zondag 19 oktober 2025

Vader op je zesenzestigste

Had hij een langdurige writer’s block, of was hij gewoon uitgeschreven? Had hij misschien niets meer te vertellen? Hij weet het nog steeds niet, maar na een reeks succesvolle en ook bekroonde romans en verhalenbundels – Vriend van verdienste in 1985, Gewassen vlees in 1994, Publieke werken in 1999, De nieuwe man in 2003 en het al wat minder positief besproken Zoete mond in 2009 – lukte het Thomas Rosenboom niet meer iets wezenlijks op papier te krijgen. Hijzelf had daar inmiddels vrede mee, was trots op zijn werk en genoot eigenlijk wel van zijn status als schrijver in ruste. Hij is van 1956.

In 2015 ontmoette hij op een borrel Blandine, een Vlaamse filmwetenschapper die was verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Ze werden halsoverkop verliefd en trouwden korte tijd later. Hij was toen 60 jaar, zij 28. Een flink leeftijdsverschil, maar dat was voor beiden geen punt. Ook niet dat Blandine op een gegeven moment bedacht dat hun leven ‘af’ zou zijn wanneer ze een kind zouden hebben. Zo werd Rosenboom, die zijn hele leven zelfs nog nooit had samengewoond, binnen een handvol jaren zowel echtgenoot als vader. Een late vader.

Dochter Anne is nu bijna drie. In Late vader schrijft Rosenboom over haar, maar ook over wat het hebben van een kind met Blandine en hemzelf doet. En dat is nogal wat, zeker voor hem, een man die voor zover hij zich kan herinneren nooit iets met baby´s en bijna-peuters heeft gehad. Alles is nieuw voor hem, en die verwondering klinkt door in zijn tekst. Want schrijven blijkt hij nog steeds te kunnen, al is dit kleine memoir natuurlijk iets anders dan een knetterende, kloeke historische roman. Rosenboom zoekt nu meer de verstilling. Mooi zijn de passages waarin hij beschrijft hoe hij met zijn dochtertje in een draagzak steeds langere wandelingen maakt door het centrum van Amsterdam, eindeloos met de metro reist en grote gebouwen als het stadhuis bezoekt, op zoek naar plekjes waar achtergrondgeluiden of beweging Anne in slaap wiegen. De roltrappen in De Bijenkorf blijken een succesnummer.

Late vader is trouwens ook wel wat meer dan alleen maar zoiets als ‘berichten uit een kinderkamer’. Rosenboom laat ook zijn eerdere leven als man-alleen toe. Zo maakte hij met een groep vrienden uit de theaterwereld – hij leerde ze kennen toen hij eens een roman van Arthur van Schendel tot toneelstuk bewerkte – al jaren de Heerenwandeling. Rosenboom voelde zich tussen deze mannen die elkaar al veel langer kenden dan hij soms een beetje een buitenstaander. Bovendien hadden ze vrijwel allemaal kinderen, waren stuk voor stuk door de wol geverfde vaders. Hij had zich vaak afgevraagd hoe zij hem zagen, zo zonder partner of kind. Zagen ze hem als ‘kinderloos’? Dachten ze misschien dat hij uit principe alleen bleef? Het moment dat hij zijn aanstaande vaderschap met hen kan delen, en hun enthousiaste reacties daarop, doet hem dan ook daadwerkelijk iets.

Nee, voor Rosenboom was het alleen-zijn nooit iets waar hij uit principe voor had gekozen. Het was gewoon zo gelopen. Een van de aardige aspecten van Late vader is dat Rosenboom zich laat kennen als iemand die inzake het dagelijks leven niet altijd even helder doordenkt of doortastend optreedt. Wanneer zijn CD-speler de geest geeft en hij zich voorneemt nieuwe te kopen, plus bijhorende geluidsboxen, nu maar eens voor alle drie de verdiepingen van hun huis, download Blandine Spotify op zijn telefoon. Er gaat een wereld voor hem open. Evenzo wanneer hij op zoek is naar videoregistraties van zijn favoriete bands. Ook het bestaan van YouTube was nooit echt tot hem doorgedrongen. Met andere woorden: hij zocht geen echtgenote, maar vond er bij toeval een. Ook had hij nooit overwogen om vader te worden, het overkwam hem. Je overgeven aan het leven, zo zou ik dat willen noemen. En als bonus zet het je ook weer aan het schrijven. 

Thomas Rosenboom / Late vader / 245 blz / Prometheus, 2025

donderdag 16 oktober 2025

Loslaten

Thomas Heerma van Voss publiceert sinds 2009 romans en verhalen. Ook werkte hij jarenlang als redacteur van het literaire tijdschrift De Revisor. De hoofdpersoon van zijn meest recente roman, Het archief (2024), is een jonge man die zijn geld verdient als scriptie-corrector, maar die eigenlijk het liefst als literair schrijver door het leven zou gaan. Wanneer hij wordt gevraagd toe te treden tot de redactie van het literaire tijdschrift Arabesk hoeft hij niet lang na te denken. Het geboden salaris is matig, terwijl de werkdruk bij vlagen hoog kan zijn. Maar hij - zijn naam is Pierre Rosenau - ziet het vooral als een opstapje dat hem mogelijk toegang zal verschaffen tot literaire kringen en misschien zelfs een uitgever die iets in hem ziet. Hij zegt dus ja.

