zaterdag 29 maart 2025

Het Iberisch Schiereiland op drift

Tijdens vakanties lees ik het liefst wat luchtiger boeken. Je bent dan immers de hele dag op pad, krijgt allerlei indrukken te verwerken en moet vaak ook fysiek aan de bak. Dan vormen een spannende thriller van Robert Harris of zo’n geestig faxenboek van Nicolien Mizee de ideale ontspanning. Maar al sinds jaar en dag gaat er ook een ander boek in mijn koffer, een boek dat ik maar even mijn ‘echte’ vakantieboek noem. Dat is een roman van een schrijver die gewoond of gewerkt heeft in het land of gebied waar wij onze vakantie doorbrengen. Ik maak mijzelf wijs dat ik, door dit boek in dat betreffende gebied te lezen, zowel mijn vakantiebeleving als mijn leesplezier een boost geef. Onzin natuurlijk, maar iedereen heeft recht op zijn eigen eigenaardigheden. Ook een lezer.

Onlangs waren wij een weekje op Lanzarote, een van de Canarische Eilanden. Een bijzondere plek. Door een jarenlange reeks van vulkaanuitbarstingen aan het begin van de achttiende eeuw ontstond een bizar landschap met kraters en gitzwarte lavavloeden. Een fors deel daarvan staat al lange tijd onder bescherming, waardoor het mooi gaaf bewaard is gebleven. 

Een snelle check op internet ten behoeve van de keuze voor mijn lokale vakantieboek leverde twee mogelijkheden op. In 2000 publiceerde de Franse auteur Michel Houellebecq een novelle met de titel Lanzarote. Midden in de wereld. Volgens Wikipedia een onderzoek naar toerisme en de vrije liefde. Hoe verleidelijk dit ook klinkt, mijn keuze viel toch op de tweede optie: José Saramago. Deze Portugese schrijver (1922-2010) woonde de laatste decennia van zijn leven op het Spaanse Lanzarote, zijn huis is nu een museum dat je kan bezoeken. In 1998 ontving hij de Nobelprijs voor Literatuur, waardoor niet alleen de Portugezen maar ook de Spanjaarden hem in hun hart hebben gesloten.

Ik las eerder één roman van hem: De stad der blinden (1995). Dat wordt algemeen gezien als zijn meesterwerk. Het is een gruwelijk verhaal, waarin de voltallige mensheid langzaam maar zeker blind wordt. Het is Saramago daarbij te doen om de wijze waarop mensen reageren op deze ramp: houden ze zichzelf onder controle of glijden ze af naar een dierlijk soort gedrag. Als vakantieboek misschien iets minder geschikt. Ik koos voor Het stenen vlot, een roman uit 1986. Daarin raakt het Iberisch Schiereiland, dus Spanje en Portugal, los van Frankrijk en drijft als een stenen vlot westwaarts de Atlantische Oceaan op. Als ramp ook geen kleine jongen, maar iets minder gruwelijk.

Hoe die breuk, dwars door de Pyreneeën, kon ontstaan? Saramago laat dat in het midden, maar beschrijft op de eerste bladzijden van de roman hoe een vrouw in het noorden van Spanje met een tak van een olm een streep trekt in het zand, en hoe die streep dan niet meer is uit te wissen. Hoe een man op het strand in Portugal een grote platte steen vindt, loodzwaar, en die voor de grap als een enorme discus in zee probeert te werpen. De steen stuitert vele malen voor hij, uiteindelijk, onder water verdwijnt. Hoe een andere man de aarde onder zijn voeten voelt beven, en weer een ander zich plots omringd weet door enorme zwermen spreeuwen die hem niet meer verlaten. En hoe een vrouw die even wat geld uit haar spaarpotje wil nemen en ontdekt dat de gebreide sok leeg is, begint die sok uit te halen, een klusje dat nooit zal eindigen. 

De vijf, drie mannen en twee vrouwen, gaan op zoek naar elkaar en besluiten dan samen op te trekken om voor zichzelf in beeld te krijgen op welke manier zij wellicht hebben bijgedragen aan wat er aan de hand is. Want dat is nogal wat. Nadat de eerste schrik en de paniek zo’n beetje voorbij zijn, en de overheid en media aan de bevolking melden dat de breuk heeft plaatsgevonden en dat het Iberisch Schiereiland zich met een snelheid van een handvol kilometers per dag richting het zuidwesten beweegt, trekken de meesten hun plan. De toeristen zijn als eerste weg, per schip of vliegtuig. Over de weg gaat immers niet meer, met die zich dagelijks verbredende breuk in het noorden: de Pyreneeën zijn haarscherp doormidden gesneden. Ook de rijken, zij die het kunnen betalen hun hele leven zomaar even te verplaatsen, houden het voor gezien. En met hen miljoenen anderen. Maar er zijn er ook die blijven. Die niet de middelen hebben om te vertrekken, of die het wel spannend vinden om zich op een stenen vlot te bevinden, op weg naar een nieuw bestaan. Die dan ook massaal naar Gibraltar rijden om de rots – Engels gebied, die schuift niet mee – voorbij te zien trekken.

