vrijdag 9 maart 2018

Aan het Japanse hof

Japanse vrouwen droegen in de middeleeuwen hun haar vaak in complexe kapsels. Om te voorkomen dat deze tijdens het slapen in de war zouden raken, gebruikten ze een hoog hoofdkussen van een hard materiaal, meestal hout of aardewerk. Hun kapsel hing daardoor tijdens het slapen min of meer vrij. In de holle ruimte van zo’n hoofdkussen was plaats om iets op te bergen. Sei Shōnagon, die van 993 tot het jaar 1000 hofdame was van de Japanse keizerin Teishi, bewaarde in haar hoofdkussen een stapel papier waarop zij aantekeningen maakte. In haar eigen woorden: ‘ … en ik begon die hele onmogelijke stapel vol te schrijven met de gekste dingen – alles wat me maar te binnen schoot – zodat er ook heel wat baarlijke nonsens bij zal hebben gezeten. Over het algemeen heb ik de voorkeur gegeven aan dingen die me bevielen, of die anderen schitterend vonden. Ik heb het niet alleen over gedichten, maar ook over bomen, planten, vogels en insecten, zodat ik ongetwijfeld voor mijn voeten geworpen zal krijgen dat anderen meer van me hadden verwacht, en dat ik sowieso weinig te zeggen heb, maar daar gaat het niet om. Bij wijze van grap heb ik opgeschreven wat er in me omging, en het was nooit mijn bedoeling om me onder ware schrijvers te wagen, of me met hen te meten.’

In al zijn bescheidenheid is deze beschrijving wel precies wat het is. In ruim 300 korte en iets langere hoofdstukjes biedt Het hoofdkussenboek dagboekaantekeningen, verhandelingen en lijstjes. In de eerste twee categorieën beschrijft Sei Shōnagon meestal gebeurtenissen uit het dagelijkse leven aan het keizerlijke hof in de toenmalige hoofdstad, nu Kyoto, of gaat ze naar aanleiding daarvan iets dieper op een onderwerp in. De lijstjes zijn heel opmerkelijk, ze geeft daarin opsommingen van zaken als Verheugende dingen, Oogverblindende dingen, Ergerlijke dingen, Dingen die geen steek houden, Zeldzaamheden, Onderwerpen voor gedichten, Bomen zonder bloesems en ga zo maar door. Soms is zo’n opsomming heel willekeurig, dan weer vrij systematisch. Maar als geheel is het een verrassende set, enerzijds omdat ze in detail laten zien hoe Sei Shōnagon in het leven staat en tegelijkertijd een inkijk bieden in dat leven, tien eeuwen geleden.

De hoofdstukjes zijn vreemd genoeg niet chronologisch geordend, waardoor het lastig is een verhaallijn te ontdekken in de dagboekpassages. Maar misschien was dat ook wel de opzet. Omdat het originele manuscript van Sei Shōnagon niet meer bekend is en de vroegste gekopieerde fragmenten van drie eeuwen later dateren is dat niet meer na te gaan.

Sei Shōnagon bezit de gave haar zintuiglijke waarnemingen treffend te verwoorden. De openingstekst van het boek, waarin zij de lezer meedeelt wat haar aantrekt in ieder jaargetijde, begint als volgt: ‘In het voorjaar gaat er niets boven het ochtendgloren. Geleidelijk wordt het lichter, de bergkammen krijgen een zachtrode glans, purperen wolkenslierten glijden aan de hemel voorbij.’ Met eenzelfde genot kan zij uitweiden over de prachtige kleding die de hovelingen dragen, de uitgebalanceerde inrichting van een huis of vertrek of de rillingen die een uiterst formele en gestileerde ceremonie haar bezorgt. Over het innerlijk van de mensen die haar omringen kom je daarentegen weinig te weten.

De rol die poëzie speelt in het hofleven is opmerkelijk. Onze hofdame toont graag haar eruditie door in een conversatie of in groter gezelschap een mening te verkondigen door middel van het citeren of parafraseren van een gedicht van een klassieke Japanse of Chinese dichter. Haar gesprekspartners dienen dan te laten blijken dat zij het citaat of de ontlening herkennen. Ook tussen mannen en vrouwen wordt de dichtkunst ingezet. Geliefden dagen elkaar uit door het zenden van een zelfgemaakt vers dat door de ander moet worden voltooid. Een inhoud die op meerdere manieren kan worden begrepen heeft daarbij de voorkeur. Flirten op hoog niveau, zou je kunnen zeggen. Sei Shōnagon doet er ook aan mee, maar de rest van haar liefdesleven houdt ze voor zichzelf.

Toen Sei Shōnagon in 993 toetrad tot de hofhouding van de keizerin moet zij ongeveer 27 jaar oud geweest zijn. Zij noemt zichzelf dan ook oud. Teishi, de keizerin, was toen zeventien jaar, de keizer dertien. Het keizerlijk hof was gehuisvest in een uitgebreid complex dat een flink deel van de hoofdstad besloeg. De hiërarchie aan het hof was uiterst ingewikkeld, met veel rangen en standen, een ondoorzichtig proces van promotie en talloze functies die niet meer dan een erebaantje waren. De werkelijke uitvoerende macht lag niet zozeer bij de keizer of keizerin maar eerder bij de hoofden van enkele vooraanstaande families. Uit Sei Shōnagons aantekeningen krijg je dan ook de indruk dat men zich aan het hof over van alles druk maakt behalve over het besturen van het rijk. Een vrij inhoudsloos bestaan.

Het lezen van een – ondanks Sei Shōnagons eigen voorbehoud – toch wel degelijk literaire tekst van deze ouderdom is een fascinerende bezigheid. Je betreedt een volstrekt andere wereld dan de onze. Daar moet je je aan overgeven, anders werkt de betovering niet.

Sei Shōnagon
Het hoofdkussenboek
Vertaald door Jos Vos, met een voorwoord van Alfred Birney
330 blz
Athenaeum-Polak & Van Gennep

Geen opmerkingen:

Een reactie posten