De formele en organisatorische basis onder deze nieuwe legermacht vormde een rapport dat op last van de koning en onder grote tijdsdruk was opgesteld door vier ervaren militairen: ´Rapport eener militaire commissie betrekkelijk de militaire magt op Java´. Het bevatte de hoofdlijnen voor zaken als het militaire optreden, de bezetting, de verzorging en verpleging, en de administratie. In een afzonderlijk reglement werd tot in detail vastgelegd hoe het toekennen van de Militaire Willems-Orde, de onderscheiding voor betoonde moed, zou verlopen. Maar dat Indië een cultuur bezat die hemelsbreed verschilde van de Nederlandse situatie kreeg nauwelijks aandacht…
Vanaf het begin kregen de troepen te maken met interne opstanden. De Java-oorlog die van 1825 tot 1830 zou duren was de eerste. De aanleiding was een complex van factoren, waaronder het door Nederland verbieden van hoge huurprijzen van landbouwgrond zonder de eigenaren, de adel, daarvoor compensatie te verlenen. Ook een interne machtsstrijd binnen de lokale vorstelijke familie en de algemene weerzin tegen de koloniale bezetting en de westerse cultuur speelden mee. Die gevaarlijke mix van ontevredenheid zou Nederland in de jaren erna vaker tegenkomen. In Atjeh, in Lombok en op een handvol andere plekken. Het KNIL sloeg deze eerste opstand neer, maar wel ten koste van tienduizenden doden, ook aan eigen zijde. Ook dat zou een constante worden.De overwinning, de eerste voor het nieuwe leger, was zoet. Maar de kosten waren hoog, op het ministerie van Oorlog in Den Haag kreunde men. Bij een reorganisatie in 1830 werd het KNIL daarom overgeheveld naar het ministerie van Koloniën. Mede vanuit de gedachte dat daarmee de kosten van de inzet directer waren gekoppeld aan de baten die het wingewest opleverde: Je weet waarvoor je vecht. Maar de zuinigheid bleef, het budget was altijd te klein, de eisen te hoog. Een absurd maar veelzeggend detail is de houding van de Haagse ambtenarij tegenover het dragen van schoenen door de militairen. De inheemse soldaten moesten het heel lang doen zonder schoenen – ze liepen in het dagelijks leven immers vaak blootsvoets – terwijl de Nederlandse en Europese militairen wél schoeisel kregen. Soldaten zonder schoenen, en niemand in Den Haag die bedacht dat dit mogelijk ten koste ging van de inzetbaarheid.
In dienst zijn van het KNIL was sowieso niet zonder risico’s. De Nederlandse en Europese militairen, die het kader vormden, bleken zeer bevattelijk voor de tropische ziekten die in Indië heersten. Ondanks een goed georganiseerde medische zorg kostte dat vele levens. Ook onder de inheemse soldaten, die in de meerderheid waren, was het verloop groot. Zij vormden bij aanvallen vaak de voorhoede en sneuvelden bij bosjes. Ook de matige uitrusting werkte daaraan mee. Op het hoofdeiland Java beschikten de manschappen wel over wat zwaardere wapens, maar in de Buitengewesten moest je het vaak doen met een eenvoudige karabijn en een klewang – een traditioneel, kort gebogen zwaard. De opstandelingen waren soms beter bewapend. Om die continue verliezen op te vangen organiseerde het KNIL in Indië én in Nederland wervingsacties. Via het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk vertrokken tussen 1822 en 1909 ongeveer 150.000 ongehuwde Nederlandse en andere Europese mannen tussen de 18 tot 30 jaar per schip naar Indië. Nog zo laat als 1938 tekenden ruim 1.000 mannen per maand voor het KNIL, misschien aangetrokken door de slogan ‘Een eervol bestaan. Een behoorlijk traktement.’Vilan van de Loo heeft voor ‘Een eervol bestaan’ een heel toegankelijk concept gekozen. Ze heeft honderden documenten uit de archieven opgediept, zowel officiële stukken als persoonlijke documenten en krantenartikelen . Bij elkaar vertellen die stukken het verhaal van het KNIL. De Loo doet eigenlijk niet veel meer dan die teksten aan elkaar praten, ze in de juiste context plaatsen. Dat werkt, mede omdat de overgrote meerderheid van die documenten zijn opgesteld en neergeschreven door direct betrokkenen. Als lezer brengt dit je heel dicht bij de kern van het bestaan als militair bij het KNIL, zowel de dagelijkse beslommeringen als de militaire acties.
Je bent op die manier ook ‘ooggetuige’ van de beruchte moordpartijen door het leger. Waaruit blijkt dat generaal Van Heutsz zeker niet de enige is die zich te buiten ging aan nodeloos geweld. Maar het kan erger, doortrapter. In 1923 gaf de gouverneur van Atjeh, Van Sluys, een interview aan het tijdschrift De Indische Gids waarin hij een verklaring geeft voor de nog steeds aanhoudende moordaanslagen door opstandelingen: die mannen zijn eenvoudigweg krankzinnig, lijden aan een geestesziekte. En omdat de Nederlandse overheid een zorgplicht heeft tegenover haar onderdanen, pleit hij voor de bouw van een gesticht waar deze personen kunnen worden vastgezet en behandeld. Dat gesticht kwam er, en een simpele verklaring van een arts was voldoende om de ‘krankzinnigen’ erin op te sluiten. Dom of sluw?
De laatste hoofdstukken van de geschiedenis van het KNIL vallen samen met de Tweede Wereldoorlog en de daarop volgende politionele acties. Het besef dat het KNIL qua uitrusting en ervaring meer een politiemacht is die interne opstanden kan neerslaan dan een krachtig leger dat aanvallen van buitenaf kan tegenhouden zet de toon voor het einde. Eind jaren dertig wordt gepoogd door wapenaankopen het tij te keren, maar het is te weinig, te laat. En wanneer na de oorlog de onafhankelijke Republiek Indonesië wordt uitgeroepen en Nederland een grote troepenmacht stuurt om de opstand neer te slaan, spreek je eigenlijk al nauwelijks meer van het KNIL. Vanaf 1949 keren de meeste Nederlandse militairen terug naar huis, terwijl een groot deel van de inheemse soldaten zich aanmeldt bij het leger van de nieuwe republiek. Voor de Ambonese KNIL’lers zou het avontuur een lang staartje krijgen. Zij werden door de Nederlandse regering onder valse voorwendselen naar Nederland gebracht, en na aankomst ontslagen. Aan hun lot overgelaten. Dat verhaal kennen wij.
Vilan van de Loo / Een eervol bestaan. De geschiedenis van het KNIL 1814-1950 / 416 blz / Prometheus, 2022