zondag 26 januari 2025

Een vrouw van staal

Je hebt woonboten en woonboten. Je hebt de betonnen bakken met daarop zoiets als een luxe appartement, vastgeketend aan een kade, en je hebt de boten die ooit echte schepen waren, en die als woonschip soms nog steeds kunnen varen. Zo´n schip zochten Corine Nijenhuis en haar vriend in de herfst van 2006. In Koudekerk aan den Rijn lag er een te koop. Een Zeeuwse klipper, in 1901 gebouwd op de Papendrechtse Scheepswerf Gebroeders van den Adel. Wanneer ze gaan kijken zijn ze bij een eerste blik op de Henriëtte meteen verkocht. De eigenaar, Leen de Jong, vaart er al 25 jaar cement mee, tussen de betoncentrale in Koudekerk en de ENCI in IJmuiden. Maar de toenemende regelgeving nekt langzamerhand de binnenvaart, met oudere schepen kun je de uit te voeren moderniseringen nooit meer terugverdienen. Zo ook bij De Jong. Het schip verkopen doet hem pijn, nadat het zoveel jaar trouwe dienst heeft gedaan. Maar dat Corine en haar vriend al enkele jaren op een schip wonen, weten waarover ze praten, vergoedt veel. De koop wordt gesloten.

Nadat de nodige verbouwingen die van de Henriëtte een woonschip moeten maken zijn uitgevoerd, het schip een vaste ligplaats heeft en er af en toe tochten mee worden gemaakt, dringt het langzamerhand tot Nijenhuis door dat ze op een stuk geschiedenis woont. Ooit is het schip verlengd, en zowel de kop als de kont zijn niet meer origineel. Ook beschikte een Zeeuwse klipper van rond de eeuwwisseling niet over een stuurhuis, de schipper stond altijd buiten, in weer en wind. Om over de motor maar niet te spreken, toen het schip in 1901 van de werf kwam had het een mast en zeilen. Waarom die verbeteringen zijn uitgevoerd kan Nijenhuis wel bedenken, maar wie waren de schippers die daar achter staken? Wanneer ze dat gaat uitzoeken, stuit ze op bijzondere verhalen. Die schrijft ze op, ze is immers -  beginnend - schrijver.

De Henriëtte blijkt in haar ruim honderdjarige leven vier keer van naam te zijn veranderd. Bij de tewaterlating heette ze Alfons Marie, twaalf jaar later werd dat Alfons Marie I. Vervolgens, in 1923, werd de naam Annigje op de boeg geschilderd, wat in 1959 werd gewijzigd in Marjan. Om de laatste 25 jaar onder Leen de Jong te varen als de Henriëtte. Een nieuwe eigenaar, een nieuwe naam. Meestal die van de echtgenote van de schipper. (Bij vrachtwagenchauffeurs zie je dat ook wel.)

Nijenhuis heeft voor zover mogelijk van iedere eigenaar, en ook van diens gezinsleden, de biografie samengesteld. Het is een verhaal van mensen die het water in hun bloed hebben, die alle zandbanken en gevaarlijke stromingen op de Nederlandse binnenwateren kennen, die met loodzware ladingen een woelige Zuiderzee overvaren en, misschien wel het belangrijkst, zich opgenomen voelen in de grote familie van binnenschippers die Nederland rijk is. Die saamhorigheid kwam voor een groot deel voort uit het feit dat vroeger veel schippers, veel meer dan nu, eigen baas waren. Nu zijn ze vaak zetbaas, of gewoon in loondienst van een rederij. 

In de geschiedenis van de binnenvaart en van de Henriëtte zie je facetten van de economische geschiedenis van Nederland weerspiegeld. Als zeilschip, aan het begin van de eeuw, voer ze vaak op de wilde vaart, nam de schipper ladingen aan naar plaatsen waar hij bijvoorbeeld op familiebezoek wilde. Toen ze in latere jaren vaker op contract voer, met vaste ladingen, vaste trajecten én vaak ook vaste tijden, had ze een groter ruim nodig en een motoraandrijving. Het schip werd verlengd, een motor ingebouwd. De voortgaande regulering betekende ook dat schippers verplicht werden hun kinderen naar een internaat te sturen voor hun schoolopleiding. Dat schippers werden opgevolgd door hun zonen, vaak een automatisme, werd daardoor wat minder vanzelfsprekend. Ook vervoerde de Henriëtte zowel stenen voor de Afsluitdijk en cement voor de Zeelandbrug. 

