zondag 2 november 2025

Buwalda & Blom: een literaire act voor twee heren

De literaire knaller van dit moment die je volgens veel recensenten beslist móet hebben gelezen is de nieuwe roman van Peter Buwalda, De Jaknikker. Het is het tweede deel van een trilogie waarvan het eerste deel, Otmars zonen, in het najaar van 2020 verscheen. Omdat Buwalda indertijd in een moment van onbezonnenheid beloofde dat de opvolger snel zou verschijnen, riep hij het ongeduld van critici en lezers als het ware over zich af. Na ruim een jaar belde Onno Blom Buwalda maar eens op, in de week voor Kerst, om te vragen hoe het ermee stond. Dat mondde uit in een interview, paginagroot, in de Volkskrant van begin januari 2021. Lezers van de krant zouden daarna nog vier keer worden onthaald op zo’n stuk, dat gaandeweg geestiger werd. Ik vind zoiets wel grappig, het is toch een stukje Nederlandse literatuurgeschiedenis dat voor je ogen ontstaat.

Maar nu is die roman er dan. Zoals door Buwalda, in de krant van 3 januari jongstleden, was beloofd. De verschijning veroorzaakte een vloedgolf aan aandacht in de media. Je kon geen talkshow aanklikken of daar zat Buwalda weer, op zijn eigen, wat knoestige manier, te vertellen over zijn boek. De meeste recensenten waren vol lof. Het boek staat al wekenlang bovenaan in de top 10 en zal ongetwijfeld op veel verlanglijstjes voor Sint of de Kerst terechtkomen. 

Ik zat een beetje met de vraag of ik nu nog een blogje zou schrijven. Ik las het boek met plezier, dat is het probleem niet, maar een stukje over een roman waar heel recent werkelijk alles al over is gezegd en geschreven vind ik eigenlijk iets te veel van het goede. Het werd dan ook iets anders. Afgelopen donderdagavond was Buwalda bij boekhandel Kooyker in Leiden om te vertellen over zijn boek. Ik ging daar naar toe zonder al te veel verwachtingen, maar werd prettig verrast.

De avond had iets van een literaire act voor twee heren. De een was Buwalda, de ander schrijver/criticus/biograaf Onno Blom. Het was ook geen interview, maar meer een gesprek. Blom gaf voorzetjes die Buwalda dan aan het praten brachten. Vanzelfsprekend was het langzame schrijfproces een onderwerp, maar waar dat bij de vele talkshows meestal het enige onderwerp was,  verder alles aan de oppervlakte bleef, meer als een gimmick werd gezien, gaf Blom Buwalda de ruimte om daarover de diepte in te gaan. Waardoor je gaat zien hoe zo’n roman ontstaat, welke keuzes aan de basis staan van de opmerkelijke structuur ervan, hoeveel aandacht en tijd uitgaat naar het zorgvuldig formuleren van zinnen en ga zo maar door. Ik heb altijd de indruk dat schrijvers bij een evenement als dit, in Leiden, zich realiseren dat er in de zaal flink wat studenten Nederlands kunnen zitten, en dus iets meer dan gewoonlijk uitpakken over de techniek van het vak. 

Het aardigste van zo’n avond zijn natuurlijk de persoonlijke aspecten. Bijvoorbeeld naar aanleiding van de vraag van Blom of Buwalda het niet storend had gevonden dat er juist bij de talkshows, waar toch miljoenen mensen naar kijken, nauwelijks tot geen aandacht was geweest voor de inhoudelijke kant van de roman. ‘Ach’, was het antwoord, ‘dat begrijp ik wel, daar zit ik niet zo mee. Er zijn andere zaken die soms storender zijn.’ Waarna hij vertelde dat hij, op het moment dat hij aanschoof bij Eva Jinek en in haar helderblauwe ogen keek, van de wereld was. Hij herinnert zich niets van dat gesprek. 

En dan was er natuurlijk de vraag naar de bronnen. Zowel Otmars zonen als De Jaknikker spelen zich af binnen Shell. Dat bedrijf is, zeker in de hogere regionen, een stevig beveiligd bastion waar je als schrijver niet zomaar kan aankloppen met wat vragen over de interne gang van zaken. En zeker niet wanneer die betrekking hebben over de activiteiten op het Russische eiland Sakhalin of in Nigeria. Toch deed Buwalda, helemaal in het begin van zijn project, een poging. Via via legde hij contact, maar toen hij door diens secretaresse werd doorverbonden met de toenmalige CEO, Jeroen van der Veer, werd hij elegant afgepoeierd. ‘Zo’ moet Van der Veer hebben gezegd, ‘u wilt meer weten over de manier waarop wij binnen ons bedrijf te werk gaan?’ Buwalda beaamde dat, waarop Van der Veer antwoordde: ‘Nu, weet u meneer Buwalda, het leiden van Shell vertoont grote overeenkomsten met het aansturen van een amateur voetbalclub. Misschien kunt u beter die route volgen.’ En legde de hoorn erop. Gelukkig voor hem én voor de boeken wist Buwalda later via een iets intelligenter opgezette poging alsnog aan inside-informatie over het bedrijf te komen.