Saramago brengt mooi in beeld hoe de wereld reageert op wat er gebeurt, zowel uit politiek oogpunt als met betrekking tot nieuwe problemen, zoals de waterbeheersing in de nu ‘openstaande’ Middellandse Zee. En waar drijft het nieuwe eiland naar toe, wie worden de nieuwe buren? Leek het eerst richting Groenland te gaan, ineens verlegt het de koers meer naar het zuiden, naar de Azoren. Vanaf het strand op Lanzarote had ik het voorbij kunnen zien gaan – als het geen fantasie was. Ik zou dan het noorden van Spanje hebben gezien, die doorbroken Pyreneeën. Want gaandeweg begint het vlot ook om zijn as te wentelen, oost wordt west, en west wordt oost. Dat vinden de achterblijvers pas echt verwarrend.

Ik hou wel van zo’n schrijver die een naargeestig sprookje bedenkt en vervolgens jou als lezer een reeks momenten bezorgt waarop je je realiseert wat de gevolgen van zo’n gebeurtenis zijn. Die vragen stelt en niet al te veel antwoorden geeft. De road trip die het vijftal onderneemt is de structuur, houdt de boel bij elkaar. Maar geeft Saramago tevens de gelegenheid hun gedachten en gesprekken te benutten om te graven naar het waarom van dit alles. Hij doet dat in een dwingende stijl, plakt zinnen aan elkaar tot er hele alinea’s ontstaan waarin die zinnen elkaar opvolgen zonder hoofdletters en punten, slechts van elkaar gescheiden door komma’s. Dit geeft het lezen een zekere koortsachtigheid die prima werkt zodra je eraan gewend bent.

José Saramago / Het stenen vlot / Vertaald uit het Portugees door Maartje de Kort / 335 blz / Meulenhoff, 2002 (1986)

zondag 23 maart 2025

Afscheid van het oude Nederland

'Wanneer ik mensen vertelde dat ik bezig was met een boekje over onze eigen tijd, kreeg ik vaak de vraag: ‘Maar je eindigt toch wel hoopvol?'. Nu, dat was ook voor René van Stipriaan zelf tijdens zijn onderzoek en het schrijven nog maar de vraag. Net als velen van ons lijkt het hem alsof de wereld zoals ons die vertrouwd is de laatste decennia in toenemende mate aan het versplinteren is. Zowel nationaal als internationaal. Het boekje kreeg uiteindelijk een titel én een ondertitel die de zaak kernachtig samenvatten: Afscheid van het oude Nederland. Kunnen we onze democratie nog redden? 

Van Stipriaan is niet de eerste de beste. Als historicus legt hij zich al decennia toe op de geschiedenis van de Nederlanden in de zestiende en zeventiende eeuw. Zijn publicaties vielen meermaals in de prijzen, met als meest recente De Zwijger, zijn biografie van Willem van Oranje, die zowel de Libris Geschiedenis Prijs als de Nederlandse Biografieprijs 2022 won. Als iemand van zijn statuur duiding probeert te geven aan de wereld om ons heen, loont het de moeite om daarvan kennis te nemen. 

Eerst het binnenland. Nederland is in de ban van het populisme. De PVV, opgericht en aangestuurd door Geert Wilders, zet zaken op scherp. Van Stipriaan analyseert haarfijn de beginselen van die partij én, haast nog interessanter, Wilders’ denkbeeldige ‘handleiding voor populisten’. Over dat laatste kun je vrolijk doen, maar het behelst een doortrapte werkwijze waarbij de waarheid keer op keer geweld wordt aangedaan. Waarbij achter grote mannen wordt aangelopen – Orban, Poetin, Trump. En waarbij nepnieuws aan de orde van de dag is. Neem alleen Wilders’ uitspraak, keer op keer, dat de uitslag van de meest recente verkiezingen voor de Tweede Kamer, waarbij de PVV 37 zetels behaalde, betekent dat hij ‘namens de Nederlander spreekt’. Een toch erg eenvoudige rekensom leert dat 37 zetels nog net geen kwart is van de 150 te winnen zetels, dat driekwart van de kiezers dus niet op de PVV heeft gestemd. Die waarheid weerhoudt de fractieleider er niet van zichzelf als spreekbuis van ’de Nederlander’ te positioneren. Dat is heel simpel maar onvervalst populisme.

Nu zou je misschien denken dat Van Stipriaan met zijn kritiek op het populisme eenzijdig bezig is. Maar niets is minder waar. Hij betoogt dat het succes van het populisme voor een groot deel is veroorzaakt door het falen van andere politieke partijen, met de VVD voorop. In een hoofdstuk getiteld ‘Wat valt er te lachen? Veertien jaar Rutte’ en op andere plekken toont hij aan dat een falende overheid op allerlei momenten een situatie heeft doen ontstaan waarbij de burger zijn of haar geloof in die overheid begon te verliezen. De grote schandalen, het om ongeloofwaardige redenen een kabinet laten vallen en vervolgens het onvermogen om bij de kabinetsformatie over je eigen schaduw heen te stappen: dat alles gaf de burger een slecht gevoel: ze doen maar wat, op onze kosten. De populisten – Wilders, Baudet en consorten – kregen hun munitie kant en klaar aangeleverd.

Waar een oplossing te vinden uit de huidige situatie? Dat is niet zo eenvoudig, want veel hangt inmiddels af van een veel groter potentieel gevaar: de verschuivende geopolitieke situatie. De oude vertrouwde machtsblokken varen sinds kort een nieuwe koers, de internationale politiek verliest haar eerbiedwaardigheid en verwordt tot een handeltje. Waren wij vroeger beducht voor de militaire kracht van de USSR, en de Russen voor die van de VS en Europa, de laatste jaren schuit het echte, acute gevaar eerder in de digitale beïnvloedingstechniek. Die staat weliswaar nog in de kinderschoenen, maar vormt een wezenlijke dreiging. In potentie een ‘gamechanger’. 