In het kennismakingsgesprek waarin hij werd gevraagd voor de functie had Koen Koole, voorman van de redactie van Arabesk, hem heel kort het tijdschrift geschetst:

We experimenteren volop met ons blad’, vervolgde Koen, ‘schrijvers durven bij ons dingen die ze nergens anders doen. Geloof me, het literaire tijdschrift is een zalige speeltuin. Zo’n redacteurschap past perfect bij mensen die zich in de letteren willen onderdompelen, en bijvoorbeeld ook serieuzer aan de slag willen met hun eigen schrijverij. Arabesk wordt binnen het boekenvak nog steeds héél goed gelezen.’

Al vrij snel na zijn aantreden realiseert Pierre zich dat hier lichtjes werd overdreven. Het is zijn taak de ongevraagde kopij te beoordelen en eventueel te redigeren. Maar veel van de ingezonden teksten zijn beneden de maat, daar zou zelfs een grondige redactie weinig aan veranderen. Dat het werk aan de kwalitatief betere stukken soms veel tijd kost is niet anders, en valt in het niet bij het grootste probleem: het abonneebestand kalft gestaag af. Niemand wil daar echte openheid over betrachten, maar meer dan enkele honderden zullen het niet zijn.  

Door de zwakke financiële situatie belandt Arabesk in een tredmolen van nieuwe uitgevers, frisse plannen en eindeloze marketingtrajecten daarvoor. Het zal waarschijnlijk allemaal niet meer helpen, ondanks de blijvende inzet van de redacteuren. Steeds vaker proef je tussen de regels de vraag die Pierre niet hardop aan zijn drie collega-redacteuren durft te stellen: is het zinvol te blijven sleuren aan iets dat zijn tijd heeft gehad? 

De verrassing van deze roman is de switch die Heerma van Voss op twee derde ervan maakt. Arabesk raakt op de achtergrond, de vader van Pierre komt naar voren. Net als Pierre is deze vader ook ontleend aan de werkelijkheid. In een interview verklaarde Thomas Heerma van Voss dat de roman niet puur (auto)biografisch is, maar dat de situaties en de personages wel in heel sterke mate zijn ontleend aan zijn echte leven.

In dat echte leven heette de vader Arend Jan Heerma van Voss. Hij was een journalist van naam, hoofdredacteur van de Haagse Post, voorzitter van de VPRO en hoofdredacteur van VPRO radio, naast nog een handvol andere functies. Hij stond, kortom, in het midden van de samenleving, was een icoon. In 2022 overleed hij na een lang ziekbed aan kanker.

Pierre, of laten we hem nu voor de duidelijkheid gewoon even Thomas noemen, probeert er in de laatste maanden voor zijn vader te zijn. Maakt hem daardoor voor het eerst van heel nabij mee. Ziet hoe die na zijn pensionering, al weer wat jaren geleden, een gevecht heeft geleverd tegen het vergeten worden. Dwangmatig alle papieren en paperassen die met zijn werk te maken hadden heeft bewaard, tot zelfs simpele kladjes of nu volstrekt onbelangrijk vergadernotulen. De helft van de woonkamer heeft hij ingericht als een tot aan het plafond opgestapeld archief waarin hij zich dagelijks verschanst, al rokend, fysiek en geestelijk nauwelijks bereikbaar voor zijn vrouw en kinderen. Na zijn dood moeten die de boel bewaren en beheren, is zijn laatste wens. De emoties die deze onwerkelijke situatie bij  Pierre / Thomas oproept zijn heftig, maar als schrijver probeert hij hier analytisch mee om te gaan. Het wordt, zoals Duitsers dat zo mooi zeggen, een Vatersüche.  

In datzelfde interview dat ik hierboven al even aanhaalde noemt Thomas Heerma van Voss, gevraagd naar het kernthema van de roman, het ‘afstand kunnen doen’. Door het verknopen van twee ogenschijnlijk losstaande verhalen, dat van het zieltogende literaire tijdschrift en van de vader die zich krampachtig vasthoudt aan zijn vroegere status, verhalen waarin de zoon de verbindende factor is, biedt hij jou als lezer een mooi uitgebalanceerde roman die lang blijft hangen. 

Thomas Heerma van Voss / Het Archief / 274 blz / Dag Mag, 2024 

zondag 12 oktober 2025

Dokter Zjivago & de Nobelprijs voor Literatuur

Het was deze week weer raak: iedere dag een Nobelprijs. Meestal gaat dat nieuws een beetje aan mij voorbij, al die wis-, natuur- en scheikundigen zeggen me weinig. Het grote nieuws is voor mij de Nobelprijs voor literatuur. Ditmaal kreeg de Hongaarse schrijver László Krasznahorkai de prijs. Van hem las ik nog nooit wat, zal dat binnenkort eens doen. 