De Henriëtte heeft het geluk gehad oud te kunnen worden. Dat is te danken aan de opeenvolgende schippers, die allen een band met het schip voelden. Meermaals zijn zij in de gelegenheid geweest het schip te laten slopen, in het kader van rijksregelingen om de binnenvaart in te krimpen en moderniseren. Daar hebben zij, soms tegen beter weten in, geen gebruik van gemaakt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het schip door de Duitsers gevorderd, en woonde het schippersgezin bijna drie jaar aan de wal. Na de oorlog was het schip zoek, slechts bij toeval wist de schipper het te vinden. De bevestiging van zwaar geschut op het dak van de stuurhut  en de ombouw van het ruim hadden hun sporen nagelaten. Om over de compleet ingedeukte neus maar te zwijgen. 

Dat was het moment geweest om het verstandige besluit tot sloop te nemen. De schipper aarzelde lang maar besloot, daarin gesteund door zijn echtgenote - die het aan de wal wonen verafschuwde – de nodige reparaties te laten uitvoeren. Dat was een kostbaar project, maar ze voelden zich er gelukkig bij. Dit schipperspaar, Marinus en Annigje, voer maar liefst 36 jaar op de Henriëtte, Marinus was daarvóór de scheepsknecht geweest van zijn voorganger.

Dat de Henriëtte ooit gebouwd werd, was wel bijzonder. De opdrachtgever en eerste schipper, Adrianus Vermeulen, was in 1901 bijna zeventig jaar. Zijn houten zeilschip werd wat slechter, dat was een passend moment geweest om met pensioen te gaan. Hij had wat liggende gelden. Maar die investeerde hij liever in een nieuw schip, een van staal. En omdat staal omstreeks de eeuwwisseling nog een vrij nieuw materiaal was voor binnenvaartschepen, werden voor de huid staalplaten gebruikt die twee keer zo dik waren als nodig. Voor de zekerheid, je wist maar nooit.  

Corine Nijenhuis en haar vriend kunnen dus zonder zorgen de toekomst van hun schip tegemoet zien. Ze varen nog regelmatig door Nederland, ook om hun vaarbewijs z’n geldigheid te laten houden, dat heb je voor zo’n groot en zwaar schip immers nodig. Het schrijfproject mondde uit in het kloeke boek Een vrouw van staal. De buitengewone biografie van een binnenvaartschip. Bij de presentatie daarvan, vanzelfsprekend op het schip, was er een plechtig moment: de onthulling van de ‘nieuwe’ naam. De Henriëtte heet voortaan weer de Alfons Marie. De naam waaronder het in een ver verleden van de helling liep. Een eerbetoon aan de man zonder wie het schip er niet geweest zou zijn.

Corine Nijenhuis / Een vrouw van staal. De buitengewone biografie van een binnenvaartschip / 400 blz / Uitgeverij Brandt, 2015 // Luisterboek, voorgelezen door Jan Donkers, Sander de Heer, Hymke de Vries, Charlotte Lap, Wivineke van Groningen en Corine Nijenhuis / 15 uur en 1 minuut / Uitgeverij Lind & Co, via Storytel

vrijdag 17 januari 2025

Ritmeester Buat

Wie was Johan de Witt? Dat is de vraag die het Dordrechts Museum vanaf april gaat beantwoorden in een omvangrijke tentoonstelling, georganiseerd ter gelegenheid van de 400ste geboortedag van deze held van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De belangrijkste feiten uit zijn leven zijn de meesten van ons wel bekend: als Raadpensionaris van het belangrijke gewest Holland was hij bijna twintig jaar de machtigste politicus in de Republiek; als bedenker van de Tocht naar Chatham, waarbij een deel van de Engelse vloot in de haven werd vernietigd, bracht hij Engeland een zware slag toe; en toen in het Rampjaar 1672 alles en iedereen zich tegen De Witt keerde, werden hij en zijn broer Cornelis door het Haagse gepeupel uit de Gevangenpoort gesleept en op straat afgeslacht. 