Nog tot zo’n twintig jaar geleden bezigden Nederlandse diplomaten graag de term ‘Nederland Gidsland’. Want wij liepen immers voorop in tal van maatschappelijke en culturele vraagstukken. Dat gidslandje bestaat helaas niet meer. En als wij willen overleven met wat rest van onze cultuur? Onze zelfstandigheid? Onze vrijheid? Van Stipriaan vat dat bondig samen: 'Als we willen overleven als open democratie en levenskrachtige beschaving, kunnen we niet anders dan onze politiek en cultuur vernieuwen. Als Nederlanders en als Europeanen. Wij moeten ons daarbij maar niet te veel laten afleiden door de euforie van de populisten […] Ook deze onrustige tijd zal tot een nieuw politiek model leiden; dat zou een vorm van autocratie kunnen zijn, een harde dictatuur wellicht, of een buitenlandse bezettingsmacht. Wij kunnen niets uitsluiten. Maar als we in staat zijn om de onevenwichtigheden in onze samenleving in alle openheid en met respect voor de feiten te bediscussiëren en intussen ook wat matigheid en gelijkwaardigheid terug te brengen in de maatschappelijke verhoudingen, dan zou het ook een democratie kunnen zijn. Een betere democratie dan we ooit hebben gehad.'

Dat klinkt hoopvol, maar gaat dat lukken in de praktijk? In de huidige, welhaast wekelijks veranderende politieke constellatie lijkt dat niet te voorspellen. Ofschoon de nieuwe Europese samenwerking op defensiegebied een eerste invulling van Van Stipriaans wensenlijstje lijkt te zijn. 

René van Stipriaan / Afscheid van het oude Nederland. Kunnen we onze democratie nog redden? / 184 blz / Querido Facto, 2025 // Luisterboek, voorgelezen door Hans Croiset / 5 uur en 38 minuten / via Storytel

zondag 16 maart 2025

Rondjes draaien om de aarde

Op enkele honderden kilometers boven het aardoppervlak zweeft al zo’n 25 jaar het ISS, het International Space Station. De bouw ervan was een internationale samenwerking, en ook de bezetting bestaat vrijwel altijd uit een mix van nationaliteiten. In de eerste jaren beleefden wij het project als spectaculair, maar inmiddels is het nieuwtje er wel af. Het ISS haalt tegenwoordig eigenlijk alleen nog maar de krantenkoppen wanneer er iets tegenzit. Zoals onlangs het gedoe met het niet functionerende pendelvoertuig, waardoor twee astronauten nu al maanden langer in het ISS moeten verblijven dan gepland. Maar het blijft natuurlijk een sprookjesachtige onderneming, waarvan de astronauten in ieder geval ten volle genieten. De meesten ervaren het als hemels om in hun vrije tijd urenlang door de grote kunststof koepel, ´the window´, naar de continu onder hen wegschuivende aarde te kijken. Dat was ook de favoriete plek van André Kuipers.

De Britse auteur Samantha Harvey schreef met In Orbit een beknopte roman waarin ze een bemanning van het ruimtestation gedurende een etmaal volgt. Ze laat de vier astronauten - Amerikaans, Japans, Brits en Italiaans – en de twee Russische kosmonauten, in totaal vier mannen en twee vrouwen, zelf aan het woord. Ze beschrijft hoe ze het avontuur ervaren, maar ook hoe ze hun dierbaren missen, hoe ze genieten van de verstilde atmosfeer aan boord, van de gewichtsloosheid, van het contact met de collega’s en hun plannen voor wanneer ze weer op aarde zullen zijn. 

Een plot heeft In orbit nauwelijks, of je moet de korte biografische schetsen waarmee  Harvey de astronauten neerzet zo zien. Met hun gedachten blijken ze grotendeels bij hun verwanten op aarde te verkeren: de moeder van de Japanse Chie is onlangs overleden; de broer van de Britse Nell heeft een gevaarlijke griep; en de Russische Anton heeft een problematisch huwelijk. Het stramien van dagelijkse onderzoekstaken vormt hun voornaamste houvast, de eveneens dagelijkse work-out een niet door iedereen gewaardeerd onderdeel van het leven aan boord. Maar noodzakelijk om de afbraak van lichaamsfuncties, veroorzaakt door de gewichtsloosheid, tegen te gaan.

En dan de ruimtewandeling. Op de door Harvey beschreven dag is Nell de gelukkige die samen met een collega een kleine reparatie aan de buitenkant van het station mag uitvoeren. Het is haar eerste keer. Ze is er al dagen benauwd voor. Haar collega’s die het vaker hebben gedaan, geven haar een belangrijk advies: op het moment dat je naar buiten stapt niet naar beneden kijken. Wat ze in haar paniek dus wel doet. IJzingwekkend, hoewel haar uitzicht enigszins wordt afgeschermd doordat haar linkervoet Frankrijk aan het oog onttrekt en haar rechtervoet Duitsland. Een paar minuten later, wanneer haar hartslag weer enigszins normaal is, kijkt ze opnieuw. Paradijselijk, een ander woord kan ze er niet voor vinden.    