Het toekennen en uitreiken van de Nobelprijzen is gewoonlijk een ingetogen, zo niet ietwat slaapverwekkend evenement. Maar er was een jaar dat de vonken eraf spatten. Dat was in 1958. De prijs werd in dat jaar toegekend aan Boris Pasternak (1890-1960) voor zijn roman Dokter Zjivago. Het was een roman waaraan Pasternak lang had gewerkt en die hij in 1955 publiceerde. Maar omdat hij zijn kritiek op het communistische systeem in zijn verhaal naar de smaak van de Russische machthebbers iets te openlijk uitte, en weigerde de door de censor opgelegde wijzigingen aan te brengen, werd het boek verboden. Pasternak nam toen de levensgevaarlijke beslissing de roman buiten de Sovjet-Unie te publiceren. Het boek verscheen in 1957 bij een Italiaanse uitgever. En dus stak ook het Nobelcomité haar nek uit door het jaar erop de prijs aan hem toe te kennen.

Maar dit wist ik allemaal niet toen ik voor het eerst kennismaakte met Doctor Zhivago.

Dat was in 1965, een bijzonder filmjaar. Hoe ik dat zo precies weet? Welnu, dat heeft te maken met mijn moeder. In 1965 gingen er enkele speelfilms in première die haar all-time favourites zouden worden: The Sound of Music en Doctor Zhivago. Met, niet onbelangrijk, in de respectieve hoofdrollen de uiterst charmante Christopher Plummer en Omar Sharif. U kent die films, daarover hoef ik niet uit te weiden. In dat jaar werden ze eindeloos vertoond, ook bij ons in Den Haag. In de Eurocinema aan de Leyweg, een indertijd gloednieuwe bioscoop waar vooral kaskrakers voor een groot publiek draaiden. Op een gegeven moment bezocht mijn moeder met een paar vriendinnen een van die films, en ze waren direct verkocht. De zaal, de ambiance, de werkelijk urenlange film, er even uit zijn zonder hun echtgenoten: het was het perfecte avondje uit. Dus prikten ze dat vast, om de week was het een paar uur zwijmelen.  

Ik moest mee. Waarom weet ik niet meer, mijn zusje van twee werd ergens ondergebracht en ik, zes jaar oud, hobbelde achter de dames aan naar binnen. Mijn vader had ons met de auto afgezet, ging dan met z’n vrienden biljarten en kwam ons na afloop weer ophalen. Het was geen straf, maar evenmin vond ik het iedere keer even geslaagd. Aan The Sound of Music heb ik een levenslange fobie overgehouden voor films waarin mensen plotsklaps beginnen te zingen. Aan Gejaagd door de wind een afkeer van bloedeloos acteren. Lawrence of Arabia was al iets meer mijn smaak, maar de plot voor een zesjarige nog iets te ingewikkeld. Nee, dan Doctor Zhivago. Julie Christie en Omar Sharif waren groots. De verwikkelingen tussen de Roden en de Witten waren spannend én overzichtelijk, die kon ik volgen. De besneeuwde winterlandschappen, de in mijn herinnering sfeervolle belichting en de werkelijk dramatische slotscène, ik kon het niet vaak genoeg zien. Ik zag het ook meermaals, want de avondjes stonden vast, evenals de programmering van de bioscoop, dus we zagen sommige films meer dan eens.

Door de film heb ik zonder het te weten jarenlang rondgelopen met een ietwat verkeerd beeld van het boek van Boris Pasternak waarop de film is gebaseerd. Pas toen ik in 2016 de roman voor het eerst las, in de nieuwe vertaling die toen verscheen in de Russische Bibliotheek, realiseerde ik mij dat regisseur David Lean bezweken was voor de – begrijpelijke - verleiding vooral de romantische aspecten van het verhaal aan te zetten. Ook kneedde hij de wat stugge compositie van de roman tot een soepeler geheel. Niet ongebruikelijk natuurlijk, een roman en een film vragen om een verschillende aanpak. Maar eerlijk gezegd won het boek het voor mij niet van de film. Integendeel, een halve eeuw bewondering ram je er niet zomaar uit. 

Maar onlangs is mijn beeld van de roman dan toch weer iets gekanteld. Dat was na het lezen van De zaak Zjivago. Het Kremlin, de CIA en de strijd om een verboden roman. Daarin beschrijven de journalisten Peter Finn (VS) en Petra Couvée (NL) op basis van vrijgekomen archiefmateriaal de verwikkelingen rondom de publicatie van Dokter Zjivago en de tegenwerking van de Russische autoriteiten die Pasternak daarbij ondervond. Alles hebben ze in kaart gebracht, zowel de formele en procedurele tegenwerking als de werkelijk heel venijnige psychologische druk die op Pasternak werd uitgeoefend, inclusief de voortdurende angst te worden gearresteerd of uit zijn lieflijke datsja te worden gezet, die hem als belangrijk schrijver van staatswege ter beschikking was gesteld. Stalin mocht dan wel kort tevoren zijn overleden, dat betekende niet dat alle foute trekjes van zijn regime nu ineens niet meer bestonden... 

