’t Hart kan ook bevlogen schrijven over klassieke muziek. Hij doet dat in zijn recent verschenen biografie over Johann Sebastian Bach. Nu is ‘biografie’ misschien niet de juiste benaming voor dit boek, omdat de feiten die we kennen over het leven van Bach heel schaars zijn. ’t Hart schrijft daarom niet alleen over het leven van Bach, maar ook over zijn muziek, over hoe de jonge Maarten ’t Hart de muziek van Bach leerde kennen en ervan ging houden, en over de omvangrijke literatuur die er over de componist en zijn werk bestaat. Het is daardoor meer een soort handboek dat je kan gebruiken bij het verkennen van het oeuvre van de meester. Voor dat doel heeft ’t Hart een vijftig bladzijden lang compendium toegevoegd waarin hij beknopt zijn oordeel geeft over alle 215 cantates.
Johann Sebastian Bach valt in die categorie beroemde historische personen waarvan maar weinig levensfeiten bekend zijn maar waaraan toch een respectabel aantal doorwrochte biografieën is gewijd. William Shakespeare is ook zo iemand. In de eerste hoofdstukken belicht ’t Hart het leven van de componist aan de hand van deze boeken. Hij laat zien hoe simpele historische gegevens worden aangedikt met oncontroleerbare ‘feiten’ en regelrechte verzinsels, hoe auteurs elkaar naschrijven en hoe een verkeerd geïnterpreteerd woord uit een vroege bron kan leiden tot een nog steeds voortdurend verschil van inzicht dat heftige emoties oproept. Het gaat nergens over, denk je dan. Maar intussen staan er wel reputaties op het spel.
Ik las een eerdere editie van dit boek, dat voor het eerst verscheen in het Bach-jaar 2000. Het was toen voor slechts vijf gulden exclusief te koop bij het Kruidvat. Deze herziene en fors uitgebreide editie bevat voor een relatieve leek zoals ik veel wetenswaardigs. Zo was het nieuw voor mij dat Bach eigen composities hergebruikte voor andere muziekstukken. Bij een drukbezet man als hij was is zoiets begrijpelijk. Anders wordt het natuurlijk wanneer de vraag wordt opgeworpen of de muziek van de Matthäus-Passion oorspronkelijk voor een ander doel is geschreven. Dat zou dan zijn voor een ‘Trauerode’ voor Bachs vriend Leopold von Köthen, die in 1729 onverwacht overleed. Zo’n kwestie maakt mij – en met mij waarschijnlijk velen – wat onrustig, maar ’t Hart neemt de tijd om de meningen met betrekking tot deze kwestie rustig uit de doeken te doen. En Godzijdank blijkt deze stelling niet heel houdbaar. Ook over de reeksen het Wohltemperierte Klavier en de Goldbergvariaties – nieuw in deze herziene editie – praat hij je bij over de discussies.
Ja, dat enthousiasme. In een hoofdstuk over de cantates van Bach verklaart ’t Hart, wanneer hij het heeft over de tenor-aria uit cantate 87, dat het ‘eigenaardig [is] dat zo’n eerste kennismaking met zo’n ongelofelijk muziekstuk als het ware lijkt op de eerste kus. Ook zoiets waarvan je geen enkel detail ooit nog vergeet.’ Tien bladzijden eerder was de kennismaking als achtjarige jongen met cantate 147 ‘een van de meest aangrijpende ervaringen van mijn leven.’ En enkele bladzijden daarna blijkt de alt-aria uit cantate 117 te leiden tot ‘een warme gloed in je binnenste, iets onaantastbaars en onverwoestbaars.’ En weer even verder is de alt-aria uit cantate 134 binnen het oeuvre van Bach een ‘superieur mirakel.’ En dan is dit nog maar een bescheiden opsomming uit ’t Harts oordeel over de cantates. Daarnaast zijn er nog de orgelwerken, de kamermuziek, de passies, de Goldberg variaties, het Wohltemperierte Klavier en Die Kunst der Fuge. De lange reeks aanprijzingen dreef mij af en toe naar Spotify, om te zien of een genoemd muziekstuk daarop stond. Ik heb inmiddels een playlist aangelegd.
Maarten 't Hart
Johann Sebastian Bach
302 blz
Uitgeverij De Arbeiderspers