En ja, de meest gehoorde – maar wel ongeveer enige – klacht van lezers: ‘Otmars zonen las ik vijf jaar geleden, dat verhaal is inmiddels wel een beetje weggezakt.’ Dat is natuurlijk zo. Maar uitgeverij De Bezige Bij heeft keurig een inlegvelletje bij De Jaknikker gedaan, waarin het verhaal van Otmars zonen nog eens beknopt wordt herteld. Dat helpt. Maar gewoon de eersteling opnieuw lezen of  wellicht luisteren – dat heb ik gedaan – is geen straf. Lezen en een beetje bijblijven kost nu eenmaal tijd …

Peter Buwalda / De Jaknikker / 688 blz / De Bezige Bij, 2025  //  Luisterboek, voorgelezen door Sander de Heer en Alex van Bergen / 22 uur en 8 minuten / De Bezige Bij, via Storytel

zondag 26 oktober 2025

Beladen huis

Het overkomt mij niet al te vaak dat het lezen van het ene boek leidt tot het, vrijwel direct daarna, lezen van een ander boek dat ermee te maken heeft. Dat was wel het geval na de roman Het archief van Thomas Heerma van Voss, die ik enkele weken geleden las en waarover ik ook al een blogje schreef (16 oktober). Dat is een wonderlijke roman, die in essentie gaat om het afstand doen, iets loslaten. De laatste maanden van het leven van Arend Jan Heerma van Voss, de in 2022 overleden vader van Thomas, staan daarin centraal. Tijdens het lezen van dit boek kwam ik erachter dat ook de echtgenote van Arend Jan, de sociologe Christien Brinkgreve, een boekje had geschreven over haar man, meer specifiek hun huwelijk: Beladen Huis. Een terugblik, een memoir zoals zij het noemt, van bescheiden omvang. Maar een boekje met impact, getuige de media-aandacht en de vele herdrukken.

Brinkgreve (1949) is een ervaren auteur. Als hoogleraar vrouwenstudies en sociologie aan de universiteit van Amsterdam publiceerde zij veel titels op haar vakgebied. Daarmee beschikt zij over de juiste bagage om nu, na de dood van haar echtgenoot en in de relatieve rust van haar emeritaat, terug te kijken en haar leven met Arend Jan eens te analyseren.

Voor Brinkgreve én Heerma van Voss was het in 1985 hun tweede huwelijk. Zij was recent gepromoveerd en zou twee jaar later tot hoogleraar vrouwenstudies aan de UvA worden benoemd, hij was in roerige tijden (hoofd)redacteur van de Haagse Post geweest, werkte nog steeds in de media en zou enkele jaren later voorzitter van de VPRO worden. Een druk leven, maar de liefde was nog vers en met de twee zoons die werden geboren – de latere schrijvers Daan en Thomas - leek alles nog in orde. Ofschoon Brinkgreve, nu terugkijkend, beseft dat ze de eis van Arend Jan om na haar huwelijk haar gezellige en gerieflijke koopwoning net buiten het centrum van de hand te doen en met hem een huurhuis in het centrum van Amsterdam te betrekken destijds als een teken aan de wand had moeten lezen. Er zou nog meer volgen …

Het opruimen van iemands leven kan heel emotioneel zijn. Veel dingen die ooit zijn bewaard en die nu ‘weg’ moeten dragen herinneringen. Maar bij het opruimen van de spullen van Arend Jan is dat niet Brinkgreve’s grootste schok. Het zijn voor een groot deel zinloze zaken die haar echtgenoot heeft bewaard. Spullen die herinneren aan zijn werkzame leven, de jaren dat hij aanzien genoot. Tot en met vergadernotulen en, als het om zijn liefhebberijen gaat, ordners vol met de uitslagen van voetbalwedstrijden. In de loop der jaren had Arend Jan zich verschanst in de achterkamer op de begane grond van hun huis, onzichtbaar achter een muur van dozen en andere stapels. En ook steeds meer onbereikbaar. 

In de laatste maanden van zijn leven, toen het duidelijk was dat hij zou gaan overlijden, probeerde Brinkgreve af en toe door het pantser van haar man heen te breken, antwoorden te krijgen op vragen die ze al jaren had gesteld. Heel soms gaf hij haar dan wat duidelijkheid.  Waardoor ze nu weet dat hij had verwacht dat ze na de geboorte van hun kinderen voor het gezin zou gaan zorgen – lees: en ook meer voor hem. Hij nam haar toch wel kwalijk dat ze in plaats daarvan een academische loopbaan had nagestreefd. En dat terwijl ze, wat voor haar heel zuur aanvoelt, altijd, al was het soms een enorm gegoochel naast haar baan, het gezin en het huis draaiende had gehouden. Voor hem was die teleurstelling de aanleiding geweest zich steeds meer van haar af te zonderen. En, zeker na zijn pensionering, te leven in de wereld van vroeger.

