zondag 31 december 2017

Een trein onder de grond

Hoeveel vrijheid mag een schrijver zich veroorloven in een roman die op een historisch gegeven is gebaseerd? Dat is een vraag die je in besprekingen van historische romans regelmatig tegenkomt. In de beantwoording daarvan kan je ruwweg twee scholen onderscheiden. De puristen zijn van mening dat de auteur zo dicht mogelijk bij de waarheid moet trachten te blijven, de ‘rekkelijken’ gunnen de auteur meer vrijheid, mits de geschiedenis geen onnodig geweld wordt aangedaan. Je zou die vraag ook andersom kunnen formuleren: Hoeveel vrijheid moet een schrijver zich veroorloven in een roman die op een historisch gegeven is gebaseerd? Dit klinkt misschien gek, maar de vraag kwam bij me op tijdens het lezen van The Underground Railroad van Colson Whitehead. Dat is een roman over een zwarte vrouw, Cora, een slavin die zich in het Amerika van het midden van de negentiende eeuw ontworstelt aan de slavernij en haar vrijheid vindt.

Met de Underground Railroad wordt in de Amerikaanse geschiedschrijving het clandestiene systeem aangeduid waarmee ontsnapte slaven vanuit de Zuidelijke Staten naar het Noorden werden gebracht, waar ze vrije burgers werden. Dat systeem werd gerund door blanke vrijwilligers en reeds ontsnapte slaven die de vluchtelingen onderdak, voedsel en medische hulp boden en ze steeds naar een volgende halteplaats brachten. Dat transport vond plaats met behulp van boerenkarren, over weinig gebruikte paden en over water, verborgen in de ruimen van schepen. De risico’s waren groot, zowel voor de vluchtelingen als de vrijwilligers. Bij ontdekking werden de laatsten zonder pardon en zonder proces opgehangen, terwijl de vluchtelingen vaak werden teruggebracht naar de plantage die ze waren ontvlucht om daar alsnog ter dood te worden gebracht, vaak op afschuwelijke wijze.

Bij Whitehead is de Underground Railroad een heuse spoorweg die zich onder de grond bevindt. De toegangen tot de halteplaatsen bevinden zich onder de huizen of bedrijfsgebouwen van de vrijwilligers. Cora, de slavin die naar het noorden vlucht, wordt door de helpers voor ieder nieuw traject dat zij gaat afleggen weer naar zo’n ondergronds station gebracht. Vandaar reist zij afwisselend in mooie rijtuigen of in simpele wagons, getrokken door imposante locomotieven, schuddend en door donkere tunnels, naar haar volgende bestemming. Ik geef het direct toe, dat is niet de kernboodschap van de roman. Maar het is wel een prachtige, voor mij symbolisch uiterst sterke en hartverwarmende verbeelding van het begrip Underground Railroad. Hier is een schrijver aan het werk die zich donders goed realiseert welke literaire middelen hem ter beschikking staan bij het componeren van een verhaal. Zelfs binnen het 'keurslijf' van een historische roman.

Ook het verhaal van Cora’s vlucht giet Whitehead in een mooie vorm. De plantage vanwaar zij met een medeslaaf vlucht ligt in Georgia, in het diepe zuiden. Ook Cora’s moeder is vandaar gevlucht, toen Cora elf was. Van haar is daarna nooit meer iets vernomen. Nu Cora verandert in een jonge vrouw en zij voelt dat de eigenaar van de plantage een meer dan gebruikelijke interesse voor haar aan de dag legt, besluit zij ook te vluchten. Dwars door de moerassen die om de plantage heen liggen. Dat is gevaarlijk, maar vergroot ook de kans uit handen van de achtervolgers te blijven. Daarna vervolgt ze etappe voor etappe haar weg naar het Noorden: South Carolina, North Carolina, Tennessee, Indiana en het Noorden, waar haar de vrijheid wacht. Whitehead heeft ervoor gekozen Cora in iedere halteplaats een specifieke historische ervaring te laten ondergaan. Zo heeft ze een baantje als ‘acteur’ in een museum waar blanke bezoekers door middel van ‘living history’ uitbeeldingen van het leven van de zwarte Amerikanen iets van die cultuur kunnen ervaren. En op een andere plek, wanneer  verder reizen te gevaarlijk wordt geacht, duikt ze maandenlang onder op de zolder bij een blank echtpaar. Die worden uiteindelijk ontmaskerd en tijdens een volksgericht aan de boom voor hun huis opgehangen.