Terwijl de aarde met een snelheid van 28.000 kilometer per uur onder de bemanning  voortraast, in één ISS-etmaal de zon 16 keer opkomt en 16 keer onder gaat en ze monsterlijke orkanen tot ontwikkeling zien komen boven de Pacific, schept Harvey een gewijde stilte waarin ruimte is voor overpeinzen. Als in een klooster. Knap. Ze kreeg er onlangs dan ook de Booker Prize voor.

Samantha Harvey /  In orbit / Vertaald uit het Engels 'Orbital' door Kitty Pouwels / 176 blz / De Bezige Bij // Luisterboek, voorgelezen door Hymke de Vries / 5 uur en 17 min / via Storytel

zondag 9 maart 2025

Op de thee bij Camilla

Zou de Nederlandse literatuur een abonnement gaan krijgen op de Booker Prize? Je zou het haast denken – hopen – sinds Lucas Rijneveld in 2022 de International Booker Prize won, die voor in het Engels vertaalde literatuur. En afgelopen zomer Yael van der Wouden dit nog eens dunnetjes overdeed door met haar debuutroman The Safekeep de shortlist van de reguliere Booker Prize te halen, die voor romans die oorspronkelijk in het Engels zijn geschreven. Ze won wel niet, maar het leverde haar veel publiciteit op en, in gezelschap van haar concurrenten, een bezoekje aan de Britse vorstin. Op bijgaande foto staat Van der Wouden helemaal links terwijl de latere winnaar, Samantha Harvey, geheel rechts staat.

Wij kennen The Safekeep als De bewaring. Een roman van een Nederlandse auteur, geschreven in het Engels,  en daarna in het Nederlands vertaald. Dat lijkt een omslachtige gang van zaken, maar is verklaarbaar. Van der Wouden (1987) groeide op in Israël als dochter van een Israëlische moeder en een Nederlandse vader, bracht haar tienerjaren door in Nederland en studeerde in New York. Engels voelt voor haar als haar moedertaal. 

Nog even door op zaken rondom de roman: die verscheen bij Chaos, een kleine uitgeverij die deels onder de paraplu van Dag Mag opereert en waarvan Van der Wouden zelf een van de oprichters is. De uitgeverij specialiseert zich volgens de website in ‘epische’ boeken, die bij voorkeur feministisch zijn en ook een beetje dwars; en ook de term ‘grensverleggend’ komt in de PR-uitingen van Chaos voor. Met de introductie van De bewaring gaf de uitgeverij trouwens een indrukwekkend visitekaartje af, de hype was opgezet volgens het boekje en leverde zonnige verkoopcijfers op.

Maar dan de roman zelf, rechtvaardigt die al die publiciteit? Ja, wat mij betreft wel. Het is een verhaal dat zich afspeelt in 1961, in een groot familiehuis in het buitengebied van Zwolle. Dat huis wordt bewoond door Isabel, een jonge, in zichzelf gekeerde vrouw. Sinds de dood van haar moeder enkele jaren eerder, is ze de enige bewoner. Het huis is beloofd aan haar broer Louis, die het mag betrekken zodra hij een gezin gaat stichten. Ze heeft het dus in bewaring. In zekere zin is ze met het huis vergroeid, voor zover ze zich kan herinneren woonde ze nooit ergens anders. Voor het huis zorgen is het doel van haar leven.

Het ritme van Isabels dagen wordt verstoord wanneer de nieuwe vriendin van Louis, Eva, een poosje komt logeren. Tussen de wereldse Eva en de stugge Isabel is geen klik. Dat gevoel wordt sterker wanneer Isabel merkt dat nu en dan dingen uit de huisraad zoek raken. Bewijzen dat Eva zich die heeft toegeëigend kan Isabel niet, maar haar wantrouwen en afkeer groeien met de dag. In deze gespannen situatie ontstaat er, zonder dat een van de twee echt het initiatief lijkt te nemen, een erotische relatie. Als lezer voel je dan even niets dan drijfzand onder je voeten, bij gebrek aan een op dat moment begrijpelijke verklaring. Maar het element van vervreemding past evenwel wonderlijk goed bij de sfeer waarvan de roman is doortrokken.

Van der Wouden hecht de draden van haar verhaal zorgvuldig af. Zelfs verrassend, waarbij het moment waarop Isabel en haar familie het huis betrokken, in de winter van 1944, de sleutel tot de verklaring bevat. Mooi gedaan.

Yael van der Wouden / De bewaring / Vertaald uit het Engels ‘The Safekeep’ door Fannah Palmer & Roos van de Wardt / 304 blz / Uitgeverij Chaos, 2024

zondag 2 maart 2025

Betje Wolff: een vrije geest

Mijn ouders hadden vroeger een winkel in het oude centrum van Den Haag. Wanneer ik dan naar school liep – de lagere school in het Westeinde – kwam ik via de Lange Beestenmarkt door de Herderinnestraat. Op nummer 7 daarvan, een indertijd wat verwaarloosd ogend pandje met een trapgevel, bevond zich op ooghoogte een plaquette. Daarop was te lezen dat daar de dames Elisabeth Wolff en Aagje Deken hadden gewoond, schrijfsters. En dat zij er beiden, in 1804, waren overleden. Om de een of andere reden vond ik dat indrukwekkend, schrijfsters die bij mij om de hoek hadden gewoond. Het bleef hangen. Toen enkele jaren later, het zal in de zesde klas zijn geweest, broeder Gabinus bij Nederlands vroeg wie er de naam kende van een schrijver, sprong ik op. Want ik kende er maar liefst twee, en nog wel vrouwen! De broeder moet vreemd hebben opgekeken, realiseer ik me nu.

