IJsland, 1907. Het land is nog lang niet de toeristische trekpleister die het tegenwoordig is. Wie de verre bootreis vanuit Europa onderneemt, moet dat zelf organiseren en ter plekke een uitrusting aanschaffen en een gids huren. Omdat er nauwelijks wegen zijn, gaan de verplaatsingen gewoonlijk per paard. Meestal worden een handvol spectaculaire locaties bezocht en laat men het daarbij. Ver het binnenland intrekken is lastig, tijdrovend en vergt het meeslepen van veel proviand. Dit laatste doen wel de wetenschappers die geologisch onderzoek verrichten. Meestal Duitsers. Zo ook de jonge geoloog Hans Otten. Het doel van zijn reis is heel ongewoon: hij gaat naar de Askja-krater, bekend als '
De knoop van IJsland', in het noordoosten van het eiland, in de hoop meer klaarheid te kunnen brengen in de dood van zijn collega Walther von Treben, een jaar eerder. Von Treben en zijn tekenaar verdwenen terwijl zij een tocht maakten over het van zwaveldampen vergeven kratermeer. Een derde deelnemer aan die expeditie, de student Horstmann, kon niet zwemmen, bleef aan wal en kon het navertellen.
Otten is voor deze klus ingehuurd door Ina, de verloofde van de omgekomen Von Treben. Zij gelooft dat haar geliefde, een geoefend zwemmer, zich heeft kunnen redden, de winter heeft overleefd en nog ergens rondzwerft. Otten kan haar dat niet uit het hoofd praten, voor hem is het best-case scenario dat de tocht haar weer met beide benen op de grond brengt. Maar Ina is een vrouw met sterke overtuigingen …
Ofschoon Gerrit Jan Zwier in deze al wat oudere roman laat zien dat hij ook als romanschrijver zijn métier beheerst – de plot is vakkundig uitgevoerd – is het vooral het landschap dat maakt dat je de neiging hebt het boek in één ruk uit te lezen. Hij kent het gebied door en door, is in staat het op papier tot leven te brengen, de bizarre combinatie van ijzige kou bovengronds en kokende, borrelende hitte ondergronds.
Gerrit Jan Zwier / De knoop van IJsland / 216 blz / Uitgeverij De Prom, 1996