering toestemming voor. Maar die wandelaar treft daar ook het graf van Sam aan, waarin de urn met zijn as is bijgezet. Al in 1911, tijdens de gloriejaren van hun relatie, had Helene dat in een testamentaire brief vastgelegd: ‘Je moogt begraven worden dáár, waar je je geestelijke leven hebt geleefd: in ons midden en naast mij, want ik voelde je altijd als een van de onzen en opdat men kan zien dat het ook mijn wensch en wil is, schrijf ik deze regels als afscheid en op gezegeld papier.’

Ariëtte Dekker / De vertrouweling. Sam van Deventer (1888-1972), het echtpaar Kröller-Müller en de Tweede Wereldoorlog / 590 blz / Prometheus, 2024

dinsdag 1 oktober 2024

De bewaring

Zou de Nederlandse literatuur een abonnement gaan krijgen op de Booker Prize? Je zou het haast denken – hopen – sinds Lucas Rijneveld in 2022 de International Booker Prize won, die voor in het Engels vertaalde literatuur, en Yael van der Wouden dit jaar de shortlist van de reguliere Booker haalde, die voor romans die oorspronkelijk in het Engels zijn geschreven. Een roman van een Nederlandse auteur, geschreven in het Engels en daarna in het Nederlands vertaald. Dat lijkt een omslachtige gang van zaken, maar is verklaarbaar. Van der Wouden (1987) groeide op in Israël, bracht haar tienerjaren door in Nederland en studeerde in New York. Engels voelt als haar moedertaal. De bewaring, de roman waar we het over hebben, verscheen deze zomer dan ook als The Safekeep

Nog even door op zaken rondom de roman: die verscheen bij Chaos, een kleine uitgeverij die deels onder de paraplu van Dag Mag opereert en waarvan Van der Wouden zelf een van de oprichters is; die uitgeverij specialiseert zich volgens de website in epische boeken, die bij voorkeur feministisch zijn en ook een beetje dwars; en ook de term ‘grensverleggend’ komt in de PR-uitingen van Chaos voor. Met de introductie van het boek gaven Chaos c.q. Das Mag  trouwens een indrukwekkend visitekaartje af, de hype was opgezet volgens het boekje.

Maar dan de roman zelf. Die rechtvaardigt de publiciteit in ruime mate. Het draait om een verhaal dat zich afspeelt in 1961, in een groot herenhuis in het buitengebied van Zwolle. Dat huis wordt bewoond door Isabel, een jonge in zichzelf gekeerde vrouw. Sinds de dood van haar moeder enkele jaren eerder is ze de enige bewoner. Het huis is beloofd aan haar broer Louis, die het mag betrekken zodra hij een gezin gaat stichten. Ze heeft het dus in bewaring. In zekere zin is ze met het huis vergroeid, voor zover ze zich kan herinneren woonde ze nooit ergens anders. Voor het huis zorgen is haar missie.

Het ritme van Isabels dagen wordt verstoord wanneer de nieuwe vriendin van Louis, Eva, een poosje komt logeren. Tussen de wereldse Eva en de stugge Isabel is geen klik. Dat gevoel wordt sterker wanneer Isabel merkt dat nu en dan dingen uit de huisraad zoek raken. Bewijzen dat Eva zich die heeft toegeëigend kan Isabel niet, maar haar wantrouwen en afkeer groeien met de dag. In deze gespannen situatie ontstaat er, zonder dat een van de twee echt het initiatief lijkt te nemen, een erotische relatie. Als lezer voel je dan niets dan drijfzand onder je voeten, bij gebrek aan een op dat moment begrijpelijke verklaring. Maar het element van vervreemding past evenwel wonderlijk goed bij de totale sfeer van de roman.

Vanzelfsprekend hecht Van der Wouden de draden van haar verhaal netjes en bevredigend af. Zelfs verrassend, waarbij het moment waarop Isabel en haar gezin het huis betrokken, in de winter van 1944, de sleutel tot de verklaring bevat. Mooi gedaan.

Yael van der Wouden / De bewaring / Vertaald uit het Engels ‘The Safekeep’ door Fannah Palmer & Roos van de Wardt / 304 blz / Uitgeverij Chaos, 2024