Maar dit zijn de tot de verbeelding sprekende momenten uit De Witts leven. De gebeurtenissen die je (waarschijnlijk) al op school hebt meegekregen. Die geven echter nog geen inzicht in de bredere context, in de achtergronden. Want hoe functioneerde het bestuurlijke systeem in de Republiek? Hoe lukte het De Witt daar jarenlang controle over te houden? En waarom was er tussen 1650 en 1672, de periode die we het Eerste Stadhouderloze Tijdperk noemen, geen Prins van Oranje aangesteld als kapitein-generaal, de opperbevelhebber van het leger? En waarom stelde De Witt alles in het werk om dit laatste vooral zo te houden? Er zijn inmiddels geleerde bibliotheken volgeschreven over onze Gouden Eeuw. Maar het beste inzicht in deze materie krijg je toch door de hoofdrolspelers dicht op de huid te zitten. Bijvoorbeeld door hun brieven te lezen.
Precies dát doet Jean-Marc van Tol al jaren. Hij is historisch letterkundige, maar is vooral bekend als de mede-schepper en de tekenaar van Fokke & Sukke. In zijn vrije uren werkt hij al jarenlang als vrijwilliger mee aan een project van het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis: het bezorgen en publiceren van de briefwisseling van Johan de Witt. Al die tienduizenden brieven van en aan De Witt gaan door zijn handen, waardoor voor zijn ogen langzaamaan een gedetailleerd en indringend beeld van de man oprees. En hij het gevoel kreeg daar iets mee te moeten doen. Dat ‘iets’ werd een biografie. Een omvangrijke, een trilogie. In 2018 verscheen Musch, in 2023 gevolgd door Buat. En op korte termijn zou het afsluitende deel moeten verschijnen, met als titel Willem.
Die titels verwijzen naar de personen door wier ogen we de gebeurtenissen gedurende een korte periode uit De Witts loopbaan meemaken. Zijn tegenspelers. Cornelis Musch was in de jaren veertig de griffier van de Staten-Generaal. Niet helemaal zuiver op de graat, dus hij werd schatrijk. Hij maakte de opkomst van De Witt als bestuurder en politicus mee. Via ritmeester Buat zijn we iets later getuige van de jaren 1665-1666, de jaren van de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog, die vrijwel geheel op zee werd uitgevochten. Een geld verslindende operatie die voor De Witt als aanvoerder ook nog eens geen onverdeeld succes was, waardoor er in het land voorzichtig gemor ontstond over zijn leiderschap.Buat (1622-1666), wiens volledige naam Henri de Fleury de Culan was, was de zoon van een Franse legerofficier in Staatse dienst. Na de dood van zijn moeder werd hij door zijn vader ondergebracht in het Pageshuis, gelegen aan het Haagse Buitenhof. Dit instituut leidde jongens vanaf een jaar of zeven op tot pages in prinselijke dienst. Buat werd na enige tijd gekoppeld aan de jonge Willem II, de oudste zoon van Frederik Hendrik en Amalia van Solms. Dat verzekerde hem van een mooie loopbaan in het Staatse Leger en een positie als vertrouweling van Willem II. Dat alles veranderde na de vroegtijdige dood van Willem in 1650 en het uitroepen van het Eerste Stadhouderlijke Tijdperk. Daarmee waren de Oranjes hun machtspositie kwijt en lag de weg open voor doortastende aanhangers van een republikeins stelsel. Voor mannen als Johan de Witt.
Daarmee begint, al na zo’n honderd bladzijden, een gestage spanningsopbouw. Beide partijen, de Oranjes en de aanhangers van De Witt, gunnen elkaar het licht in de ogen niet. Beide fracties beschikken over een grote achterban, óók de Oranjes. Deze vooral onder de landadel in de gewesten in het binnenland en het noorden. Buat, een vermaard ruiter, krijgt een aanstelling als leermeester paardrijden van de jonge Willem III. Waardoor hij, al is het aan een uitgekleed hof, toch nog enige tijd een positie van enig aanzien heeft. Die hem zelfs in contact brengt met de nieuwe Engelse koning, Charles II. Als officier in het Staatse Leger, wat hij ook nog steeds is, bestaat deze periode voor hem vooral uit de kustbewaking in Zeeland, vanwege de Engelse dreiging. Het blijkt wachten op iets wat niet komt.
Via vrienden die hij maakte in het Pageshuis, met wie hij altijd contact heeft gehouden en die soms invloedrijke posities bekleden, raakt Buat in 1665 en 1666 verwikkeld in diplomatieke pogingen vredesbesprekingen tussen de Republiek en Engeland tot stand te brengen, waaraan ook Frankrijk deel zou moeten nemen. Een ingewikkeld spel dat hoogst geheim is en waaraan De Witt zijn – eveneens geheime – mondelinge goedkeuring heeft verleend. Buat werpt zich met al zijn energie op deze eervolle taak, hoewel je je kan afvragen of hij dat slim doet. Zijn grote talent is paardrijden, zijn passie de prinselijke familie, maar voor politiek op hoog niveau zou je beter een geoefend schaker kunnen zijn, tien zetten vooruit kunnen kijken. Het zal dan ook op gruwelijke wijze fout aflopen. Voor Buat, niet voor De Witt.
Van Tol baseert zich niet alleen op de briefwisseling van De Witt, hij neemt ook flink wat brieven een-op-een over. Het streven naar een authentieke weergave van de gebeurtenissen is voor hem in deze trilogie leidend. Daarmee onderscheidt hij zich van, bijvoorbeeld, een populaire hedendaagse auteur als Robert Harris. Die baseert zich voor zijn knappe historische romans ook op de bronnen, maar voegt daar ter verhoging van de spanning een flinke dosis fantasie aan toe. Van Tol doet dat niet, of in ieder geval nauwelijks. Maar eigenlijk taal je daar bij hem ook niet naar.
De Witt komt in dit boek naar voren als een workaholic, hij is niet zo van het delegeren. En ook als een doorzetter, iemand die gelooft in zijn eigen opinies. Dat gaat zelfs zover dat hij tijdens het gereedmaken van de vloot, voorafgaand aan de zeeslagen met de Engelsen, voortdurend ter plekke is om leiding te geven. Terwijl dat toch de taak is van De Ruyter, Tromp of een andere admiraal. Soms pakt dat goed uit, maakt hij het verschil. Wanneer in 1665 de vloot achter Texel ligt, gereed om uit te varen, verzamelt een massale Engelse vloot zich voor de kust, gereed om de Hollandse schepen, die een voor een door het Marsdiep naar buiten zullen komen, aan te vallen. De Witt stelt daarom voor om bij verrassing langs een andere doorvaart de Noordzee op te steken, het Spanjaardsgat. De kapiteins maken bezwaar, volgens de zeekaarten is het daar te opdiep voor de grote oorlogsbodems. De Witt springt in een kleine boot en laat zich door de doorgang roeien, onafgebroken de diepte peilend. Die blijkt voldoende, en de vloot vaart vervolgens veilig de zee op, buiten het zicht van de Engelsen. Voor de Engelse kust zou De Witt zo´n kunststukje later nog eens herhalen. Het zijn van die verhalen die de geschiedenisboekjes hebben gehaald.Jean-Marc van Tol / Buat. Johan de Witt-trilogie II / 542 blz / Uitgeverij Catullus, 2023