Maar dit zijn de tot de verbeelding sprekende momenten uit De Witts leven. De gebeurtenissen die je (waarschijnlijk) al op school hebt meegekregen. Die geven echter nog geen inzicht in de bredere context, in de achtergronden. Want hoe functioneerde het bestuurlijke systeem in de Republiek? Hoe lukte het De Witt daar jarenlang controle over te houden? En waarom was er tussen 1650 en 1672, de periode die we het Eerste Stadhouderloze Tijdperk noemen, geen Prins van Oranje aangesteld als kapitein-generaal, de opperbevelhebber van het leger? En waarom stelde De Witt alles in het werk om dit laatste vooral zo te houden? Er zijn inmiddels geleerde bibliotheken volgeschreven over onze Gouden Eeuw. Maar het beste inzicht in deze materie krijg je toch door de hoofdrolspelers dicht op de huid te zitten. Bijvoorbeeld door hun brieven te lezen. 

Precies dát doet Jean-Marc van Tol al jaren. Hij is historisch letterkundige, maar is vooral bekend als de mede-schepper en de tekenaar van Fokke & Sukke. In zijn vrije uren werkt hij al jarenlang als vrijwilliger mee aan een project van het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis: het bezorgen en publiceren van de briefwisseling van Johan de Witt. Al die tienduizenden brieven van en aan De Witt gaan door zijn handen, waardoor voor zijn ogen langzaamaan een gedetailleerd en indringend beeld van de man oprees. En hij het gevoel kreeg daar iets mee te moeten doen. Dat ‘iets’ werd een biografie. Een omvangrijke, een trilogie. In 2018 verscheen Musch, in 2023 gevolgd door Buat. En op korte termijn zou het afsluitende deel moeten verschijnen, met als titel Willem.  

Die titels verwijzen naar de personen door wier ogen we de gebeurtenissen gedurende een korte periode uit De Witts loopbaan meemaken. Zijn tegenspelers. Cornelis Musch was in de jaren veertig de griffier van de Staten-Generaal. Niet helemaal zuiver op de graat, dus hij werd schatrijk. Hij maakte de opkomst van De Witt als bestuurder en politicus mee. Via ritmeester Buat zijn we iets later getuige van de jaren 1665-1666, de jaren van de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog, die vrijwel geheel op zee werd uitgevochten. Een geld verslindende operatie die voor De Witt als aanvoerder ook nog eens geen onverdeeld succes was, waardoor er in het land voorzichtig gemor ontstond over zijn leiderschap. 

Buat (1622-1666), wiens volledige naam Henri de Fleury de Culan was, was de zoon van een Franse legerofficier in Staatse dienst. Na de dood van zijn moeder werd hij door zijn vader ondergebracht in het Pageshuis, gelegen aan het Haagse Buitenhof. Dit instituut leidde jongens vanaf een jaar of zeven op tot pages in prinselijke dienst. Buat werd na enige tijd gekoppeld aan de jonge Willem II, de oudste zoon van Frederik Hendrik en Amalia van Solms. Dat verzekerde hem van een mooie loopbaan in het Staatse Leger en een positie als vertrouweling van Willem II. Dat alles veranderde na de vroegtijdige dood van Willem in 1650 en het uitroepen van het Eerste Stadhouderlijke Tijdperk. Daarmee waren de Oranjes hun machtspositie kwijt en lag de weg open voor doortastende aanhangers van een republikeins stelsel. Voor mannen als Johan de Witt.

Daarmee begint, al na zo’n honderd bladzijden, een gestage spanningsopbouw. Beide partijen, de Oranjes en de aanhangers van De Witt, gunnen elkaar het licht in de ogen niet. Beide fracties beschikken over een grote achterban, óók de Oranjes. Deze vooral onder de landadel in de gewesten in het binnenland en het noorden. Buat, een vermaard ruiter, krijgt een aanstelling als leermeester paardrijden van de jonge Willem III. Waardoor hij, al is het aan een uitgekleed hof, toch nog enige tijd een positie van enig aanzien heeft. Die hem zelfs in contact brengt met de nieuwe Engelse koning, Charles II. Als officier in het Staatse Leger, wat hij ook nog steeds is, bestaat deze periode voor hem vooral uit de kustbewaking in Zeeland, vanwege de Engelse dreiging. Het blijkt wachten op iets wat niet komt.