In die Herderinnestraat woonden de dames de laatste jaren van hun leven. Dat was voor hen geen prettige tijd. Mede als gevolg van de politieke ontwikkelingen en de daardoor snel veranderende samenleving waren de boeken van Wolff en Deken, met voorop De Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart, even niet meer zo in trek. Tel daarbij op dat hun kleine fortuintje uit erfenissen door een onbetrouwbare vriend-notaris was verdonkeremaand en Betje steeds zieker werd en helse pijnen leed – na haar dood werd bij sectie een voortwoekerende kanker vastgesteld - en je hebt het beeld compleet. Waarbij Aagje, na de dood van Betje, ook nog eens stopte met eten en drinken. Enkele dagen later gaf zij de geest, en kon worden bijgezet in het nog geopende graf van haar geliefde. In haar onlangs verschenen biografie van Betje Wolff, Een vrije geest, beschrijft Marita Mathijsen de verschrikkingen van deze periode vol mededogen. Ze grijpen haar aan, zo sterk zelfs dat ze na de laatste zinnen van het boek haar tekst ondertekent met ‘Amsterdam, 31 december 2023, 15.47. In tranen’.

Hoogst ongewoon, dat ‘In tranen’. Heel begrijpelijk wel, na het voorgaande, maar in kringen van wetenschappelijke biografen not done. Enige afstand tot het onderwerp komt de objectiviteit ten goede, zullen zij zeggen. Maar Mathijsen, onlangs tachtig geworden en een trits aan wetenschappelijke publicaties op haar naam, koos er toch voor om een ‘emobiografie’ te schrijven. In een proloog is zij duidelijk over het hoe en waarom van die keuze: ´Want het is niet voor niets dat ik mijn biografie vanaf het begin een ‘emobiografie’ genoemd heb: ik schrik er niet voor terug te proberen de gevoelens op te roepen van deze uitzonderlijke vrouw. Ik haal ze uit brieven en uit haar werk, en vaak moet ik ook gissen, maar in elk geval interpreteer ik, meer dan eerder gedaan is. Ik probeer te lezen wat ónder de geschreven letters staat. En wat daar staat is fascinerend. Geen andere vrouw durfde in haar tijd, en ook in de eeuw daarvoor en daarna, zo ver te gaan in haar aanvallen op de kerk. Geen vrouw durfde het aan autoriteiten te bespotten, geen vrouw buitte haar taalvermogen uit als zij deed.´ Je zou het ook wetenschap met verbeeldingskracht kunnen noemen, maar Mathijsens benaming gaat nét verder, is nét iets persoonlijker.

Elisabeth Wolff (1738-1804), die zichzelf Betje noemde, was een eigenzinnige vrouw. Misschien wel de belangrijkste beslissing van haar leven nam zij al toen zij 17 was: zij liet zich schaken door haar aanbidder, Matthijs Garcon, een jongen uit een domineesfamilie, en bleef een maand onvindbaar. In het Vlissingen van 1755 werd dat niet geaccepteerd. De kerkenraad strafte haar met een tijdelijke uitsluiting, haar vader was teleurgesteld, geen man wilde haar nog hebben. Vier jaar later trouwde zij met Adriaan Wolff, dominee te Middenbeemster. Hij was 52, Betje 21. Zij was rank, mat nog geen anderhalve meter. Van Wolff is geen portret bewaard gebleven, Mathijsen betwijfelt of hij al zijn tanden nog wel had. Een huwelijk uit liefde was het niet, al zou Wolff zijn echtgenote jaren later in bescherming nemen toen zij bikkelhard werd belasterd om haar kritische pamfletten en andere teksten. Zij waardeerde dat, hun band werd toen wat inniger.

Schrijven, dat ging ze gaandeweg steeds meer doen in Middenbeemster. Veel anders was er ook niet te beleven, zeker niet in de wintermaanden. Haar man op zondagochtend gaan beluisteren bij zijn preek was dan het enige uitje, naast wat praatjes met de buren. De zomer bood meer vertier. Veel Amsterdammers en Haarlemmers bezaten in de Beemster een buitenhuis, en met het groeien van Betjes faam als dichter werd zij daar vaker uitgenodigd. Haar vrolijke humeur en ‘recht voor z’n raap mentaliteit’ werden gewaardeerd, konden een avond doen opleven.

Kritisch zijn was voor haar een tweede natuur. Collega-dichters, mannen én vrouwen, die hun holle,  inhoudsloze teksten dood polijstten, zij moest er niets van hebben. De inhoud moest bij haar centraal staan, en dan ook nog naturel en oprecht. Ook schijnheilige en orthodoxe predikanten kregen geregeld de wind van voren. Je zou dat als een late afrekening voor haar Vlissingse avonturen kunnen zien, maar haar afkeer van deze mannen was meer principieel. Haar kritiek kwam vaak hard aan, des te harder omdat die van een vrouw kwam. Zij pareerde de klachten van haar slachtoffers met de vaststelling dat zij maar een eenvoudige ‘boerendomineesvrouw’ was,  maar haar tegenstanders noemden haar de ‘Beemster bemoeial’. Deze verweerden zich in eindeloze reeksen pamfletten, wat Betje er weer toe bracht een verzameling aan te leggen van alle anti-Betje-pamfletten en smaadstukken die er tegen haar verschenen waren. “’t Paket ligt in myn Boekenkas; Daar vindt gy heele stapels!, Man”, schrijft zij in een gedicht aan een vriend.