Couvée en Finn laten mooi zien hoe een in wezen nog niet al te groot en specifiek Russisch probleem, de roman, uitgroeit tot een voorbeeld van politieke en menselijke onderdrukking waar de halve wereld zich mee gaat bemoeien. Het boek stijgt door de discussie en het gedoe ook uit boven zichzelf, krijgt een krachtige politieke lading. Omdat het Kremlin zich ermee bemoeit, onderneemt ook de CIA tegenacties. Het gratis uitdelen van de Engelstalige editie op internationale congressen bleek een heel effectieve methode om de boodschap te verspreiden..

Het lezen van De zaak Zjivago laat je achter met een gevoel van verbijstering. Een zo’n moment is wanneer de auteurs beschrijven hoe Nikita Chroesjtsjov de roman gaat lezen, een poos nadat de rust weer enigszins is teruggekeerd. Tijdens de crisis had hij vertrouwd op zijn directe medewerkers, waaronder zijn schoonzoon, maar nu zou hij zelf een oordeel gaan vellen. Want hij was toch wel nieuwsgierig geworden. En wat bleek? Hij zag het probleem niet! En verweet zijn staf dat ze door hun amateuristische optreden de zaak buitensporig hadden opgeblazen. Er rolden alsnog koppen.

De roman zelf werd een doorslaand succes. Binnen enkele jaren verschenen er handenvol vertalingen. De royalties stroomden binnen, maar hoe die in handen te krijgen wanneer je boek in je vaderland is verboden … Het hardste gelag moet het voor Pasternak zijn geweest om de Nobelprijs te weigeren. Hij liet dat de voorzitter van het Zweedse comité schriftelijk weten, zonder aan te geven dat het onder dwang gebeurde.  

Peter Finn & Petra Couvée / De zaak Zjivago. Het Kremlin, de CIA en de strijd om een verboden roman / 383 blz / Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2014

donderdag 9 oktober 2025

Oom Ahmed vertelt

De titel van dit blogje is beslist geen poging om grappig te zijn, of de aandacht te trekken. Ook behelst het geen negatief oordeel over Thuis. Memoires van  Ahmed Aboutaleb. Integendeel, die zijn geschreven vanuit de oprechte betrokkenheid met de samenleving die Aboutaleb heeft laten zien als burgemeester van Rotterdam, als staatssecretaris van Sociale Zaken en in al de maatschappelijke functies die hij daarvoor heeft bekleedt. Nee, de titel heeft uitsluitend betrekking op de vorm van de memoires. Die hebben een hoog ‘en toen’ gehalte. Zo hoog dat ik het gaandeweg  storend ging vinden. Je krijgt als lezer, een handvol passages uitgezonderd, een tekst te lezen die vanuit een ijzeren chronologie is geschreven. Een tekst die Aboutalebs leven en werk beschrijft zonder dat er keuzes lijken te zijn gemaakt. Bijna alles krijgt evenveel aandacht. Ik ervoer dat als dodelijk.

Voorbeeldje: met duidelijk hoorbaar enthousiasme – is las het luisterboek, door de auteur zelf voorgelezen – beschrijft Aboutaleb hoe hij en zijn echtgenote, toen nog jong, een eigen huis betrekken. In dat enthousiasme somt hij van alles op wat daarbij speelt. Zelfs de keuze en aanschaf van een ‘eethoek’. Nu ben ik van huis uit behoorlijk nieuwsgierig, maar zoiets gaat zelfs mij te ver. Dat wil ik helemaal niet weten.

Een ander puntje waar ik me aan stoorde is het eindeloze noemen van namen. Ik geef toe dat dit in memoires niet valt te ontwijken, maar toch … Zou de uitgever hem geadviseerd hebben vooral zoveel mogelijk namen te noemen, vanuit het principe dat mensen die in een boek worden genoemd dat boek waarschijnlijk ook zullen kopen?

Maar goed, niet lullig doen hou ik mezelf voor. Het boek is informatief en geeft zinnige achtergronden bij tal van kwesties die speelden en waar Aboutaleb bij betrokken was. Het is alleen zo saai geschreven! Ondanks de assistentie van een voormalige collega die hij daarvoor ook de credits geeft, wil de tekst maar niet sprankelen. Daar had de uitgever, zeker  bij een bestseller als dit, toch wel een professional op kunnen zetten?

Ahmed Aboutaleb / Thuis: Memoires / Luisterboek, voorgelezen door de auteur / 10 uur en 2 minuten / Meulenhoff, 2025, via Storytel

zondag 5 oktober 2025

Exit via Marseille-Lissabon

Enkele jaren geleden publiceerde de Duitse historicus-journalist Uwe Wittstock de studie Februari 1933. De winter van de literatuur, waarin hij beschreef hoe schrijvers en andere kunstenaars reageerden toen in februari 1933 Hitler de macht greep. Wat dat boek bijzonder maakt is de structuur: Wittstock vertelt zijn verhaal chronologisch en van dag tot dag, steeds een van de bedreigden volgend. Daardoor werden de gebeurtenissen en ontwikkelingen zélf de hoofdzaak, terwijl de lotgevallen van de schrijvers, journalisten, beeldend kunstenaars en al die anderen wier leven overhoop werd gegooid slechts de haakjes - vaak heel emotionele of levensbedreigende - waren waaraan het grote verhaal werd opgehangen. 

