Enkele jaren geleden publiceerde de Duitse historicus-journalist
Uwe Wittstock de studie
Februari 1933. De winter van de literatuur, waarin hij beschreef hoe schrijvers en andere kunstenaars reageerden toen in februari 1933 Hitler de macht greep. Wat dat boek bijzonder maakt is de structuur: Wittstock vertelt zijn verhaal chronologisch en van dag tot dag, steeds een van de bedreigden volgend. Daardoor werden de gebeurtenissen en ontwikkelingen zélf de hoofdzaak, terwijl de lotgevallen van de schrijvers, journalisten, beeldend kunstenaars en al die anderen wier leven overhoop werd gegooid slechts de haakjes - vaak heel emotionele of levensbedreigende - waren waaraan het grote verhaal werd opgehangen.
Die best wel verslavende succesformule hanteert hij opnieuw in zijn nieuwe boek: Marseille 1940. De grote exodus van kunst en literatuur. Het is te lezen als een vervolg. Want al die gevluchte schrijvers en kunstenaars, waarvan een groot deel al in 1933 naar Frankrijk was getrokken, werden door de gebeurtenissen ingehaald. Vanaf mei 1940 trok het Duitse leger immers in vliegende vaart door Nederland, België en Frankrijk. Daarvan, of preciezer van de in haar kielzog meereizende Gestapo, had de grote meerderheid van de vluchtelingen weinig goeds te verwachten. De door de Duitse inlichtingendiensten zorgvuldig opgestelde lijst van te arresteren personen was lang, heel lang.
Waren al die vluchtelingen dan volkomen weerloos? Nee, niet volkomen. Maar gerieflijk kon je hun situatie ook niet noemen. Wat enigszins hielp was het gegeven dat Duitsland in de zomer van 1940 niet heel Frankrijk bezette. Een deel in het zuiden kreeg in overleg een speciale status, werd het zogenoemde ‘Vrije Frankrijk’. De hoogbejaarde Franse generaal Pétain, held van de Eerste Wereldoorlog, zwaaide er de scepter. De vluchtelingen waren daar iets veiliger dan in het noorden, maar konden evengoed door de Duitsers worden opgepakt. Het was vooral de Resistance, de Franse ondergrondse, die door deze situatie wat speelruimte wist te creëren.
Hulp kwam, al zo vroeg als 1940, uit de Verenigde Staten. Varian Fry, een jonge hoofdredacteur van een stichting in New York die boeken over geschiedenis en politiek publiceerde, bedacht de Emergency Rescue Committee, afgekort de ERC. Die organisatie zou gevluchte schrijvers moeten helpen bij hun vlucht uit Frankrijk. Daarvoor was veel geld nodig: voor het opzetten van vluchtroutes door bijvoorbeeld de Pyreneeën, het omkopen van de Franse, Spaanse en Portugese douaniers, het fabriceren van valse documenten. En het charteren van vrachtschepen waarop de vluchtelingen konden meevaren, meestal vanuit Lissabon.

Samen met een handvol vrienden bedacht Fry een voor die tijd typisch Amerikaanse manier om aan het benodigde geld te komen: fundraising. Op bijeenkomsten in New York en andere steden werd het geld binnengehaald. Erika Mann, dochter van Thomas, bedacht dat er een ‘man ter plekke’ moest zijn om het gevaarlijke werk in goede banen te leiden. Dat werd Fry zelf, iets waarmee mevrouw Fry niet al te gelukkig was. De standplaats van de ERC werd Marseille, vanuit logistiek oogpunt én omdat de stad in het Vrije Frankrijk lag de meest voor de hand liggende keuze.
Het project was dus honderd procent particulier initiatief. Hoe stevig Eleanor Roosevelt, hartstochtelijk sympathisant, ook met haar vuist op het bureau van haar echtgenoot had geslagen, dat had niet geholpen. De Verenigde Staten waren in de zomer van 1940 nog niet betrokken bij de oorlog, en dat wilde de president met het oog op de verkiezingen in november van dat jaar nog even zo houden.
