Over deze periode schreef Michel Krielaars het boek De klank van de heilstaat. Musici in de tijd van Stalin. Krielaars was correspondent in Rusland voor NRC Handelblad, daarna Chef boeken voor dezelfde krant en tegenwoordig medewerker aan de vrijdagse boekenbijlage. Hij kent Rusland door en door, publiceerde eerder onder andere de verrukkelijke monografie Het brilletje van Tsjechov. In Klank van de heilstaat belicht hij in tien hoofdstukken de lotgevallen van even zovele componisten en musici die onder het bewind van Stalin werkzaam waren. Dmitri Sjostakovitsj heeft geen eigen hoofdstuk, we komen hem geregeld tegen in het leven van de anderen.
Sommige van die musici zijn ook buiten Rusland beroemd, zoals de pianist Sjvatoslav Richter, de componist Sergej Prokofjev en de cellist Mstislav Rostropovitsj, een van de heel weinigen die, zij het ver na Stalins dood, de Sovjet-Unie wisten te verlaten. Het aardige van dit boek is dat de meeste anderen voor niet-Russen minder bekend zijn. Ik had in ieder geval nog nooit gehoord van de componist Vsevolod Zaderatski, de jazz-zanger Vadim Kozin of de zangeres Klavdia Sjoelzjenko, die ook wel de Russische Vera Lynn wordt genoemd. Zij debuteerde in de jaren twintig met populaire lichte muziek, het waren de jaren waarin foxtrot en tango ook in de Sovjet-Unie populair werden. Maar nadat de invloedrijke, oude Maxim Gorki in 1928 die muziek in een artikel in de Pravda afwees, verdween het al snel van het repertoire. Ook Klavdia Sjoelzjenko leek het raadzaam een andere weg in te slaan. Ze koos voor Russische volksmuziek, de liederen met de vloeiende, herkenbare melodielijnen en een ontroerend of meeslepend verhaal. Gedurende de Tweede Wereldoorlog zong ze die eindeloos voor de troepen aan front, en na de oorlog kon je jarenlang niet door een volkswijk lopen zonder ergens uit een raam haar stem te horen.Maar een succesverhaal als dit was voor de meeste musici onder Stalin niet weggelegd, zelfs als je toegaf en je ziel aan de duivel verkocht. Vanuit de ondoorzichtige staatsinstellingen kon het verwijt dat je te formalistisch was, of burgerlijk, of zelfs decadent zomaar worden geuit. Officieel gebaseerd op een beleid, maar in de praktijk vaak onvoorspelbaar. Stalin zelf hield het simpel: hij beluisterde iedere langspeelplaat die was opgenomen en schreef dan op de hoes ‘Goed’, ‘Middelmatig’ of ‘Rotzooi’. Hij volgde daarin trouwens niet altijd zijn eigen richtlijnen.
Krielaars stelt in dit boek meermaals de vraag die al die persoonlijke geschiedenissen overkoepelt: wat doe je als kunstenaar? Geef je toe, of plooi je je voor zover mogelijk, of voor zover je geweten dat toelaat? Ga je schipperen, dat is het juiste woord denk ik. In een van de laatste en langste stukken in dit boek belicht hij de man die vanaf 1948 secretaris-generaal was van de Componistenbond, Tichon Chrennikov (1913-2007). Die wordt gezien als handlanger van het regime, ofschoon hij zelf het tegendeel beweert. ‘Erger voorkwam’ voor zijn collega-schrijvers. Hoe het ook zij, hij is in ieder geval de ideale figuur om je die vragen eens bij te stellen.
Een musicoloog is Krielaars niet, maar hij bezit wel een grote liefde voor muziek, voor Rusland en voor mooie verhalen. Als journalist schrijft hij uitermate leesbaar, wat wordt versterkt doordat hij zijn onderzoek een persoonlijk tintje meegeeft. En de omslag van het boek is een vondst. Het is de affiche van het Leningrad Festival of the Arts 1935. Kunst wordt in de communistische heilstaat gewaardeerd, straalt het uit. Zo lang je maar in de pas liep.
Michel Krielaars / De klank van de heilstaat. Musici in de tijd van Stalin / 368 blz / Uitgeverij Pluim, 2021