Die best wel verslavende succesformule hanteert hij opnieuw in zijn nieuwe boek: Marseille 1940. De grote exodus van kunst en literatuur. Het is te lezen als een vervolg. Want al die gevluchte schrijvers en kunstenaars, waarvan een groot deel al in 1933 naar Frankrijk was getrokken, werden door de gebeurtenissen ingehaald. Vanaf mei 1940 trok het Duitse leger immers in vliegende vaart door Nederland, België en Frankrijk. Daarvan, of preciezer van de in haar kielzog meereizende Gestapo, had de grote meerderheid van de vluchtelingen weinig goeds te verwachten. De door de Duitse inlichtingendiensten zorgvuldig opgestelde lijst van te arresteren personen was lang, heel lang. 

Waren al die vluchtelingen dan volkomen weerloos? Nee, niet volkomen. Maar gerieflijk kon je hun situatie ook niet noemen. Wat enigszins hielp was het gegeven dat Duitsland in de zomer van 1940 niet heel Frankrijk bezette. Een deel in het zuiden kreeg in overleg een speciale status, werd het zogenoemde ‘Vrije Frankrijk’. De hoogbejaarde Franse generaal Pétain, held van de Eerste Wereldoorlog, zwaaide er de scepter. De vluchtelingen waren daar iets veiliger dan in het noorden, maar konden evengoed door de Duitsers worden opgepakt. Het was vooral de Resistance, de Franse ondergrondse, die door deze situatie wat speelruimte wist te creëren. 

Hulp kwam, al zo vroeg als 1940, uit de Verenigde Staten. Varian Fry, een jonge hoofdredacteur van een stichting in New York die boeken over geschiedenis en politiek publiceerde, bedacht de Emergency Rescue Committee, afgekort de ERC. Die organisatie zou gevluchte schrijvers moeten helpen bij hun vlucht uit Frankrijk. Daarvoor was veel geld nodig: voor het opzetten van vluchtroutes door bijvoorbeeld de Pyreneeën, het omkopen van de Franse, Spaanse en Portugese douaniers, het fabriceren van valse documenten. En het charteren van vrachtschepen waarop de vluchtelingen konden meevaren, meestal vanuit Lissabon. 

Samen met een handvol vrienden bedacht Fry een voor die tijd typisch Amerikaanse manier om aan het benodigde geld te komen: fundraising. Op bijeenkomsten in New York en andere steden werd het geld binnengehaald. Erika Mann, dochter van Thomas, bedacht dat er een ‘man ter plekke’ moest zijn om het gevaarlijke werk in goede banen te leiden. Dat werd Fry zelf, iets waarmee mevrouw Fry niet al te gelukkig was. De standplaats van de ERC werd Marseille, vanuit logistiek oogpunt én omdat de stad in het Vrije Frankrijk lag de meest voor de hand liggende keuze.   

Het project was dus honderd procent particulier initiatief. Hoe stevig Eleanor  Roosevelt, hartstochtelijk sympathisant, ook met haar vuist op het bureau van haar echtgenoot had geslagen, dat had niet geholpen. De Verenigde Staten waren in de zomer van 1940 nog niet betrokken bij de oorlog, en dat wilde de president met het oog op de verkiezingen in november van dat jaar nog even zo houden. 

In oorlogstijd een organisatie optuigen, medewerkers vinden en een flink kantoorpand huren zonder dat dit alles teveel in het oog loopt bleek ingewikkeld. Varian Fry begon vanuit twee hotelkamers, heel low-key, maar zodra de lokale tam tam het nieuws van zijn aanwezigheid had verspreid, stond het al snel zwart van de mensen. Sommigen kwamen voor een baantje bij het ERC, maar verreweg de meesten wilden alleen maar verder worden geholpen op hun vlucht voor de Duitsers. Binnen enkele maanden had Fry een fatsoenlijke behuizing gevonden en medewerkers aangetrokken. Vrijwel allemaal deden die het gevaarlijke werk vanuit een zeker idealisme, soms zelfs als vrijwilliger, en de meesten waren jong, niet ouder dan vijfentwintig.  

Wie kwam in aanmerking om door Fry en zijn mensen te worden geholpen? Hoe bepaal je dat, maak je een keuze? Want zoals bij aanvang van het project al was ingecalculeerd, was de vraag veel groter dan wat Fry en zijn mensen konden behappen. Daarom had hij bedacht om de godfather van de Duitse literatuur, Thomas Mann, te vragen een lijst van belangrijke schrijvers en kunstenaars die gevaar liepen op te stellen. Die lijst, met daarop tweehonderd namen, was voor ERC in het begin de leidraad. Later kwamen er aanvullende lijsten.