Via vrienden die hij maakte in het Pageshuis, met wie hij altijd contact heeft gehouden en die soms invloedrijke posities bekleden, raakt Buat in 1665 en 1666 verwikkeld in diplomatieke pogingen vredesbesprekingen tussen de Republiek en Engeland tot stand te brengen, waaraan ook Frankrijk deel zou moeten nemen. Een ingewikkeld spel dat hoogst geheim is en waaraan De Witt zijn – eveneens geheime – mondelinge goedkeuring heeft verleend. Buat werpt zich met al zijn energie op deze eervolle taak, hoewel je je kan afvragen of hij dat slim doet. Zijn grote talent is paardrijden, zijn passie de prinselijke familie, maar voor politiek op hoog niveau zou je beter een geoefend schaker kunnen zijn, tien zetten vooruit kunnen kijken. Het zal dan ook op gruwelijke wijze fout aflopen. Voor Buat, niet voor De Witt. 

Van Tol baseert zich niet alleen op de briefwisseling van De Witt, hij neemt ook flink wat brieven een-op-een over. Het streven naar een authentieke weergave van de gebeurtenissen is voor hem in deze trilogie leidend. Daarmee onderscheidt hij zich van, bijvoorbeeld, een populaire hedendaagse auteur als Robert Harris. Die baseert zich voor zijn knappe historische romans ook op de bronnen, maar voegt daar ter verhoging van de spanning een flinke dosis fantasie aan toe. Van Tol doet dat niet, of in ieder geval nauwelijks. Maar eigenlijk taal je daar bij hem ook niet naar. 

De Witt komt in dit boek naar voren als een workaholic, hij is niet zo van het delegeren. En ook als een doorzetter, iemand die gelooft in zijn eigen opinies. Dat gaat zelfs zover dat hij tijdens het gereedmaken van de vloot, voorafgaand aan de zeeslagen met de Engelsen, voortdurend ter plekke is om leiding te geven. Terwijl dat toch de taak is van De Ruyter, Tromp of een andere admiraal. Soms pakt dat goed uit, maakt hij het verschil. Wanneer in 1665 de vloot achter Texel ligt, gereed om uit te varen, verzamelt een massale Engelse vloot zich voor de kust, gereed om de Hollandse schepen, die een voor een door het Marsdiep naar buiten zullen komen, aan te vallen. De Witt stelt daarom voor om bij verrassing langs een andere doorvaart de Noordzee op te steken, het Spanjaardsgat. De kapiteins maken bezwaar, volgens de zeekaarten is het daar te opdiep voor de grote oorlogsbodems. De Witt springt in een kleine boot en laat zich door de doorgang roeien, onafgebroken de diepte peilend. Die blijkt voldoende, en de vloot vaart vervolgens veilig de zee op, buiten het zicht van de Engelsen. Voor de Engelse kust zou De Witt zo´n kunststukje later nog eens herhalen. Het zijn van die verhalen die de geschiedenisboekjes hebben gehaald.

Jean-Marc van Tol / Buat. Johan de Witt-trilogie II / 542 blz / Uitgeverij Catullus, 2023

zondag 12 januari 2025

Een avond met Lize Spit

Ik ga graag naar lezingen van of interviews met schrijvers. Die zijn er in overvloed, waar je ook woont in het land. Het is voor jou als lezer een van de meest persoonlijke manieren om een van je favoriete schrijvers eens ‘in het echt’ mee te maken. Te horen spreken, een vraag te kunnen stellen. Afgelopen woensdag trad Lize Spit op bij Boekhandel Kooyker in Leiden, naar aanleiding van haar in november verschenen boek Autobiografie van mijn lichaam. De winkel zat bomvol, ik schat zo’n 80 man. Jonge vrouwen waren in de meerderheid, waarvan, zo ving ik op, een flink deel Nederlands studeerde. Dat vind ik altijd prettig, want die stellen vaak ter zake doende vragen. En ditmaal, omdat het boek er aanleiding toe geeft en misschien ook omdat Spit maar een halve generatie ouder is dan de meesten van hen, zonder blikken of blozen ook wat persoonlijker, zelfs vrijpostiger vragen. 

