Bovenstaand akkefietje is misschien wel de eerste barst in een hechte vriendschap die begonnen was in 1955. Hermans is in dat jaar al doorgebroken als auteur en zal in 1958 met De donkere kamer van Damokles de literaire sterrenstatus verwerven. Daarnaast doceert hij fysische geografie aan de Universiteit Groningen. Kousbroek woont met zijn gezin in Parijs en scharrelt een inkomen bij elkaar als vertaler bij de UNESCO en met vaak briljante artikelen voor Nederlandse dag- en weekbladen. Hij gaat nu door voor een van onze grootste essayisten, heeft daarvoor sindsdien ook de belangrijke prijzen in ontvangst mogen nemen.
De eerste brief in de jarenlange correspondentie is die van mei 1955 waarin Kousbroek bij de ‘Zeer geachte heer Hermans’ een bestelling plaats voor een exemplaar van Mandarijnen op zwavelzuur II. De benodigde zes gulden belooft hij over te maken mede namens S. Vinkenoog. Een gezamenlijke aanschaf zo te zien, zes gulden is in die tijd ook best een fors bedrag. Binnen korte tijd ontwikkelt de briefwisseling zich naar het niveau ‘beste Rudy, beste Wim’ en komen tal van onderwerpen aan de orde. Omdat ze beiden als bèta zijn opgeleid – Kousbroek studeerde enkele jaren wis- en natuurkunde – voeren technische onderwerpen de boventoon. Vooral Kousbroek is de techneut, draait er zijn hand niet voor om zijn eigen stoommachine te bouwen, centrale verwarming aan te leggen in zijn tochtige appartement of de motor van zijn antieke automobiel een onderhoudsbeurt te geven. Hermans is vol bewondering: ‘De waarheid is dat ik eigenlijk benauwd ben voor alles wat ik niet op mijn schrijfbureau in orde kan brengen.’
Fotografie, automotoren en schrijfmachines, de heren kunnen ermee lezen en schrijven. In de vroege jaren van de briefwisseling werken ze aan een gezamenlijk boekje erover, maar dat vlot niet erg en kort na het ‘Nooit meer slapen-incident’ stapt Hermans uit het projectje. Maar ook filosofie, en dan met name de soms lastig te duiden gedachten van de kort ervoor overleden Ludwig Wittgenstein, boeit hen. En natuurlijk de literatuur, en dan vooral de ‘groten’: Stendhal, Céline. Ze ondernemen af en toe een reisje naar Noord-Italië, Oostenrijk of Zwitserland om een tentoonstelling te bezoeken. Dit meestal in de sportwagen van Hermans, een Morgan, die door zijn eigenaar het liefst op de staart wordt getrapt. Ook logeren ze met hun gezin soms bij elkaar. Kousbroeks dochtertje en Hermans’ zoon brengen soms enkele weken door in Groningen of Parijs. Kousbroeks echtgenote, de Amerikaanse schrijver Ethel Portnoy, vult af en toe de brieven van haar man aan of schrijft een enkele keer zelf aan Hermans.
Kousbroek ervaart het combineren van een drukke en onderbetaalde baan, het schrijven van artikelen en het gezinsleven als een last. Veel van zijn brieven beginnen met een verzuchting daarover, geregeld ook als excuus voor het laat beantwoorden van een brief van Hermans. Deze, die als universiteitslector in de beginjaren maar weinig studenten heeft en dus een vrijgevochten leven kan leiden, klaagt in een brief van oktober 1965 op meer badinerende toon over zijn werkdruk: ´Het universitaire leven, overstelpt door de geboortegolf van 1946, wordt steeds drukker. Er moeten nu, in een zeer benauwd en laagzolderig zaaltje waar ik college geef stoelen bijgezet worden. Na drie kwartier is alle zuurstof opgebruikt, ramen openzetten kan niet vanwege de herrie op straat. Gelukkig zit er ook een aantal lieve meisjes bij, meer dan vorige jaren. Daar de blik op kunnen laten rusten sterkt mij in mijn docerende werkzaamheden.´
De affaire Weinreb, de man die ervan werd verdacht in de oorlog op grote schaal joden die ten einde raad waren te hebben opgelicht, betekent in 1971 het einde van hun vriendschap. Hermans bestrijdt Weinreb met al de hem ter beschikking staande wapens, en neemt ook Weinrebs verdedigers onder vuur, met name Renate Rubinstein en Aad Nuis. Kousbroek kiest ervoor om, na lange gesprekken met Rubinstein, een stuk te schrijven waarin hij het tot op zekere hoogte voor haar opneemt, het zwart-wit van de kwestie voorziet van wat grijstonen. Of, in de woorden van Hermans: ‘hele ladingen kolen en geiten probeerde te sparen’. Dat is niet de stijl van een Hermans op oorlogspad, die zoekt – mede ter verdediging - de aanval. En vrienden die hem dan niet onvoorwaardelijk bijstaan, worden zijn vijanden. Middels een paar pijnlijke brieven, waarin hij hem toch nog, maar tevergeefs probeert te overtuigen, neemt Hermans afscheid van Kousbroek. Enkele jaren zou Hermans in de kwestie officieel het gelijk aan zijn zijde krijgen.
Willem Otterspeer, die de briefwisseling voorbeeldig bezorgt, had het lumineuze idee om voorafgaand aan de publicatie een vraaggesprek met Kousbroek te hebben. Hij plaatst het verslag daarvan na de laatste brief. Die persoonlijke noot, de blik achteraf van een man voor wie het herlezen van de correspondentie een soms emotionele ervaring was, vormt een passende afsluiting van een uitermate interessante bundel, de erfenis van een hechte vriendschap.
Willem Otterspeer (bezorger) / Machines en emoties. Willem Frederik Hermans, Rudy Kousbroek, Ethel Portnoy. Een briefwisseling / 414 blz / De Bezige Bij, 2009