Als je die lijst bekijkt zie je vooral heel bekende namen. De filosofe Hannah Arendt bijvoorbeeld, toen nog jong. Alma Mahler-Werfel en haar echtgenoot Franz Werfel, de schrijver. Zij waren rijk, woonden in een kapitale villa aan de Middellandse Zee, maar waren vrij laat toch tot het inzicht gekomen dat zij een bewind van de nazi’s niet zouden overleven. Ook Heinrich Mann, de broer van Thomas, maakte gebruik van de mogelijkheid. En zo gaat het door, je ziet zo ongeveer de gehele Duitse en vooral Joodse kunstenaarswereld passeren. 

De vlucht kon, om niet op te vallen, uitsluitend plaatsvinden in groepjes van vier tot zes. Vanuit een vissersplaatsje bij Marseille werd het boemeltje naar Collioure genomen, een stadje net voor de Spaanse grens, boven Barcelona. Vandaar volgde een smokkelpaadje door de Pyreneeën. Na in de bergen de Spaanse grens te zijn gepasseerd – meestal zonder problemen, maar soms deden de douaniers lastig en moesten sigaretten of dollars de oplossing brengen – stonden de vluchtelingen in Spanje. Op dit punt namen de collega’s van Fry de terugweg en was het aan de vluchtelingen om zelfstandig met de trein door te reizen naar Portugal, waarvoor ze een visum hadden meegekregen. De meesten reisden dan vanaf Lissabon per schip door naar andere locaties. Een enkele keer werd er al min of meer illegaal ingescheept in de buurt van Marseille, vooral wanneer het aanbod te groot werd voor de route door Spanje. Op de foto hierboven zie je een groep die per schip onderweg is naar Martinique.

Wittstock is een bevlogen verteller. Zonder in te leveren op de kwaliteit weet hij zijn verhaal smeuïg te brengen. In korte hoofdstukken, een vlotte, journalistieke stijl en oog voor human interest krijg je als lezer een omvangrijk verhaal aangeboden zonder dat dit als zodanig voelt.  

Voor wie na het lezen van Uwe Wittstock nieuwsgierig zou zijn naar meer, is het goed om te weten dat Fry zelf, kort na zijn avontuur, ook een boek over zijn project heeft geschreven dat recent in een Nederlandse vertaling is verschenen. Ik heb dat niet gelezen maar begrijp dat daarin, naast de vanzelfsprekend persoonlijker blik, ook meer te lezen is over de teloorgang van het project. Dat was niet omdat de organisatie werd opgerold door de Duitsers, maar doordat er bureaucratisch geharrewar ontstond tussen Fry in Marseille en het bestuur van ERC in New York. Over geld, zoals altijd. Fry en zijn mensen probeerden in de hitte van de strijd en met gevaar voor eigen leven zoveel mogelijk vluchtelingen naar veilig gebied te brengen, terwijl zijn collega’s op veilige afstand op het hoofdkantoor vooral bezig waren de budgetten te bewaken. Sommige dingen veranderen nooit .....

Uwe Wittstock / Marseille 1940. De grote exodus van kunst en literatuur / Vertaald uit het Duits door Michel Bolwerk / 406 blz / Cossee, 2025

zondag 28 september 2025

Von Siebold, vader & dochter

Afgelopen dinsdagavond was het weer een van die mooie momenten waarop lezen meer is dan thuis in je luie stoel doen waar je goed in bent: bladzijden omslaan. In Leiden trad Annejet van der Zijl op, een evenement dat werd georganiseerd door Boekhandel Kooyker. De interviewer van dienst was Ivan Borghstijn. Hem heb ik vaker meegemaakt in die rol, hij is daar heel bedreven in. In het dagelijks leven bezoekt hij boekhandelaren, probeert ze te interesseren voor het fonds van zijn uitgever, Van Oorschot. Hijzelf noemt die functie ´handelsreiziger in boeken´. De zaal, in Café Caat, om de hoek bij Kooyker, zat stampvol. Wat natuurlijk niet verwonderlijk was, in Leiden hebben ze immers iets met Franz von Siebold. Want dat was het onderwerp van de avond: de nieuwe biografie die Van der Zijl over Von Siebold schreef, De zwevende wereld

Franz von Siebold (1796-1866) kwam uit een familie van geneesheren. Zowel zijn vader als zijn grootvader beoefenden dat beroep, waren hoogleraar medicijnen en chirurg. Franz studeerde medicijnen aan de universiteit van Würzburg. Na voltooiing daarvan kwam hij via het netwerk van zijn familie in contact met de lijfarts van de Nederlandse koning Willem I, die hem aanbood als chirurgijn-majoor dienst te nemen in het Nederlandse leger en te worden uitgezonden naar Nederlands-Indië. Met de opdracht: de medische verzorging van de manschappen  en onderzoek naar de natuurlijke historie van het land. Dat leek Von Siebolds, met zijn fascinatie voor exotische culturen, flora en fauna, een buitenkans. Eenmaal gearriveerd in Batavia werd er opnieuw van hogerhand ingegrepen in zijn loopbaan. De gouverneur-generaal zelf vroeg hem arts te worden op Dejima, de Nederlandse handelspost op een piepklein eilandje voor de kust van het Japanse Nagasaki. Ook hier weer mét diezelfde onderzoeksopdracht. Von Siebold was buiten zinnen van vreugde: onderzoek doen in een land dat exclusief toegankelijk was voor Hollanders!