Spit is 37 jaar, Autobiografie van mijn lichaam is haar vierde boek. Ze debuteerde in 2016 met de roman Het smelt. Dat was een daverend salvo, er werden een kwart miljoen exemplaren verkocht, het boek werd in 16 talen vertaald, verfilmd en bedolven onder een regen van prijzen. Daarna volgden de roman Ik ben er niet en het boekenweekgeschenk De eerlijke vinder. Ook dit laatste werd vrijwel unaniem geprezen, wat voor een Boekenweekgeschenk uitzonderlijk is.

Autobiografie van mijn lichaam is een enigszins verwarrende titel. Hij dekt de lading namelijk maar deels. Centraal staat de moeder van Spit, die eind 2021 haar kinderen en man een mailtje stuurt met de mededeling dat ze slokdarmkanker heeft. Dat verandert op slag ieders leven. Moeder was nooit iemand van veel sociaal contact, maar nu voelen haar kinderen de behoefte haar wel met regelmaat te bellen of bezoeken. En met haar te praten, over alles waar tot dan toe niet over gesproken werd. Tevergeefs, moeder kruipt nog verder in zichzelf weg dan voorheen. Over niets is echt te praten, niet over haar alcoholverslaving, niet over de jarenlange, voortdurende ruzies met haar echtgenoot, niet over de manier waarop ze de opvoeding van haar kinderen er maar zo’n beetje bij deed. Kinderen die dan ook alle vier op hun achttiende het huis ontvluchtten. 

Terwijl de ziekte voortwoekert en moeder er niet echt over wil praten, doet Spit wat ze als schrijver altijd doet: korte notities maken, materiaal verzamelen, de gebeurtenissen archiveren. Misschien om er later iets mee te doen, misschien ook niet. Ze gaat ook op zoek naar verklaringen, duikt het verleden in. Zowel naar het gedrag van moeder als naar haar eigen geschiedenis. Naar haar lichamelijke kwalen als jong meisje, waarvan haar suikerziekte nog een van de gemakkelijkst te verdragen ongemakken was. Kwalen die ze grotendeels zelf moest verwerken, omdat haar moeder vluchtgedrag vertoonde, zich troostte met drank.

Spit past ervoor een gevoel van treurnis op te roepen. Integendeel, haar taal is glashelder. Analytisch is de juiste term voor haar instelling, denk ik. Alleen zo lijkt het voor haar mogelijk op een alledaagse manier over heel persoonlijke, intieme zaken te schrijven. Ook die van haarzelf. Bij vlagen groeit ze boven zichzelf uit, zoals in haar beschrijving van de laatste dagen van haar moeder. 

En, om nog even terug te gaan naar Spits optreden bij boekhandel Kooyker: stelden de studenten nog zinvolle vragen? Jazeker. Zo wilden ze graag weten of Spit zich tijdens het schrijven vooral dochter of vooral schrijver had gevoeld. Een begrijpelijke en heerlijke human interest vraag. En, in het verlengde daarvan, of je het boek nu moest lezen als non-fictie, dus waar gebeurd, of als een roman. Die vraag wordt vaker gesteld, vertelde Spit, vooral door lezers die zich bij haar verontschuldigen dat ze het boek hebben gelezen als een roman. Waarom ze dat doen? Misschien omdat je zo het gruwelijke van de situatie, de beklemming, op enige afstand kan houden. Iets dat is verzonnen wordt immers door veel mensen ervaren als minder heftig dan iets dat echt is gebeurd.

