Die al dan niet wetenschappelijke criteria interesseren Adwin de Kluyver niet in de eerste plaats. Wat hem boeit, net als in zijn eerdere succesvolle boeken over de Noord- en Zuidpool, zijn de verhalen áchter het verschijnsel. Voor het onlangs verschenen De eilanden van goed en kwaad heeft hij daarom 78 eilanden geselecteerd, verspreid over de wereld, die een opmerkelijke geschiedenis bezitten. Dertien daarvan beschrijft hij uitvoerig, de overige 65 krijg je voorgeschoteld in de vorm van beknopte intermezzo’s. Ik heb me er enkele dagen kostelijk mee vermaakt.
Vraag mensen naar een eerste associatie bij het woord eiland, en je hebt grote kans dat dat de woorden Robinson Crusoe oplevert, de onverstoorbare en vindingrijke schipbreukeling die de held is van het gelijknamige boek van Daniel DeFoe uit 1719. Ik las die roman voor het eerste op mijn achtste, in de gekuiste versie van Nienke van Hichtum. Sindsdien is Robinsons wereld mijn beeld van het ideale eiland. Voor De Kluyver is dat niet anders, en ook de reden dat hij zijn boek begint met wat in de literatuur een ‘Robinsonade’ is gaan heten, een geschiedenis van mensen die zich vestigen op een (grotendeels) onbewoond eiland. In dit geval gaat het om twee Duitse gezinnen die omstreeks 1930 kiezen voor een primitief ‘natuurleven’ op Floreana, een van de Galapagoseilanden. Dat dit misschien niet goed zal aflopen, voorvoel je vanaf de eerste bladzijde.Wie eveneens werd gedreven door een ideaal, maar dat op een eiland dichter bij huis trachtte te realiseren, was William Lever, bijgenaamd de Napoleon van de Zeep. Hij had eind negentiende eeuw zijn fortuin gemaakt door een op zich heel simpel idee: om artikelen die voorheen door de kruidenier onverpakt werden verkocht deed je nu een papiertje of een blikje, je gaf het een merknaam en je plaatste advertenties. De verkoop schoot gegarandeerd omhoog, het meest sensationeel bij de blokken verpakte zeep die hij voortaan als Sunlight-zeep op de markt bracht. Als verlichte Victoriaan begreep Lever – die na te zijn verheven in de adelstand zich Lord Leverhulme noemde – dat het zijn vruchten zou afwerpen wanneer hij goed voor zijn arbeiders zorgde. Dus bouwde hij even buiten Liverpool de tuinstad Port Sunlight, een modelstadje met goede sociale voorzieningen en een weldadige sfeer. De werktijden waren uren korter dan bij andere fabrieken, zodat de werknemers van de Lord na het werk nog tijd en de energie hadden om van hun gezin of liefhebberijen te genieten.
Wat was gelukt met Port Sunlight, moest elders ook gerealiseerd kunnen worden, dacht Leverhulme in een mix van menselijke goedheid en gezond ondernemerschap. Dus kocht hij in 1917 de helft van het Schotse eiland Lewis, een van de kleinere eilanden van de Hebriden. Omringd door visrijke zeeën zou Lewis de plek worden waar in koelhuizen en conservenfabrieken, aangedreven door turfgestookte elektriciteitscentrales, Leverhulmes vis zou worden ingeblikt en vanuit een nieuw aangelegde haven de wereld zou veroveren. De grotendeels arme eilandbevolking zou er wel bij varen, hun leven zou nog veel beter worden dan dat van hun collega’s in Port Sunlight. De Lord ging zelf ook op het eiland wonen, in het kasteel met uitzicht op de haven, om dagelijks te kunnen genieten van zijn creatie. Maar wat zo mooi begon, liep toch fout. Leverhulme had namelijk een essentieel onderdeel van het project over het hoofd gezien: de bewoners meekrijgen, hen het gevoel geven dat zij hadden kunnen meedenken over de plannen, hen mede-eigenaar laten zijn van de ontwikkelingen. De meesten bleven trouw aan hun traditionele leven van vissen in de zomer en een moestuin bewerken in de vrije uren. Opgesloten worden in een fabriek, ze gruwden ervan. Dat legden ze hem netjes uit, waarna Leverhulme zich genoodzaakt zag zijn arbeidersparadijs veel kleinschaliger op een andere plek voort te zetten. En het rustgevende eilandgevoel voor de Lewisianen langzaam terugkeerde.Naast positief ingestoken projecten zijn eilanden door hun vaak afgelegen ligging ook uitermate geschikt om meer kwalijke projecten op uit te voeren. Iedereen kent de atoomproeven op Bikini, een minuscuul atol in de Grote Oceaan. Minder bekend maar des te gevaarlijker waren de experimenten met miltvuurbesmettingen die het Britse leger in januari 1942 uitvoerde op Gruinard, een afgelegen Schots eilandje. In datzelfde jaar gonsde het op Usedom, een eilandje aan de Duitse Oostzeekust, van de activiteit. Zes jaar eerder, in 1936, had de jonge Wernher von Braun het toen nog verstilde eiland, en dan vooral de door de zee omgeven uiterste punt bij het gehucht Peenemünde, ontdekt als de ideale plek om de vernietigingswapens te ontwikkelen en bouwen die later bekend zouden worden als de V1 en de V2. Op zijn verzoek kocht de Wehrmacht het eiland en al heel snel verrezen er laboratoria, fabrieken en lanceerinstallaties. Voor de werknemers werden woonwijken aangelegd, de vele dwangarbeiders sliepen wat minder luxueus. Schuilkelders om tijdens geallieerde bombardementen een veilig heenkomen te zoeken waren er voor hen niet, zij moesten zich behelpen met speciaal daarvoor neergelegde rioleringsbuizen van gewapend beton. In de nacht van 17 op 18 augustus 1943 veroorzaakten zeshonderd zware bommenwerpers een vuurzee en beëindigden daarmee alle activiteiten op het eiland. Het is nu weer een natuurgebied, met in een van de bunkers een museum.
En Von Braun? Die kwam na de oorlog alsnog goed terecht. De Amerikanen sleepten hem en veel van zijn naaste medewerkers in het geheim naar de Verenigde Staten en dropten hem bij het Pentagon en de NASA, waar aan zijn ballistische ervaring behoefte was. Hij poseert hier bij de mede door hem ontworpen Saturnus V raket, kort voordat deze in 1969 de Apollo 11 de ruimte in zou blazen. Van Braun werd op dat moment in de VS door het publiek vereerd als ware hij een halfgod. De Kluyver: 'In het techniekmuseum in Peenemünde hangt een poster van een Amerikaanse film die in 1960 over het leven van Wernher von Braun werd gemaakt. I aim at the Stars is de titel. De Joods-Amerikaanse komiek Mort Sahl stelde eens voor daar een ondertitel aan toe te voegen: 'Ik mik op de sterren, maar soms raak ik Londen'.De Kluyver is een rasverteller. Zijn basis is degelijk onderzoek, vaak ter plekke gedaan, waaraan hij smeuïge anekdotes en een prettig gevoel voor understatement toevoegt. Het resultaat houdt het midden tussen een avonturenroman en een historische reisgids. Het is in ieder geval een ontdekkingsreis, conform de ondertitel. En chapeau voor de uitvoering van het boek, het mooie papier, de heldere vormgeving!
Adwin de Kluyver / De eilanden van goed en kwaad. Een ontdekkingsreis / 368 blz / Spectrum, 2024