Niet alle herinneringen aan haar echtgenoot zijn zuur. Er waren ook gelukkige momenten, zelfs gelukkige tijden. Wat deze herinneringen kracht geeft is dat Brinkgreve ook die benoemt, maar tegelijk laat zien hoe en waar het fout kan gaan, als je beiden te druk bent met andere zaken.

Christien Brinkgreve / Beladen huis / 174 blz / Atlas Contact, 2025

zondag 19 oktober 2025

Vader op je zesenzestigste

Had hij een langdurige writer’s block, of was hij gewoon uitgeschreven? Had hij misschien niets meer te vertellen? Hij weet het nog steeds niet, maar na een reeks succesvolle en ook bekroonde romans en verhalenbundels – Vriend van verdienste in 1985, Gewassen vlees in 1994, Publieke werken in 1999, De nieuwe man in 2003 en het al wat minder positief besproken Zoete mond in 2009 – lukte het Thomas Rosenboom niet meer iets wezenlijks op papier te krijgen. Hijzelf had daar inmiddels vrede mee, was trots op zijn werk en genoot eigenlijk wel van zijn status als schrijver in ruste. Hij is van 1956.

In 2015 ontmoette hij op een borrel Blandine, een Vlaamse filmwetenschapper die was verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Ze werden halsoverkop verliefd en trouwden korte tijd later. Hij was toen 60 jaar, zij 28. Een flink leeftijdsverschil, maar dat was voor beiden geen punt. Ook niet dat Blandine op een gegeven moment bedacht dat hun leven ‘af’ zou zijn wanneer ze een kind zouden hebben. Zo werd Rosenboom, die zijn hele leven zelfs nog nooit had samengewoond, binnen een handvol jaren zowel echtgenoot als vader. Een late vader.

Dochter Anne is nu bijna drie. In Late vader schrijft Rosenboom over haar, maar ook over wat het hebben van een kind met Blandine en hemzelf doet. En dat is nogal wat, zeker voor hem, een man die voor zover hij zich kan herinneren nooit iets met baby´s en bijna-peuters heeft gehad. Alles is nieuw voor hem, en die verwondering klinkt door in zijn tekst. Want schrijven blijkt hij nog steeds te kunnen, al is dit kleine memoir natuurlijk iets anders dan een knetterende, kloeke historische roman. Rosenboom zoekt nu meer de verstilling. Mooi zijn de passages waarin hij beschrijft hoe hij met zijn dochtertje in een draagzak steeds langere wandelingen maakt door het centrum van Amsterdam, eindeloos met de metro reist en grote gebouwen als het stadhuis bezoekt, op zoek naar plekjes waar achtergrondgeluiden of beweging Anne in slaap wiegen. De roltrappen in De Bijenkorf blijken een succesnummer.

Late vader is trouwens ook wel wat meer dan alleen maar zoiets als ‘berichten uit een kinderkamer’. Rosenboom laat ook zijn eerdere leven als man-alleen toe. Zo maakte hij met een groep vrienden uit de theaterwereld – hij leerde ze kennen toen hij eens een roman van Arthur van Schendel tot toneelstuk bewerkte – al jaren de Heerenwandeling. Rosenboom voelde zich tussen deze mannen die elkaar al veel langer kenden dan hij soms een beetje een buitenstaander. Bovendien hadden ze vrijwel allemaal kinderen, waren stuk voor stuk door de wol geverfde vaders. Hij had zich vaak afgevraagd hoe zij hem zagen, zo zonder partner of kind. Zagen ze hem als ‘kinderloos’? Dachten ze misschien dat hij uit principe alleen bleef? Het moment dat hij zijn aanstaande vaderschap met hen kan delen, en hun enthousiaste reacties daarop, doet hem dan ook daadwerkelijk iets.

Nee, voor Rosenboom was het alleen-zijn nooit iets waar hij uit principe voor had gekozen. Het was gewoon zo gelopen. Een van de aardige aspecten van Late vader is dat Rosenboom zich laat kennen als iemand die inzake het dagelijks leven niet altijd even helder doordenkt of doortastend optreedt. Wanneer zijn CD-speler de geest geeft en hij zich voorneemt nieuwe te kopen, plus bijhorende geluidsboxen, nu maar eens voor alle drie de verdiepingen van hun huis, download Blandine Spotify op zijn telefoon. Er gaat een wereld voor hem open. Evenzo wanneer hij op zoek is naar videoregistraties van zijn favoriete bands. Ook het bestaan van YouTube was nooit echt tot hem doorgedrongen. Met andere woorden: hij zocht geen echtgenote, maar vond er bij toeval een. Ook had hij nooit overwogen om vader te worden, het overkwam hem. Je overgeven aan het leven, zo zou ik dat willen noemen. En als bonus zet het je ook weer aan het schrijven. 