Betje kon idolaat zijn van meisjes en jonge vrouwen. Die haalde ze in huis als waren het dochters of hartsvriendinnen. Na de dood van Adriaan Wolff in 1777 vroeg ze haar vriendin Aagje Deken bij haar te komen wonen, haar levensgezellin te worden. Mathijsen besteedt veel aandacht aan hun gezamenlijke verdere leven, dat ruim 26 jaar zou beslaan. Aagje nam zich voor de scherpe kantjes van haar vriendin wat bij te slijpen, haar schrijverschap een nieuwe, meer productieve koers in te laten slaan. Het gevolg waren onder andere de samen geschreven brievenromans, waarvan Sara Burgerhart de meest populaire zou blijken. Ook sloeg Betje aan het vertalen van buitenlandse romans, iets waar ze goed én razendsnel in bleek te zijn. De inkomsten uit al dat werk spendeerden ze aan een idyllisch buitenplaatsje in Beverwijk.

Als rechtgeaarde patriotten voelden Betje en Aagje in 1788 de grond onder hun voeten iets te heet worden, en vluchtten net als veel van hun vrienden naar het buitenland. In hun geval naar Trévoux, een stadje dat schilderachtig was gelegen aan de Saône. Het zou gedurende tien jaar hun thuis zijn. Ze maakten er de Franse Revolutie mee, maar genoten ook van het eenvoudige maar goede leven, van ‘la douce France’. Het zouden, maar dat wisten ze niet, hun laatste zorgeloze jaren zijn. 

Hier en daar zijn in deze biografie stukken tekst in blauw afgedrukt. Dat zijn de passages waar Mathijsen even stilstaat bij kwesties die haar bijzonder aan het hart gaan, maar waar ze niet uitkomt omdat ze als biograaf geen ondersteunend bewijs heeft. Daar geeft ze zich even bloot als de hierboven al genoemde ‘emobiograaf’. Het langste van deze stukken begint als volgt: ´Vrijwel steeds als ik vertel dat ik een biografie van Betje Wolff schrijf, volgt de vraag, meestal wat lacherig gesteld: waren ze nou lesbisch, Betje en Aagje? Wat doet het ertoe, is dan mijn eerste reactie.´ Om te vervolgen met een lang exposé over vrouwenvriendschappen in de achttiende eeuw, en hoe de dames zich in hun teksten daarover hebben uitgelaten. Maar dat mag u zelf lezen. 

Marita Mathijsen / Een vrije geest. Het uitzonderlijke leven van Betje Wolff / 504 blz  / Uitgeverij Balans, 2024

zondag 23 februari 2025

En toen was hij ineens de schrijver van het Boekenweekgeschenk ....

Je kan de CPNB, voluit de stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, niet verwijten dat ze in de voorbereidingen van de negentigste editie van de Boekenweek maar zo´n beetje op de automatische piloot hebben gekoerst. Integendeel, naast een omvangrijk scala aan evenementen en activiteiten hebben ze het hoofdgerecht van het programma, het Boekenweekgeschenk, nieuw leven ingeblazen. In plaats van zoals gewoonlijk een auteur uit te nodigen voor het schrijven van dit boekje, organiseerden ze een wedstrijd. Nederlandstalige schrijvers konden via hun uitgever een novelle insturen, anoniem vanzelfsprekend. Een deskundige jury van recensenten, schrijvers én lezers onder voorzitterschap van veellezer Rik van de Westelaken zou uit de inzendingen een winnaar kiezen. Dat bleek nog een hele kluif, want er werden maar liefst 149 manuscripten ingestuurd. Het is mooi dat na al die jaren schrijvers het nog steeds een eer vinden het geschenk te schrijven, kun je vaststellen. Ofschoon de riante vergoeding die het geschenk voor de auteur ervan oplevert ook aantrekkelijk zal hebben geleken.

De winnaar werd Gerwin van der Werf. Wellicht niet een heel bekende schrijver - nog niet. Toch heeft hij sinds 2010, het jaar dat hij de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd won, zeven romans gepubliceerd, waarvan er twee de Longlist van de Libris haalden. Ook schreef hij twee bundels met verhalen en columns over het onderwijs. Naast zijn schrijverschap is hij muziekdocent aan een internationale school. De dagelijkse omgang met jongeren is een inspiratiebron voor zijn verhalen. In de twee romans die ik van hem las, De droomfabriek (2022) en Wilgeneiland (2024) spelen jongeren en hun belevingswereld een grote rol. Droomfabriek speelt zelfs op een school, volgt een jonge, nog wat onzekere docente en haar relatie tot een uitdagend te noemen klas. Het is zo’n boek dat je na de laatste bladzijde dichtslaat en je je tegelijkertijd realiseert dat je iets las wat honderd procent geslaagd is te noemen.