Gedurende Cora’s gehele vlucht is er steeds de dreiging van de premiejager die is ingehuurd door de eigenaar van haar plantage. Deze man, Ridgeway, zit haar vaak op de hielen. Als hij haar weet te pakken en terug te brengen naar de plantage wacht hem een hoge beloning. Niet dat Cora als slaaf zoveel waard is, maar plantagehouders achtten de afschrikwekkende werking van een publieke terechtstelling van een teruggebrachte slaaf goud waard. Ze waren daarom bereid een vermogen te betalen voor een slaaf die ze kort daarna ter dood zouden brengen.

Whiteheads roman vertelt een verhaal dat al vaak is verteld. En in televisieseries en speelfilms is gebruikt. We kunnen het verhaal wel dromen. Maar zijn keuze voor het invoegen van ongewone en opmerkelijke elementen – de échte ondergrondse trein en de specifieke ervaring per etappe – maakt zijn boek tot een verrassende leeservaring.

Colson Whitehead
The Underground Railroad
308 blz
Fleet

[Nederlandse editie: De ondergrondse spoorweg]

woensdag 27 december 2017

Zoon en Moeder

Dat ons hedendaagse bestaan soms een verwarrende opeenstapeling van gebeurtenissen en situaties is en het emotioneel omgaan daarmee een leerproces van vallen en opstaan, was een gevoel dat zich bij het lezen van Arnons Grunbergs nieuwe roman Moedervlekken sterk aan mij opdrong. Weinig dingen in het leven van de hoofdfiguur, Otto Kadoke, gaan zoals ze behoren te gaan. Dat Kadoke als psychiater bij een crisisdienst voor zelfmoordpreventie werkt is daar niet de oorzaak van. Integendeel, als medicus wordt Kadoke door zijn omgeving juist beschouwd als een professional, een vakman. Het is meer zijn geestesgesteldheid die ervoor zorgt dat gaandeweg dit verhaal vrijwel alles in zijn leven, privé én werk, ontregelt raakt. Grunberg, die je op basis van zijn eerdere werk toch wel een meester van de ontregeling zou kunnen noemen, weet dit uitgangspunt uit te werken tot een indrukwekkende, soms aangrijpende maar ook hilarische roman.

Otto Kadoke is 42 jaar, gescheiden en parttime mantelzorger voor zijn zieke moeder. Voor haar verzorging heeft hij twee Nepalese vrouwen ingehuurd, maar vrijwel dagelijks gaat hij tussen zijn diensten door ook zelf bij haar langs. Op een van de verzorgsters, Rose, is hij een beetje verliefd. Dat gevoel brengt hem op een warme zomeravond in moeilijkheden. Als hij aanbelt opent Rose de deur, nog nat van het douchen en slechts gekleed in een in de gauwigheid omgeslagen handdoek. Kadoke kan zich dan niet meer beheersen en ook Rose laat zich gaan, tot ze worden betrapt door Kadoke’s moeder. Als Kadoke de volgende dag in het huis van zijn moeder in elkaar wordt geslagen door de vriend van Rose en deze vervolgens met Rose aan de hand het pand verlaat berust de verzorging van moeder weer geheel bij Kadoke. En een nieuwe hulp vinden blijkt niet eenvoudig, want moeder heeft een geheim …

Een psychiater die zich met suïcidepreventie bezighoudt is meestal niet bezig met het genezen van zijn patiënt maar met stabiliseren. Proberen het soms onvermijdelijke, de zelfdoding, te verhinderen. Dit is een vaststelling die Kadoke al op de derde bladzijde van Moedervlekken maakt. Hij leunt in zijn werk dan ook niet uitsluitend op medicijnen en erkende behandelmethoden, maar probeert ook resultaat te boeken door een sterk op de individuele persoon toegesneden, meer creatievere of zelfs experimentele aanpak te kiezen.