Thomas Rosenboom / Late vader / 245 blz / Prometheus, 2025

donderdag 16 oktober 2025

Loslaten

Thomas Heerma van Voss publiceert sinds 2009 romans en verhalen. Ook werkte hij jarenlang als redacteur van het literaire tijdschrift De Revisor. De hoofdpersoon van zijn meest recente roman, Het archief (2024), is een jonge man die zijn geld verdient als scriptie-corrector, maar die eigenlijk het liefst als literair schrijver door het leven zou gaan. Wanneer hij wordt gevraagd toe te treden tot de redactie van het literaire tijdschrift Arabesk hoeft hij niet lang na te denken. Het geboden salaris is matig, terwijl de werkdruk bij vlagen hoog kan zijn. Maar hij - zijn naam is Pierre Rosenau - ziet het vooral als een opstapje dat hem mogelijk toegang zal verschaffen tot literaire kringen en misschien zelfs een uitgever die iets in hem ziet. Hij zegt dus ja.

In het kennismakingsgesprek waarin hij werd gevraagd voor de functie had Koen Koole, voorman van de redactie van Arabesk, hem heel kort het tijdschrift geschetst:

We experimenteren volop met ons blad’, vervolgde Koen, ‘schrijvers durven bij ons dingen die ze nergens anders doen. Geloof me, het literaire tijdschrift is een zalige speeltuin. Zo’n redacteurschap past perfect bij mensen die zich in de letteren willen onderdompelen, en bijvoorbeeld ook serieuzer aan de slag willen met hun eigen schrijverij. Arabesk wordt binnen het boekenvak nog steeds héél goed gelezen.’

Al vrij snel na zijn aantreden realiseert Pierre zich dat hier lichtjes werd overdreven. Het is zijn taak de ongevraagde kopij te beoordelen en eventueel te redigeren. Maar veel van de ingezonden teksten zijn beneden de maat, daar zou zelfs een grondige redactie weinig aan veranderen. Dat het werk aan de kwalitatief betere stukken soms veel tijd kost is niet anders, en valt in het niet bij het grootste probleem: het abonneebestand kalft gestaag af. Niemand wil daar echte openheid over betrachten, maar meer dan enkele honderden zullen het niet zijn.  

Door de zwakke financiële situatie belandt Arabesk in een tredmolen van nieuwe uitgevers, frisse plannen en eindeloze marketingtrajecten daarvoor. Het zal waarschijnlijk allemaal niet meer helpen, ondanks de blijvende inzet van de redacteuren. Steeds vaker proef je tussen de regels de vraag die Pierre niet hardop aan zijn drie collega-redacteuren durft te stellen: is het zinvol te blijven sleuren aan iets dat zijn tijd heeft gehad? 

De verrassing van deze roman is de switch die Heerma van Voss op twee derde ervan maakt. Arabesk raakt op de achtergrond, de vader van Pierre komt naar voren. Net als Pierre is deze vader ook ontleend aan de werkelijkheid. In een interview verklaarde Thomas Heerma van Voss dat de roman niet puur (auto)biografisch is, maar dat de situaties en de personages wel in heel sterke mate zijn ontleend aan zijn echte leven.

In dat echte leven heette de vader Arend Jan Heerma van Voss. Hij was een journalist van naam, hoofdredacteur van de Haagse Post, voorzitter van de VPRO en hoofdredacteur van VPRO radio, naast nog een handvol andere functies. Hij stond, kortom, in het midden van de samenleving, was een icoon. In 2022 overleed hij na een lang ziekbed aan kanker.

Pierre, of laten we hem nu voor de duidelijkheid gewoon even Thomas noemen, probeert er in de laatste maanden voor zijn vader te zijn. Maakt hem daardoor voor het eerst van heel nabij mee. Ziet hoe die na zijn pensionering, al weer wat jaren geleden, een gevecht heeft geleverd tegen het vergeten worden. Dwangmatig alle papieren en paperassen die met zijn werk te maken hadden heeft bewaard, tot zelfs simpele kladjes of nu volstrekt onbelangrijk vergadernotulen. De helft van de woonkamer heeft hij ingericht als een tot aan het plafond opgestapeld archief waarin hij zich dagelijks verschanst, al rokend, fysiek en geestelijk nauwelijks bereikbaar voor zijn vrouw en kinderen. Na zijn dood moeten die de boel bewaren en beheren, is zijn laatste wens. De emoties die deze onwerkelijke situatie bij  Pierre / Thomas oproept zijn heftig, maar als schrijver probeert hij hier analytisch mee om te gaan. Het wordt, zoals Duitsers dat zo mooi zeggen, een Vatersüche.  