Minstens zo overtuigend is Wilgeneiland, Van der Werfs meest recente roman. Het verhaal speelt in het polderlandschap rond de Kagerplassen, net boven Leiden. In het fictieve dorpje Oud Zweiland – de naam is ontleend aan een van de plassen, Zweiland – botert het niet echt tussen de traditionele bewoners en de nieuwelingen, de import. Die slechte, van roddels vergeven relatie, vormt de context van een verhaal waarin de dertienjarige Natan, tijdelijke import, en de iets oudere Marie, wiens familie tot de belangrijkste dorpelingen behoort, in de zomer van 1992 de verveling verdrijven door zich mee te laten slepen door geruchten over een moord op een kunstenaar, die eind jaren zeventig gepleegd zou zijn. Die man, Aalt, bewoonde een krakkemikkige woonboot die lag aangemeerd op het Wilgeneiland, in het midden van een grote plas. Die boot, nog nauwelijks drijvende, ligt er in 1992 nog steeds en de boot en het eiland groeien voor Natan en Marie uit tot een obsessie. 

Van der Werf is een meester in het in de huid kruipen van zijn personages. Natan wil graag dichter te worden, een ambitie die Van der Werf mooi in beeld brengt. Marie heeft iets ongrijpbaars in haar gedrag, Van der Werf heeft aan één lange en beklemmende scène genoeg om je te laten begrijpen hoe dat zit. En ook de bijfiguren zijn doeltreffend uitgewerkt. Naast de woonboot waarop Natan tijdelijk woont met zijn ouders, ligt de boot van Jezus. Dat is de bijnaam die de dorpelingen de man hebben gegeven nadat ze ontdekten dat hij over heel de wereld de rol van Jezus vertolkt in de musicalversie van Jezus Christ Superstar. In het echt heet hij Tom Healy. Van der Werff geeft hem de rol van klankbord voor Natan, in een verhaal dat gaandeweg de trekken vertoont van een coming of age roman. 

Je kan een verhaal strikt chronologisch vertellen, en je kan verspringen in de tijd. Van der Werf koos voor dat laatste: van 1978 naar 1992 en vervolgens 1977, 2008, 1990 en 1992. Het wordt op die manier een literair spel, ik noem dat schrijven met een omweg. Het is de ideale manier om verrassingen in te bouwen, het perspectief te laten verschuiven. Zodat je als lezer ineens begrijpt dat het toch écht om die kunstenaar Aalt ging, of hij nu werd vermoord of op een andere manier aan zijn einde kwam. En dat de wens dichter te willen worden kan leiden tot het winnen van een landelijke gedichtenwedstrijd. Wat een hoogtepunt, maar ook een eindpunt kan zijn.

Ik ben heel benieuwd naar De krater, het Boekenweekgeschenk. Je ontvangt het vanaf 12 maart als cadeau bij aankoop van een boek ter waarde van minimaal € 15. En laat dat nu net het bedrag zijn waarvoor Van der Werfs uitgever goedkope herdrukken van zo ongeveer zijn hele oeuvre aanbiedt…

Gerwin van der Werf / Wilgeneiland / 316 blz / Atlas Contact, 2024

zondag 16 februari 2025

Zij zagen geen uitweg

Drie weken geleden, op zondag 26 januari, organiseerde het Nederlands Auschwitz Comité, samen met het Nationaal Comité 4 en 5 mei, de jaarlijkse Nationale Holocaust Herdenking bij het spiegelmonument 'Nooit Meer Auschwitz' in het Wertheimpark in Amsterdam. De dag erna, maandag 27 januari, zou het precies 80 jaar geleden zijn dat het Rode Leger het concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz bevrijdde. Ondanks het gegeven dat 80 jaar na dato de groep overlevenden die de oorlog en al haar verschrikkingen bewust heeft meegemaakt steeds meer uitdunt, bewees de massale opkomst op die zondag en de live uitzending van het evenement dat de vrijheid herdenken ook voor de tweede en volgende generaties nog steeds zin heeft. De huidige situatie in de wereld geeft daar dan ook alle reden toe, kun je zeggen.

Maar hoe was het die 27ste januari 1945 in Auschwitz, toen de eerste Russische soldaten voor de poort van het kamp in het zuidwesten van Polen stonden? Het was vrijwel verlaten, de SS had de weken ervoor in noodtempo zoveel mogelijk gevangenen verplaatst richting het westen, of anderszins ‘verwijderd’ in de ijdele hoop de misdaden zo lang mogelijk voor de geallieerden geheim te houden. De angst voor het aanstormende Russische leger leefde breed, niet alleen bij de Duitse militairen maar ook onder de bevolking. Vanaf medio februari brak er regelrechte paniek uit, die overging in een complete chaos. Het Duitse leger trok zich al vechtend terug richting Berlijn, burgers die dat konden sloegen op de vlucht. Wie klem zat, of niet over geld of vervoer beschikte, kon weinig anders dan afwachten en hopen op het beste.

Dat tientallen nazikopstukken eind april en begin mei 1945 zelfmoord pleegden weet iedereen die wel eens iets over de Tweede Wereldoorlog heeft gelezen. Veel minder bekend is dat er door heel Duitsland in de weken rondom de definitieve nederlaag duizenden mensen zichzelf doodden. In verreweg de meeste gevallen waren dit gewone burgers. Opvallend vaak waren het hele gezinnen of zelfs families. Het is een onderwerp dat lang toegedekt is gebleven, dat schaamte opriep. Maar enkele jaren geleden verscheen de studie Kind, beloof me dat je de kogel kiest. Duitsland 1945 en de ondergang van gewone mensen. Daarin beschrijft de historicus Florian Huber (1967) die golf van massale zelfdodingen én probeert hij er een verklaring voor te vinden. Het resultaat is een heldere en meeslepende analyse van een op het eerste oog moeilijk te doorgronden fenomeen.