Lize Spit / Autobiografie van mijn lichaam / 389 blz / Das Mag Uitgevers, 2024

zondag 5 januari 2025

Yellow Submarine

De IJslandse auteur Jón Kalman Stefánsson plaatste in zijn onlangs verschenen roman Yellow Submarine een korte toelichting vooraf aan de lezer. Het kopje boven die tekst luidt: ´Je kunt de veiligheidsgordel rustig vastmaken´. Is dat nodig, zo’n speelse waarschuwing? Dat ligt natuurlijk aan het incasseringsvermogen van de lezer, maar Stefánsson trakteert je wel echt op een turbulente vlucht. Zo vertelt hij zijn verhaal niet lineair maar gebruikt hij voortdurend speelse terzijdes en flashbacks, springt hij associatief van hot naar her en voert hij een onwaarschijnlijke cast van beroemdheden op. Wanneer je niet heel blij wordt van een scène als die waarin God de Vader en Johnny Cash samen, goed in de olie, op de achterbank van een Trabantje vreselijke liedjes zingen, is dit niet jouw boek. Hetzelfde geldt voor de wijdverbreide misvatting – onder de IJslandse doden - dat Ringo Star de bisschop van Hólar is. Als je zoiets een ontheiliging van het ambt vindt: niet lezen! Voor wie toch doorleest liggen er een aantal mooie uren in het verschiet. Want zoals Stefánsson zijn waarschuwing afsluit: ´Er kan van alles gebeuren. Vooral datgene wat ons begrip te boven gaat´. 

Nu lijkt het misschien of dit een kluchtig, bizar en doldwaas verhaal is. En bij vlagen is het dat zeker. Maar het is ook, en misschien vooral, een poëtische vertelling over een IJslandse jongen, geboren in 1963, die het in zijn jeugd stevig voor de kiezen krijgt. Later, wanneer hij een beroemde schrijver is geworden, probeert hij ordening aan te brengen in die jeugd en in zijn gedachten. De vorm waarin hij dat giet maakt van dit boek niets minder dan een hartstochtelijk pleidooi voor al het goede in de wereld.

Het rustpunt in het verhaal bevindt zich in een fraai aangelegd park in Londen, op een zonovergoten dag in augustus 2022. Daar zit, op een plaid en met zijn rug tegen een oude eik, Paul McCartney. Hij leest een boek. Een handvol stappen bij hem vandaan zit de schrijver. In zijn rugzak heeft deze een moderne uitgave van het Epos van Gilgamesj, een ruim vierduizend jaar oud gedicht uit Mesopotamië. Hij is van plan dit boek aan McCartney te geven, tegelijk met het overbrengen van een dringend bericht. Maar voor dat laatste schrikt hij nog even terug, want die boodschap is zo complex dat hij bang is warrig over te komen. Liever neemt hij nog wat tijd om dat wat hij ervan begrijpt nog eens rustig op een rij te zetten. Paul McCartney maakt immers nog geen aanstalten om op te stappen…

En zo krijgen we op deze lange en warme dag het levensverhaal van de schrijver voorgeschoteld. Zijn jeugd speelt zich grotendeels af in Reykjavik. Tot zijn vroege en mooiste herinneringen behoren de liedjes die zijn muzikale moeder voor hem zingt. Die van The Beatles, zijn helden, maken de meeste indruk, het door Ringo Star geschreven Yellow Submarine leerde hij zelfs op zijn mondharmonica te spelen. Wanneer hij zes is overlijdt zijn moeder en blijft hij achter met zijn vader, die metselaar is en lange dagen maakt. De wat eenzelvige jongen leest dan al veel, van Tarzan van de apen tot het Oude Testament, dit laatste een geschenk van een van de rouwenden op de begrafenis van zijn moeder. Het boek zou troost moeten bieden, en wijsheid. Tarzan bevalt hem mateloos, maar het Oude Testament stelt hem teleur: ´Op sommige plekken is het heel spannend, maar die bebaarde kerels in het Oude Testament kunnen zo knettergek zijn, zo wreed en meedogenloos tegenover iedereen die tot een ander volk of een ander ras behoort dat ik een beetje bang van ze word

Wanneer zijn vader hertrouwt, verhuist de jongen met zijn stiefmoeder naar het uiterste noorden van IJsland. In de leegte en bijna totale afzondering van die onherbergzame streek wordt de jongen op zichzelf teruggeworpen. In zijn kinderlijke fantasie heeft hij ontmoetingen met zijn helden, The Beatles en Johnny Cash – en ook God, de jongen neemt hem de onzin van het Oude Testament niet kwalijk. In de Trabant van zijn vader houden de heren drankgelagen. Zijn zoektocht naar het boek dat werkelijk troost kan bieden, zin kan geven aan het leven, brengt hem uiteindelijk bij het Epos van Gilgamesj, een tekst die al duizenden jaren bestond toen de Bijbel nog geschreven moest worden.