In datzelfde interview dat ik hierboven al even aanhaalde noemt Thomas Heerma van Voss, gevraagd naar het kernthema van de roman, het ‘afstand kunnen doen’. Door het verknopen van twee ogenschijnlijk losstaande verhalen, dat van het zieltogende literaire tijdschrift en van de vader die zich krampachtig vasthoudt aan zijn vroegere status, verhalen waarin de zoon de verbindende factor is, biedt hij jou als lezer een mooi uitgebalanceerde roman die lang blijft hangen. 

Thomas Heerma van Voss / Het Archief / 274 blz / Dag Mag, 2024 

zondag 12 oktober 2025

Dokter Zjivago & de Nobelprijs voor Literatuur

Het was deze week weer raak: iedere dag een Nobelprijs. Meestal gaat dat nieuws een beetje aan mij voorbij, al die wis-, natuur- en scheikundigen zeggen me weinig. Het grote nieuws is voor mij de Nobelprijs voor literatuur. Ditmaal kreeg de Hongaarse schrijver László Krasznahorkai de prijs. Van hem las ik nog nooit wat, zal dat binnenkort eens doen. 

Het toekennen en uitreiken van de Nobelprijzen is gewoonlijk een ingetogen, zo niet ietwat slaapverwekkend evenement. Maar er was een jaar dat de vonken eraf spatten. Dat was in 1958. De prijs werd in dat jaar toegekend aan Boris Pasternak (1890-1960) voor zijn roman Dokter Zjivago. Het was een roman waaraan Pasternak lang had gewerkt en die hij in 1955 publiceerde. Maar omdat hij zijn kritiek op het communistische systeem in zijn verhaal naar de smaak van de Russische machthebbers iets te openlijk uitte, en weigerde de door de censor opgelegde wijzigingen aan te brengen, werd het boek verboden. Pasternak nam toen de levensgevaarlijke beslissing de roman buiten de Sovjet-Unie te publiceren. Het boek verscheen in 1957 bij een Italiaanse uitgever. En dus stak ook het Nobelcomité haar nek uit door het jaar erop de prijs aan hem toe te kennen.

Maar dit wist ik allemaal niet toen ik voor het eerst kennismaakte met Doctor Zhivago.

Dat was in 1965, een bijzonder filmjaar. Hoe ik dat zo precies weet? Welnu, dat heeft te maken met mijn moeder. In 1965 gingen er enkele speelfilms in première die haar all-time favourites zouden worden: The Sound of Music en Doctor Zhivago. Met, niet onbelangrijk, in de respectieve hoofdrollen de uiterst charmante Christopher Plummer en Omar Sharif. U kent die films, daarover hoef ik niet uit te weiden. In dat jaar werden ze eindeloos vertoond, ook bij ons in Den Haag. In de Eurocinema aan de Leyweg, een indertijd gloednieuwe bioscoop waar vooral kaskrakers voor een groot publiek draaiden. Op een gegeven moment bezocht mijn moeder met een paar vriendinnen een van die films, en ze waren direct verkocht. De zaal, de ambiance, de werkelijk urenlange film, er even uit zijn zonder hun echtgenoten: het was het perfecte avondje uit. Dus prikten ze dat vast, om de week was het een paar uur zwijmelen.  

Ik moest mee. Waarom weet ik niet meer, mijn zusje van twee werd ergens ondergebracht en ik, zes jaar oud, hobbelde achter de dames aan naar binnen. Mijn vader had ons met de auto afgezet, ging dan met z’n vrienden biljarten en kwam ons na afloop weer ophalen. Het was geen straf, maar evenmin vond ik het iedere keer even geslaagd. Aan The Sound of Music heb ik een levenslange fobie overgehouden voor films waarin mensen plotsklaps beginnen te zingen. Aan Gejaagd door de wind een afkeer van bloedeloos acteren. Lawrence of Arabia was al iets meer mijn smaak, maar de plot voor een zesjarige nog iets te ingewikkeld. Nee, dan Doctor Zhivago. Julie Christie en Omar Sharif waren groots. De verwikkelingen tussen de Roden en de Witten waren spannend én overzichtelijk, die kon ik volgen. De besneeuwde winterlandschappen, de in mijn herinnering sfeervolle belichting en de werkelijk dramatische slotscène, ik kon het niet vaak genoeg zien. Ik zag het ook meermaals, want de avondjes stonden vast, evenals de programmering van de bioscoop, dus we zagen sommige films meer dan eens.

Door de film heb ik zonder het te weten jarenlang rondgelopen met een ietwat verkeerd beeld van het boek van Boris Pasternak waarop de film is gebaseerd. Pas toen ik in 2016 de roman voor het eerst las, in de nieuwe vertaling die toen verscheen in de Russische Bibliotheek, realiseerde ik mij dat regisseur David Lean bezweken was voor de – begrijpelijke - verleiding vooral de romantische aspecten van het verhaal aan te zetten. Ook kneedde hij de wat stugge compositie van de roman tot een soepeler geheel. Niet ongebruikelijk natuurlijk, een roman en een film vragen om een verschillende aanpak. Maar eerlijk gezegd won het boek het voor mij niet van de film. Integendeel, een halve eeuw bewondering ram je er niet zomaar uit. 