Von Siebold bereikte Dejima in 1823, op een moment dat de glorietijd van de handelspost wel voorbij was. Ten tijde van de VOC was het er een drukte van belang geweest, na haar opheffing in 1800 ging het jaarlijks hooguit nog om een handvol Hollandse koopvaardijschepen. Ook de vaste bezetting van het eiland was minimaal, meer dan twintig personen waren er nooit. Tijd te over dus, voor de vers gearriveerde arts en onderzoeker. Het was de Hollanders verboden aan land te gaan, maar Von Siebold wist al snel vrijstelling daarvan te bewerkstelligen toen de autoriteiten doorkregen hoe waardevol zijn colleges medicijnen waren voor Japanse studenten. Er werd zelfs op een heuvelachtig stukje Nagasaki een collegezaal speciaal voor dat doel neergezet. 

Hoe zou Annejet van der Zijl Von Siebold in één woord karakteriseren, werd haar dinsdagavond gevraagd. Daar hoefde ze niet lang over na te denken: ‘Overambitieus’. Het gesprek ging even daarvoor over de onafzienbare collecties die Von Siebold aanlegde in de zes jaar die hij op Dejima doorbracht. Naast planten, kruiden en kleine opgezette dieren ging zijn interesse ook uit naar gebruiks- en kunstvoorwerpen. Die laatste zouden bijdragen aan zijn verbanning uit Japan, in 1829. Drie jaar daarvoor had hij deelgenomen aan de vierjaarlijkse hofreis naar Edo. Daar, in het bestuurlijke hart van het land, in het hof van de shogun, werd Von Siebold achteraf bezien iets te hebberigs. Enkele landkaarten die hij illegaal ruilde, en een kimono met het zegel  van de shogun, waren voorwerpen die onder geen beding in niet-Japanse handen mochten vallen. Daar stond de doodstraf op. Een van de Japanners met wie Von Siebold de ruil had gepleegd overleefde de kwestie dan ook niet. En voor Von Siebold zou het de aanloop betekenen van zijn uiteindelijke verbanning. 

Terug in Europa werd het leven van Von Siebold niet minder kleurrijk, integendeel. Zijn verzamelingen overleefden vrijwel ongeschonden de tocht over de oceanen. Dat was uniek werkmateriaal waaruit hij boeken liet samenstellen, waarvan hij delen verkocht – onder andere aan koning Willem II – en die hij tentoonstelde. Voor dat doel kocht hij een pand aan het Leidse Rapenburg, waarin op de bel-étage een klein museum was gevestigd en hijzelf erboven woonde. Het huidige museumgebouw.

Tot zover in grote lijnen het bekende verhaal over Von Siebold. Van der Zijl vertelt het vakkundig, maar het is niet waar de werkelijke waarde van haar biografie in schuilt. Die ligt vooral in haar keuze haar boek een dubbelbiografie te laten zijn, van Von Siebold én van Kusumoto ine ‘Oine’, zijn dochter. Dit meisje werd in 1827 geboren, uit een oogluikend toegestane relatie die Von Siebold had met een jonge Japanse vrouw, Sonogi O-Taki. Uit wat Van der Zijl aan informatie kon vinden moet dit een oprechte, liefdevolle relatie zijn geweest. En toch liet Von Siebold vrouw en dochter achter in Japan toen hij in 1829 werd gedwongen te vertrekken. Weliswaar voorzag hij ze van voldoende kapitaal om het een tijd uit te zingen, maar hij vertrok. En beantwoorde jarenlang geen brieven van Sonogi. Doet denken aan het scenario van Madame Butterfly …

Het bijzondere van dit deel van het verhaal is dat de dochter rond haar twintigste medicijnen ging studeren, de eerste vrouwelijke arts in Japan werd en zelfs zou worden aangesteld als lijfarts van de keizerin. Dergelijke stappen waren voor een vrouw hoogst ongebruikelijk in de toenmalige Japanse samenleving, die nog heel lang werd gedomineerd door mannen. In het huidige Japan kennen veel mensen daardoor haar naam, wordt zij beschouwd als een rolmodel. Voor Van der Zijl was dit zo’n verrassing dat zij besloot over vader én dochter te schrijven. Dat geeft haar de gelegenheid tot spiegelingen, tot mijmeringen over het kijken naar elkaars werelden. Dat een fotoportret van Oine de omslag van het boek siert, is een mooie vondst.

‘Ik heb een voorzet gedaan, nu Japanmuseum Sieboldhuis nog’, eindigde Van der Zijl de bijeenkomst. Daar blijken inderdaad al plannen te liggen voor het aanpassen van de permanente presentatie.