De gebeurtenissen in het provinciestadje Demmin, gelegen in het noordelijke Mecklenburg-Voor-Pommeren, vormen een soort epicentrum van de golf zelfdodingen. Nergens vond dit massaler plaats dan daar. In de laatste dagen van april was het duidelijk dat de Russische troepen in aantocht waren. Voor de inwoners van Demmin was dit een schrikbeeld, want de Russen werden door de Duitse propaganda afgeschilderd als beesten. Ofschoon dit officiële beeld wellicht te zwaar was aangezet, misdroegen Russische soldaten zich in de praktijk wel degelijk, en ook op forse schaal. Wat ook weer niet helemaal onbegrijpelijk was, ze hadden immers zelf ervaren hoe de Duitsers moordend door hún land waren getrokken. Bovendien waren veel Russische soldaten in die maanden al ruim drie jaar onafgebroken actief op het slagveld, wat hun gevoel voor normen en waarden aangetast zal hebben.

Huber beschrijft in detail hoe mannen en vrouwen in Demmin zich verhingen, doodschoten, de rivier inliepen, vergif innamen of de polsen doorsneden. Hoe ze dat in hun eentje deden, of met het hele gezin. En dat niet uitsluitend uit angst voor gruweldaden van de Russen, maar ook omdat de droom waarin ze geloofden, het Duizendjarige Rijk dat Hitler hen had voorgespiegeld, ten onder zou gaan. In de wereld die daarvoor in de plaats zou komen wilden ze niet leven. Huber heeft uitvoerig onderzoek verricht en geeft de ongelukkigen namen en gezichten. Dat maakt het verhaal ijzingwekkend persoonlijk.

Datzelfde procedé hanteert hij in een lang en uiterst boeiend hoofdstuk met de titel In een roes van gevoelens. Daarin schetst hij de jaren onder Hitler die door een groot deel van de burgerij als gelukkige jaren werden ervaren, de periode die duurde van 1933 tot 1939. Veel Duitsers waren na de vernedering van de Eerste Wereldoorlog, het door de geallieerden opgelegde vredesdictaat en de enorme herstelbetalingen hun gevoel van eigenwaarde kwijt. En waren boos dat hun regeringen gedurende de jaren twintig een politiek voerden die tot maatschappelijk verzet en chaos leidde. Adolf Hitler, met zijn voor velen overtuigende demagogische gaven, gaf hen het gevoel dat er een weg naar boven was. Dat iemand voor hen opkwam. Die zorgde voor banen en dus welvaart. Iemand die ook ongemakkelijke dingen zei over de Joden, maar dat viel voor de meeste Duitsers weg tegen zijn pluspunten. Er ontstond in de beleving van een groot deel van de bevolking rust, er kwam een toekomstvisie, arbeiders kregen sociale arbeidsvoorwaarden en zo voorts. Men voelde zich veilig en beschermd, en dat alles alleen door de wilskracht van de Führer. Hij werd onaantastbaar. Mensen dweepten met hem, verafgoodden hem.

En toen kwam de oorlog, die zich vanaf 1939 uitbreidde tot een strijd op meerdere fronten. Er vloeide Duits bloed. Mannen, vaders en zonen, stierven op het slagveld. Na Stalingrad doemde langzaam maar zeker het schrikbeeld van een nederlaag op. En het geweld kwam snel dichterbij. De geallieerden wierpen bomtapijten op Duitse steden. Voor veel Duitsers was het lastig om dat te rijmen met hun eerdere gevoelens voor Hitler en zijn koers. Dat is wat Huber de ‘roes van gevoelens’ noemt. Daardoor nauwelijks in staat de impact van de gebeurtenissen te analyseren en het eigen standpunt te bepalen, koos de meerderheid emotioneel. Voor fanatisme, voor ontkenning, of voor de dood. Dat Hitler en Goebbels in de laatste jaren van de oorlog het begrip Totaler Krieg introduceerden, en meermaals in het openbaar zinspeelden op de dood als ultieme stap, werkte die keuze in de hand. Huber citeert een vader die in de laatste fase van de strijd wordt opgeroepen en bij zijn vertrek een pistool aan zijn dochter geeft met de woorden: ‘Kind, beloof me dat je de kogel kiest.

En na de oorlog? Dat was tot de jaren zestig voor veel Duitsers de periode van het zwijgen, en daarmee het ontkennen. Huber citerend: ‘De orgie van geweld aan het einde van de oorlog maakte van de Duitsers in hun zelfwaarneming het laatste volk dat slachtoffer werd. […]. Het gevoel slachtoffer te zijn, hielp de Duitsers om met de verbittering van iemand die  verleid is overal afstand van te nemen. Het onthief hen van de noodzaak om hun eigen geweten te onderzoeken.’ De stilzwijgende ontkenning als massapsychose. Het waren dan ook de jaren waarin de Duitsers bekend raakten als doeners, niet als praters. Als makers van het Wirtschaftswunder.

Florian Huber / Kind, beloof me dat je de kogel kiest. Duitsland 1945 en de ondergang van gewone mensen / Vertaald uit het Duits door Marianne Palm / 318 blz / Hollands Diep, 2017