Maar onlangs is mijn beeld van de roman dan toch weer iets gekanteld. Dat was na het lezen van De zaak Zjivago. Het Kremlin, de CIA en de strijd om een verboden roman. Daarin beschrijven de journalisten Peter Finn (VS) en Petra Couvée (NL) op basis van vrijgekomen archiefmateriaal de verwikkelingen rondom de publicatie van Dokter Zjivago en de tegenwerking van de Russische autoriteiten die Pasternak daarbij ondervond. Alles hebben ze in kaart gebracht, zowel de formele en procedurele tegenwerking als de werkelijk heel venijnige psychologische druk die op Pasternak werd uitgeoefend, inclusief de voortdurende angst te worden gearresteerd of uit zijn lieflijke datsja te worden gezet, die hem als belangrijk schrijver van staatswege ter beschikking was gesteld. Stalin mocht dan wel kort tevoren zijn overleden, dat betekende niet dat alle foute trekjes van zijn regime nu ineens niet meer bestonden... 

Couvée en Finn laten mooi zien hoe een in wezen nog niet al te groot en specifiek Russisch probleem, de roman, uitgroeit tot een voorbeeld van politieke en menselijke onderdrukking waar de halve wereld zich mee gaat bemoeien. Het boek stijgt door de discussie en het gedoe ook uit boven zichzelf, krijgt een krachtige politieke lading. Omdat het Kremlin zich ermee bemoeit, onderneemt ook de CIA tegenacties. Het gratis uitdelen van de Engelstalige editie op internationale congressen bleek een heel effectieve methode om de boodschap te verspreiden..

Het lezen van De zaak Zjivago laat je achter met een gevoel van verbijstering. Een zo’n moment is wanneer de auteurs beschrijven hoe Nikita Chroesjtsjov de roman gaat lezen, een poos nadat de rust weer enigszins is teruggekeerd. Tijdens de crisis had hij vertrouwd op zijn directe medewerkers, waaronder zijn schoonzoon, maar nu zou hij zelf een oordeel gaan vellen. Want hij was toch wel nieuwsgierig geworden. En wat bleek? Hij zag het probleem niet! En verweet zijn staf dat ze door hun amateuristische optreden de zaak buitensporig hadden opgeblazen. Er rolden alsnog koppen.

De roman zelf werd een doorslaand succes. Binnen enkele jaren verschenen er handenvol vertalingen. De royalties stroomden binnen, maar hoe die in handen te krijgen wanneer je boek in je vaderland is verboden … Het hardste gelag moet het voor Pasternak zijn geweest om de Nobelprijs te weigeren. Hij liet dat de voorzitter van het Zweedse comité schriftelijk weten, zonder aan te geven dat het onder dwang gebeurde.  

Peter Finn & Petra Couvée / De zaak Zjivago. Het Kremlin, de CIA en de strijd om een verboden roman / 383 blz / Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2014

donderdag 9 oktober 2025

Oom Ahmed vertelt

De titel van dit blogje is beslist geen poging om grappig te zijn, of de aandacht te trekken. Ook behelst het geen negatief oordeel over Thuis. Memoires van  Ahmed Aboutaleb. Integendeel, die zijn geschreven vanuit de oprechte betrokkenheid met de samenleving die Aboutaleb heeft laten zien als burgemeester van Rotterdam, als staatssecretaris van Sociale Zaken en in al de maatschappelijke functies die hij daarvoor heeft bekleedt. Nee, de titel heeft uitsluitend betrekking op de vorm van de memoires. Die hebben een hoog ‘en toen’ gehalte. Zo hoog dat ik het gaandeweg  storend ging vinden. Je krijgt als lezer, een handvol passages uitgezonderd, een tekst te lezen die vanuit een ijzeren chronologie is geschreven. Een tekst die Aboutalebs leven en werk beschrijft zonder dat er keuzes lijken te zijn gemaakt. Bijna alles krijgt evenveel aandacht. Ik ervoer dat als dodelijk.

Voorbeeldje: met duidelijk hoorbaar enthousiasme – is las het luisterboek, door de auteur zelf voorgelezen – beschrijft Aboutaleb hoe hij en zijn echtgenote, toen nog jong, een eigen huis betrekken. In dat enthousiasme somt hij van alles op wat daarbij speelt. Zelfs de keuze en aanschaf van een ‘eethoek’. Nu ben ik van huis uit behoorlijk nieuwsgierig, maar zoiets gaat zelfs mij te ver. Dat wil ik helemaal niet weten.