In oorlogstijd een organisatie optuigen, medewerkers vinden en een flink kantoorpand huren zonder dat dit alles teveel in het oog loopt bleek ingewikkeld. Varian Fry begon vanuit twee hotelkamers, heel low-key, maar zodra de lokale tam tam het nieuws van zijn aanwezigheid had verspreid, stond het al snel zwart van de mensen. Sommigen kwamen voor een baantje bij het ERC, maar verreweg de meesten wilden alleen maar verder worden geholpen op hun vlucht voor de Duitsers. Binnen enkele maanden had Fry een fatsoenlijke behuizing gevonden en medewerkers aangetrokken. Vrijwel allemaal deden die het gevaarlijke werk vanuit een zeker idealisme, soms zelfs als vrijwilliger, en de meesten waren jong, niet ouder dan vijfentwintig.
Wie kwam in aanmerking om door Fry en zijn mensen te worden geholpen? Hoe bepaal je dat, maak je een keuze? Want zoals bij aanvang van het project al was ingecalculeerd, was de vraag veel groter dan wat Fry en zijn mensen konden behappen. Daarom had hij bedacht om de godfather van de Duitse literatuur, Thomas Mann, te vragen een lijst van belangrijke schrijvers en kunstenaars die gevaar liepen op te stellen. Die lijst, met daarop tweehonderd namen, was voor ERC in het begin de leidraad. Later kwamen er aanvullende lijsten.
Als je die lijst bekijkt zie je vooral heel bekende namen. De filosofe Hannah Arendt bijvoorbeeld, toen nog jong. Alma Mahler-Werfel en haar echtgenoot Franz Werfel, de schrijver. Zij waren rijk, woonden in een kapitale villa aan de Middellandse Zee, maar waren vrij laat toch tot het inzicht gekomen dat zij een bewind van de nazi’s niet zouden overleven. Ook Heinrich Mann, de broer van Thomas, maakte gebruik van de mogelijkheid. En zo gaat het door, je ziet zo ongeveer de gehele Duitse en vooral Joodse kunstenaarswereld passeren.

De vlucht kon, om niet op te vallen, uitsluitend plaatsvinden in groepjes van vier tot zes. Vanuit een vissersplaatsje bij Marseille werd het boemeltje naar Collioure genomen, een stadje net voor de Spaanse grens, boven Barcelona. Vandaar volgde een smokkelpaadje door de Pyreneeën. Na in de bergen de Spaanse grens te zijn gepasseerd – meestal zonder problemen, maar soms deden de douaniers lastig en moesten sigaretten of dollars de oplossing brengen – stonden de vluchtelingen in Spanje. Op dit punt namen de collega’s van Fry de terugweg en was het aan de vluchtelingen om zelfstandig met de trein door te reizen naar Portugal, waarvoor ze een visum hadden meegekregen. De meesten reisden dan vanaf Lissabon per schip door naar andere locaties. Een enkele keer werd er al min of meer illegaal ingescheept in de buurt van Marseille, vooral wanneer het aanbod te groot werd voor de route door Spanje. Op de foto hierboven zie je een groep die per schip onderweg is naar Martinique.
Wittstock is een bevlogen verteller. Zonder in te leveren op de kwaliteit weet hij zijn verhaal smeuïg te brengen. In korte hoofdstukken, een vlotte, journalistieke stijl en oog voor human interest krijg je als lezer een omvangrijk verhaal aangeboden zonder dat dit als zodanig voelt.
Voor wie na het lezen van Uwe Wittstock nieuwsgierig zou zijn naar meer, is het goed om te weten dat Fry zelf, kort na zijn avontuur, ook een boek over zijn project heeft geschreven dat recent in een Nederlandse vertaling is verschenen. Ik heb dat niet gelezen maar begrijp dat daarin, naast de vanzelfsprekend persoonlijker blik, ook meer te lezen is over de teloorgang van het project. Dat was niet omdat de organisatie werd opgerold door de Duitsers, maar doordat er bureaucratisch geharrewar ontstond tussen Fry in Marseille en het bestuur van ERC in New York. Over geld, zoals altijd. Fry en zijn mensen probeerden in de hitte van de strijd en met gevaar voor eigen leven zoveel mogelijk vluchtelingen naar veilig gebied te brengen, terwijl zijn collega’s op veilige afstand op het hoofdkantoor vooral bezig waren de budgetten te bewaken. Sommige dingen veranderen nooit .....
Uwe Wittstock / Marseille 1940. De grote exodus van kunst en literatuur / Vertaald uit het Duits door Michel Bolwerk / 406 blz / Cossee, 2025