Annejet van der Zijl / De zwevende wereld / 352 blz / Hollands Diep, 2025

Luisterboek, voorgelezen door Karin Douma / 8 uur en 49 minuten / Hollands Diep, via Storytel, 2025 

zondag 21 september 2025

Frederick Forsyth & de bijna-moord op Charles de Gaulle

Onlangs overleed Frederick Forsyth, auteur van een flink aantal thrillers, meestal met een aan de politiek ontleende plot. Het is inmiddels tientallen jaren geleden, om precies te zijn midden jaren zeventig, dat ik voor het eerst werk van hem las: The ODESSA File en The Day of the Jackal. In het Engels, want voor mijn ‘lijst’, dat mocht. Het eerstgenoemde boek vond ik het spannends, herinner ik me. Het zou ook mijn fascinatie voor in de Tweede Wereldoorlog spelende romans aanzwengelen. Het acroniem ODESSA verwijst naar de Organisation der ehemaligen SS-Angehörigen, een in het laatste jaar van de oorlog opgerichte geheime organisatie die na de oorlog voormalige SS’ers zou moeten helpen bij hun vlucht uit Europa en het opbouwen van een nieuw bestaan. Deze roman verscheen in 1972, het was Forsyths tweede boek. Een jaar eerder had hij gedebuteerd met ‘The Day of the Jackal’. Dat heb ik de afgelopen week geluisterd, voorgelezen door Jeroen Tjepkema. 

De dag van de jakhals speelt in Frankrijk, in 1963. Het land wordt dan geteisterd door politiek geweld, bomaanslagen en bankovervallen. Het is de nasleep van de Algerijnse Vrijheidsoorlog, die het jaar ervoor is geëindigd met de onafhankelijkheid van de voormalige kolonie. Maar conservatieve elementen in Frankrijk en Algerije verzetten zich daar nog steeds tegen. Ze hebben zich verenigd in de Organisation de l´armée secrète, afgekort als OAS. Goed voorzien van wapens, deels verkregen door illegale hulp van (oud)militairen, veroorzaken ze maatschappelijke onrust om zo een poging te kunnen doen de macht te grijpen. De eerste en belangrijkste stap daarin is het vermoorden van de Franse president, Charles de Gaulle.

Maar in het voorjaar van 1963 zijn twee pogingen daartoe mislukt. Enerzijds door een zeker amateurisme van de kant van de OAS, anderzijds omdat de Franse geheime diensten zo langzamerhand de tactiek van de organisatie een beetje kunnen doorgronden. Dat vraagt dus om een andere aanpak. Daarom wordt de derde opdracht de president te vermoorden nu eens  niet gegeven aan een bevlogen revolutionair, hartstochtelijk aanhanger van de OAS, maar aan een koelbloedige Britse huurmoordenaar. Een professional, een man die volledig onzichtbaar én solo opereert. Die vraagt wel de hoofdprijs, maar dat bedrag weet de OAS middels enkele tientallen bankovervallen op te hoesten.

Forsyth doet hier in zijn debuut wat hij veel vaker in zijn loopbaan zou doen: een verhaal opbouwen op basis van de historische werkelijkheid, waar hij dan verhaallijnen en spectaculaire gebeurtenissen aan toevoegt die het tot een spannende thriller maken. Fascinerend is hoe hij de huurmoordenaar laat opereren. Die neemt tijd en rust voor de voorbereidingen van de aanslag, laat wapens op maat maken en voorziet zichzelf van meerdere identiteiten, zowel qua documenten als in zijn uiterlijke voorkomen. Hij is daardoor bijna ongrijpbaar, want onbekend, komt in geen enkele kaartenbak voor. Wanneer de politiediensten toch een vermoeden krijgen van de opzet, begint een kat-en-muis spel dat werkelijk geniaal is opgezet.  Dat dit boek enkele jaren geleden is verkozen tot beste thriller ooit ga je dan begrijpen. De Gaulle werd natuurlijk niet vermoord, maar ondanks dat je dit al weet staat het water je in de slotscènes toch in de handen.  

The Day of the Jackal verscheen in 1971 en werd twee jaar later verfilmd met Edward Fox in de hoofdrol. Britser kan niet, denk ik dan. Ik zag deze film nog nooit, maar de recensies die ik vond op internet waren lovend. Ik lees zojuist ook dat er recent een televisieserie van is gemaakt. Maar daarin lijkt zoveel te zijn aangepast of ronduit gewijzigd dat ik me afvraag of ik die, als liefhebber van de originele boekversie, moet willen zien. 

Het mooie aan Forsyths biografie, in ieder geval de vroege jaren, vind ik dat die zo passend aansluit bij datgene wat hij later als auteur zou gaan doen. Na zijn dienstplicht, doorgebracht als piloot, werkte hij als assistent-diplomaat en vervolgens in het begin van de jaren ’60 als correspondent voor het persagentschap Reuters en de BBC. Hij zat in Berlijn toen de muur werd opgericht, werd naar brandhaarden als Nigeria en Biafra gestuurd en deed voor een reportage onderzoek naar de aanslagen op De Gaulle. Het is dan ook niet vreemd dat een van de meest geuite lofprijzingen voor zijn boeken de geloofwaardigheid ervan betreft: veel ervan had hij immers zelf al eens van nabij meegemaakt.

Frederick Forsyth / De dag van de Jakhals / Vertaald uit het Engels ‘The Day of the Jackal’ door J.F. Niessen Hossele /  Luisterboek, voorgelezen door Jeroen Tjepkema / 13 uur en 24 minuten / Bruna, 2019, via Storytel