Een ander puntje waar ik me aan stoorde is het eindeloze noemen van namen. Ik geef toe dat dit in memoires niet valt te ontwijken, maar toch … Zou de uitgever hem geadviseerd hebben vooral zoveel mogelijk namen te noemen, vanuit het principe dat mensen die in een boek worden genoemd dat boek waarschijnlijk ook zullen kopen?

Maar goed, niet lullig doen hou ik mezelf voor. Het boek is informatief en geeft zinnige achtergronden bij tal van kwesties die speelden en waar Aboutaleb bij betrokken was. Het is alleen zo saai geschreven! Ondanks de assistentie van een voormalige collega die hij daarvoor ook de credits geeft, wil de tekst maar niet sprankelen. Daar had de uitgever, zeker  bij een bestseller als dit, toch wel een professional op kunnen zetten?

Ahmed Aboutaleb / Thuis: Memoires / Luisterboek, voorgelezen door de auteur / 10 uur en 2 minuten / Meulenhoff, 2025, via Storytel

zondag 5 oktober 2025

Exit via Marseille-Lissabon

Enkele jaren geleden publiceerde de Duitse historicus-journalist Uwe Wittstock de studie Februari 1933. De winter van de literatuur, waarin hij beschreef hoe schrijvers en andere kunstenaars reageerden toen in februari 1933 Hitler de macht greep. Wat dat boek bijzonder maakt is de structuur: Wittstock vertelt zijn verhaal chronologisch en van dag tot dag, steeds een van de bedreigden volgend. Daardoor werden de gebeurtenissen en ontwikkelingen zélf de hoofdzaak, terwijl de lotgevallen van de schrijvers, journalisten, beeldend kunstenaars en al die anderen wier leven overhoop werd gegooid slechts de haakjes - vaak heel emotionele of levensbedreigende - waren waaraan het grote verhaal werd opgehangen. 

Die best wel verslavende succesformule hanteert hij opnieuw in zijn nieuwe boek: Marseille 1940. De grote exodus van kunst en literatuur. Het is te lezen als een vervolg. Want al die gevluchte schrijvers en kunstenaars, waarvan een groot deel al in 1933 naar Frankrijk was getrokken, werden door de gebeurtenissen ingehaald. Vanaf mei 1940 trok het Duitse leger immers in vliegende vaart door Nederland, België en Frankrijk. Daarvan, of preciezer van de in haar kielzog meereizende Gestapo, had de grote meerderheid van de vluchtelingen weinig goeds te verwachten. De door de Duitse inlichtingendiensten zorgvuldig opgestelde lijst van te arresteren personen was lang, heel lang. 

Waren al die vluchtelingen dan volkomen weerloos? Nee, niet volkomen. Maar gerieflijk kon je hun situatie ook niet noemen. Wat enigszins hielp was het gegeven dat Duitsland in de zomer van 1940 niet heel Frankrijk bezette. Een deel in het zuiden kreeg in overleg een speciale status, werd het zogenoemde ‘Vrije Frankrijk’. De hoogbejaarde Franse generaal Pétain, held van de Eerste Wereldoorlog, zwaaide er de scepter. De vluchtelingen waren daar iets veiliger dan in het noorden, maar konden evengoed door de Duitsers worden opgepakt. Het was vooral de Resistance, de Franse ondergrondse, die door deze situatie wat speelruimte wist te creëren. 

Hulp kwam, al zo vroeg als 1940, uit de Verenigde Staten. Varian Fry, een jonge hoofdredacteur van een stichting in New York die boeken over geschiedenis en politiek publiceerde, bedacht de Emergency Rescue Committee, afgekort de ERC. Die organisatie zou gevluchte schrijvers moeten helpen bij hun vlucht uit Frankrijk. Daarvoor was veel geld nodig: voor het opzetten van vluchtroutes door bijvoorbeeld de Pyreneeën, het omkopen van de Franse, Spaanse en Portugese douaniers, het fabriceren van valse documenten. En het charteren van vrachtschepen waarop de vluchtelingen konden meevaren, meestal vanuit Lissabon. 

Samen met een handvol vrienden bedacht Fry een voor die tijd typisch Amerikaanse manier om aan het benodigde geld te komen: fundraising. Op bijeenkomsten in New York en andere steden werd het geld binnengehaald. Erika Mann, dochter van Thomas, bedacht dat er een ‘man ter plekke’ moest zijn om het gevaarlijke werk in goede banen te leiden. Dat werd Fry zelf, iets waarmee mevrouw Fry niet al te gelukkig was. De standplaats van de ERC werd Marseille, vanuit logistiek oogpunt én omdat de stad in het Vrije Frankrijk lag de meest voor de hand liggende keuze.   