Yellow Submarine schiet voortdurend alle kanten uit. Verhaallijnen lopen nu eens parallel, lijken zich dan weer in verschillende realiteiten af te spelen. Gebeurtenissen komen meermaals terug, steeds gezien vanuit een ander perspectief. De chaos is echter ogenschijnlijk, Stefánsson heeft de teugels stevig beet. 

Luisterend naar de schrijver, in dat zonnige en warme stadspark in Londen, realiseer je je gaandeweg dat het Stefánsson niet te doen is om het verhaal als verhaal. Integendeel, in feite is de tekst niet meer dan de verpakking van een onderliggende boodschap. Het is een zoektocht die uitmondt in een pleidooi. Een pleidooi waarvoor? Voor een zinvol leven, voor meer vriendschap en vrede? In ieder geval een pleidooi zoals de doodgeschoten Beatle dat zo treffend kon verwoorden.

Ik las nooit eerder iets van Stefánsson, dus dit boek is een prettige verrassing. Het verhaal zit vol speelse vondsten die het een heerlijk informeel karakter geven. Zo liggen om de hoek van het Londense park de Abbey Road studio’s, waar The Beatles veel van hun plaatopnamen maakten. Zo ook het album Abbey Road, in augustus 1969. Dat is het album met de iconische foto van John, George, Paul en Ringo die over het zebrapad voor de studio de straat oversteken. Paul heeft voor die foto om de een of andere reden zijn schoenen uitgetrokken. En vanzelfsprekend zit hij nu, bijna op de dag af 53 jaar later, eveneens blootvoets in het park. Slechts een paar stappen verwijderd van de schrijver, maar vooralsnog onbereikbaar.

Jón Kalman Stefánsson / Yellow Submarine / Vertaald uit het IJslands door Marcel Otten / 377 blz / Ambo Anthos, 2024

donderdag 2 januari 2025

Camping

Kom, dacht ik, laat ik het nieuwe jaar eens beginnen met het vervullen van een goed voornemen: vaker dan voorheen iets lezen van een schrijver van wie ik nog niet eerder iets las. Camping van Maartje Wortel leek daarvoor geschikt. De roman kreeg in de NRC, de krant die ik dagelijks lees, immers vier sterren en een lovende aanbeveling. Maar ik had toch iets strenger moeten selecteren, dan had ik gezien dat de kritieken op het boek heel wisselend waren.

Het verhaal is heel simpel. Viktorien, een vrouw van omstreeks veertig koopt van twee oude dames een camping in het bos. Als een soort van wraakactie op Ode, haar voormalige partner, die kanker overwon maar vervolgens Viktorien aan de kant zette. Een camping runnen was ooit een droom van Ode, die Viktorien haar nu afneemt. Vanaf het voorjaar stromen de gasten binnen. Wortel beschrijft er een tiental, allemaal mensen die om de een of andere reden even uit beeld willen of moeten zijn. Onder hen ook Igor, een commando die door de Landmacht even op non-actief is gezet. En ook de enige die de camping heel bewust uitgezocht, omdat hij van daaruit de schoten en ander gevechtslawaai van het naburige militaire oefenterrein kan horen.

Op zich niet onaardig, die beschrijvingen. Maar als geheel wat stuurloos. Tot het laatste hoofdstuk, waarin Wortel met een knaleffect – of eigenlijk, meerdere knaleffecten – het verhaal afrondt. Waarom op die manier? Ze geeft weliswaar een karige verklaring, maar die is er voor mijn gevoel wel echt met de haren bijgesleept. Ze helpt daarmee haar eigen roman om zeep. Een boekje om te vergeten.

Maartje Wortel / Camping / 237 blz / Prometheus, 2024