Het mooiste voorbeeld van een schrijver voor wie ervaringen uit zijn ´echte´ werk de inspiratie vormden voor een roman is misschien wel Willem Frederik Hermans met Nooit meer slapen. Het verscheen in 1966, beleefde sindsdien tientallen herdrukken en is ook lang heel geliefd geweest bij scholieren die hun leeslijst moesten samenstellen. Het is het verhaal over een wetenschappelijke expeditie naar Finmark, een streek in Noors Lapland. Vier geologen trekken lopend dat gebied in, ieder met een deels andere onderzoeksopdracht. Een van de mannen is een Nederlander, Alfred Issendorf, we kijken door zijn ogen. Vanaf de eerste dag van de tocht zit alles tegen: aan Issendorf toegezegde luchtfoto’s zijn niet beschikbaar; hij krijgt onenigheid met zijn Noorse gids; hij verdwaalt en uiteindelijk valt er door een dom ongeluk een dode. Het is een beeld van chaos en mislukking dat Hermans schetst.
Dergelijke expedities waren Hermans niet vreemd. Naast zijn schrijverschap was hij als lector in de geologie / fysische geografie verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Tot 1973, het jaar waarin hij na een geweldige ruzie opstapte en naar Parijs verhuisde. Een weerslag van deze functie, waarvoor hij bijna jaarlijks deelnam aan wetenschappelijke expedities naar geologisch interessante plekken in Europa en daarbuiten, vindt je verspreid door zijn verhalen en essays, maar op overweldigende wijze in Nooit meer slapen.
Dit laatste wisten we natuurlijk al, er is eindeloos geschreven over het hoe en waarom van het boek, over Hermans’ bedoelingen met de roman. Na de uitputtende biografie van Hermans die Willem Otterspeer in 2013-2015 publiceerde leek het laatste woord daarover wel gezegd. Maar nee, ijdele hoop. Onder de titel De aarde volgens W.F. Hermans. De schrijver als geoloog publiceerde Salomon Kroonenberg, emeritus hoogleraar geologie aan de TU Delft, een autoriteit op het vakgebied, onlangs een heel aardig boek over Hermans en de geologie. Hij spitte daarvoor Hermans’ literaire werk én wetenschappelijke werk door, in een soort van ‘close reading’. En komt met verhelderende resultaten.De geologie was in de jaren dat Hermans daarin werkzaam was een spannende wetenschap. Er werden volop nieuwe inzichten aangeboord en aardwetenschappers stonden op de drempel van heel spectaculaire ontwikkelingen, zoals het bewijzen van de gestage verschuiving van aardplaten. Er was geld voor onderzoek en ook een mooie wetenschappelijke loopbaan lag binnen het bereik wanneer je daar maar hard voor werkte.
Kroonenberg beschrijft beeldend – én met gebruik van veel afbeeldingen, vaak van dia’s die Hermans zelf maakte – de verschillende expedities waaraan de auteur deelnam, de vraagstellingen voor zijn onderzoek en de resultaten. Het beeld dat voor je oprijst van Hermans als wetenschapper is echter wel wat teleurstellend. Tijdens dergelijke tochten vermaakte hij zich prima, fotografeerde zich uit enthousiasme zo ongeveer wezenloos maar bleef vaak in gebreke bij de verslaglegging en verantwoording. Zo precies als hij thuis zijn eindeloze reeksen dia’s administreerde, zo slordig ging hij te werk wanneer het om wetenschap ging. Dat was al het geval geweest bij zijn dissertatie, waarvoor hij toch cum laude had gekregen. Kroonenberg maakt daar achteraf nog eens een kritische peerreview (wetenschappelijk oordeel) van op en dat is niet mals. Over Erosie, het lesboek dat Hermans schreef voor zijn studenten, oordeelt hij zelfs: ‘Het zijn allemaal kleine dingen, maar al met al doet het afbreuk aan het vertrouwen dat je in zo’n boek krijgt. Het ademt onzorgvuldigheid, misschien zelfs wel onverschilligheid’. Dat laatste woord krijgt een extra lading wanneer je weet dat Hermans zijn colleges voorlas, droog en zonder dia´s, uit de collegedictaten die hij jaren eerder als student had gemaakt.
Dit boek lezend bekroop mij de gedachte dat het voor een leek als mijzelf eigenlijk een beknopte cursus geologie of aardwetenschappen is. Ik weet nu wat een podzolprofiel is, een esker, een pingo of een doodijsgat. Die laatste drie spelen een prominente rol in verreweg het langste hoofdstuk van Kroonenbergs boek, dat over Nooit meer slapen. Hermans bezocht het noorden van Scandinavië tweemaal. In 1960 deed hij onderzoek in Zweden, een jaar later in het Noorse Finmark. Vooral die tweede expeditie heeft model gestaan voor zijn vijf jaar later te verschijnen roman. Kroonenberg analyseert de roman stap voor stap, scheidt de fictie van de werkelijkheid, probeert afwijkingen van die werkelijkheid terug te projecteren. Het voelt een beetje als een CT-scan van de tochten, zowel de toenmalige als de romanversie. Ook laat hij zich verleiden in te gaan op de meteoriet-theorie, grote kuilen in het landschap die niet door een natuurlijk proces zouden zijn veroorzaakt maar door de inslag van een meteoriet. De romanpersonages maken melding van zo’n scenario, Hermans laat hen suggereren dat Alfred Issendorf zelfs heimelijk naar zo’n hemelsteen op zoek is. Dus, logischerwijs, Hermans zelf in 1961 ook? Op zoek naar een beetje roem?.Voor die expeditie van 1961 had Hermans een beurs aangevraagd én gekregen bij ZWO. Het onderzoeksvoorstel was niet van hemzelf, maar van een bevriende Noorse tochtgenoot. Na afloop talmde Hermans met de verslaglegging aan ZWO, pas na herhaald aandringen schreef hij een briefje en een obligaat rapportje. Met de tocht en het onderzoek zou hij nooit meer iets doen. Behalve dan een roman schrijven...
Kroonenberg beheerst de kunst om zaken helder en compact samen te vatten en in het juiste perspectief te plaatsen. Daarvan getuigt ook de laatste alinea van zijn tekst: ‘Hermans was geen onderzoeker, geen inspirator van zijn studenten, geen wetenschapscommunicator, geen bestuurder. En toch zijn zijn boeken doordesemd van gedachten over wetenschap. Hij was een wetenschapsfilosoof. Om daarmee de wereld te verbluffen had hij de universiteit niet nodig. Hij kon het heel goed in zijn eentje.’
Salomon Kroonenberg / De aarde volgens W.F. Hermans. De schrijver als geoloog / 272 blz / Atlas Contact, 2023