Het project was dus honderd procent particulier initiatief. Hoe stevig Eleanor  Roosevelt, hartstochtelijk sympathisant, ook met haar vuist op het bureau van haar echtgenoot had geslagen, dat had niet geholpen. De Verenigde Staten waren in de zomer van 1940 nog niet betrokken bij de oorlog, en dat wilde de president met het oog op de verkiezingen in november van dat jaar nog even zo houden. 

In oorlogstijd een organisatie optuigen, medewerkers vinden en een flink kantoorpand huren zonder dat dit alles teveel in het oog loopt bleek ingewikkeld. Varian Fry begon vanuit twee hotelkamers, heel low-key, maar zodra de lokale tam tam het nieuws van zijn aanwezigheid had verspreid, stond het al snel zwart van de mensen. Sommigen kwamen voor een baantje bij het ERC, maar verreweg de meesten wilden alleen maar verder worden geholpen op hun vlucht voor de Duitsers. Binnen enkele maanden had Fry een fatsoenlijke behuizing gevonden en medewerkers aangetrokken. Vrijwel allemaal deden die het gevaarlijke werk vanuit een zeker idealisme, soms zelfs als vrijwilliger, en de meesten waren jong, niet ouder dan vijfentwintig.  

Wie kwam in aanmerking om door Fry en zijn mensen te worden geholpen? Hoe bepaal je dat, maak je een keuze? Want zoals bij aanvang van het project al was ingecalculeerd, was de vraag veel groter dan wat Fry en zijn mensen konden behappen. Daarom had hij bedacht om de godfather van de Duitse literatuur, Thomas Mann, te vragen een lijst van belangrijke schrijvers en kunstenaars die gevaar liepen op te stellen. Die lijst, met daarop tweehonderd namen, was voor ERC in het begin de leidraad. Later kwamen er aanvullende lijsten.

Als je die lijst bekijkt zie je vooral heel bekende namen. De filosofe Hannah Arendt bijvoorbeeld, toen nog jong. Alma Mahler-Werfel en haar echtgenoot Franz Werfel, de schrijver. Zij waren rijk, woonden in een kapitale villa aan de Middellandse Zee, maar waren vrij laat toch tot het inzicht gekomen dat zij een bewind van de nazi’s niet zouden overleven. Ook Heinrich Mann, de broer van Thomas, maakte gebruik van de mogelijkheid. En zo gaat het door, je ziet zo ongeveer de gehele Duitse en vooral Joodse kunstenaarswereld passeren. 

De vlucht kon, om niet op te vallen, uitsluitend plaatsvinden in groepjes van vier tot zes. Vanuit een vissersplaatsje bij Marseille werd het boemeltje naar Collioure genomen, een stadje net voor de Spaanse grens, boven Barcelona. Vandaar volgde een smokkelpaadje door de Pyreneeën. Na in de bergen de Spaanse grens te zijn gepasseerd – meestal zonder problemen, maar soms deden de douaniers lastig en moesten sigaretten of dollars de oplossing brengen – stonden de vluchtelingen in Spanje. Op dit punt namen de collega’s van Fry de terugweg en was het aan de vluchtelingen om zelfstandig met de trein door te reizen naar Portugal, waarvoor ze een visum hadden meegekregen. De meesten reisden dan vanaf Lissabon per schip door naar andere locaties. Een enkele keer werd er al min of meer illegaal ingescheept in de buurt van Marseille, vooral wanneer het aanbod te groot werd voor de route door Spanje. Op de foto hierboven zie je een groep die per schip onderweg is naar Martinique.

Wittstock is een bevlogen verteller. Zonder in te leveren op de kwaliteit weet hij zijn verhaal smeuïg te brengen. In korte hoofdstukken, een vlotte, journalistieke stijl en oog voor human interest krijg je als lezer een omvangrijk verhaal aangeboden zonder dat dit als zodanig voelt.  

Voor wie na het lezen van Uwe Wittstock nieuwsgierig zou zijn naar meer, is het goed om te weten dat Fry zelf, kort na zijn avontuur, ook een boek over zijn project heeft geschreven dat recent in een Nederlandse vertaling is verschenen. Ik heb dat niet gelezen maar begrijp dat daarin, naast de vanzelfsprekend persoonlijker blik, ook meer te lezen is over de teloorgang van het project. Dat was niet omdat de organisatie werd opgerold door de Duitsers, maar doordat er bureaucratisch geharrewar ontstond tussen Fry in Marseille en het bestuur van ERC in New York. Over geld, zoals altijd. Fry en zijn mensen probeerden in de hitte van de strijd en met gevaar voor eigen leven zoveel mogelijk vluchtelingen naar veilig gebied te brengen, terwijl zijn collega’s op veilige afstand op het hoofdkantoor vooral bezig waren de budgetten te bewaken. Sommige dingen veranderen nooit .....

Uwe Wittstock / Marseille 1940. De grote exodus van kunst en literatuur / Vertaald uit het Duits door Michel Bolwerk / 406 blz / Cossee, 2025