De schurk heet in dit geval Tsjitsjikov, een op het oog keurige meneer. Hij reist rond op het platteland en koopt bij landeigenaren voor een prikkie ‘dode zielen’. Dat zijn de boeren en lijfeigenen die overleden zijn, maar waarvan de dood nog niet is verwerkt in de administratie en gemeld aan de lokale of regionale overheid. Dat bijwerken gebeurde namelijk maar eens in de zoveel tijd. Door juist die dode zielen op te kopen, verkrijgt Tsjitsjikov op papier een groot aantal lijfeigenen of horigen, op basis waarvan hij dan weer leningen of hypotheken kan afsluiten. Van lucht geld maken heet dat.
Gogol zet Tsjitsjikov neer als een bescheiden, wat hoffelijke man, die door die uitstraling geloofwaardig overkomt en zijn zaakjes voor elkaar krijgt. De verkopers van de zielen, van oude weduwtjes tot rijke herenboeren, vormen een mooie afspiegeling van de sociale bovenlaag van de Russische plattelandsbevolking. Dat Gogol zich als alwetende verteller tot zijn lezers richt – heel ouderwets, maar effectief - geeft je het gevoel dat je samen met hem naar deze haast ongeloofwaardige poppenkast zit te kijken.
Nikolai Gogol / Dode zielen (1842) / 530 blz / Vertaald door Charles B Timmer / Uitgeverij Van Oorschot, 1965