Tegen zijn gezonde verstand in laat Kadoke zich verleiden om zo’n aanpak toe te passen bij een van zijn cliënten, Michette. Deze jonge vrouw lijdt aan een ernstige vorm automutilatie, ze verwondt zichzelf keer op keer met mesjes. Als Kadoke niet meer weet wat te doen met haar bedenkt hij een radicale oplossing. Michette gaat inwonen bij zijn moeder. Hij slaat dan twee vliegen in één klap: Michette kan een deel van de zorg voor zijn moeder overnemen en moeder houdt tegelijk een oogje op Michette. De situatie waarin zaken nog enigszins ordentelijk van elkaar gescheiden waren in Kadokes leven en gemoed is dan wel voorbij.

Een psychiater die uit een (te) grote persoonlijke betrokkenheid een traject ingaat dat uit medisch oogpunt allerlei risico’s met zich meebrengt en nauwelijks aanvaardbaar is: Grunberg weet aannemelijk te maken dat Kadoke het met de beste bedoelingen op deze wijze organiseert. Maar is Kadoke’s oordeelsvermogen, zowel zakelijk als privé, nog wel in balans? Of heeft de jarenlange omgang met borderline gevallen en met de dood dat aangetast, afgestompt? Veroorzaakt de druk van de verzorging van zijn vaak onwillige moeder – is het eigenlijk wel zijn moeder – en het dagelijkse contact met haar niet een spanningsveld waarin voortdurend vragen over zijn afkomst en jeugd door zijn hoofd spelen? De vraag hoe Kadoke in het leven staat, hoe hij over zichzelf denkt en wat hij wil wordt gaandeweg de kern van de roman. Grunberg werkt dat subtiel uit, dat is mooi gedaan.

Arnon Grunberg
Moedervlekken
400 blz
Lebowski Publishers

donderdag 21 december 2017

Alleen op Rottumerplaat

Onlangs las ik Onno Bloms biografie van Jan Wolkers. Daarin komt natuurlijk ook het experiment voor waarbij Jan Wolkers en Godfried Bomans ieder een week doorbrachten op het Waddeneilandje Rottumerplaat. Dat was in 1971, beide schrijvers bevonden zich toen op het toppunt van hun roem. Bomans ging als eerste en werd na een week afgelost door Wolkers. De opzet was dat ze daar in volstrekte afzondering verbleven en slechts drie keer per dag kort radiocontact zouden hebben met de vaste wal om te controleren of alles in orde was. Daarnaast werden ze eenmaal daags opgeroepen door radiopresentator Willem Ruis, die een gesprekje van tien minuten met ze had dat door de AVRO en VARA rechtstreeks op de radio werd uitgezonden. Die uitzendingen werden zo massaal beluisterd dat ze inmiddels legendarisch zijn geworden. Alle geluidsopnamen die van dit project bewaard zijn gebleven zijn nu beschikbaar als luisterboek. Ik beluisterde de volledige 7 uur en 24 minuten, in de auto en op de fiets, via mijn abonnement op Storytel. En genoot.

Wat veel mensen die in juli 1971 iets meekregen van deze uitzendingen is bijgebleven is de volstrekt verschillende manier waarop de schrijvers hun weekje in afzondering ervoeren. Van tevoren hadden de organisatoren ingeschat dat de bedachtzame, wat beschouwelijk ingestelde Bomans zijn retraite zonder problemen zou doorstaan. Bij de hyperactieve Wolkers waren ze daar minder zeker van. Dat bleek andersom uit te pakken en maakte de uitzendingen best spannend.

Rottumerplaat is een van de kleinste Waddeneilanden, maar omvat altijd nog een kleine 8 vierkante kilometer. Wolkers maakt tussen de radiocontactendoor lange wandelingen, Bomans blijft liever in de buurt van het tentje dat de organisatie heeft opgezet als onderkomen. Hij wordt daar ’s nachts uit z’n slaap gehouden door krijsende meeuwen, Wolkers is euforisch als hij doorkrijgt hoe groot de variatie aan vogels op het eilandje is.

Bomans klaagt vanaf de tweede dag over een griepje dat hem, samen met de vermoeidheid die het gevolg is van zijn gebrek aan slaap en een gebrek aan eetlust, steeds neerslachtiger doet klinken. In de radio-uitzendingen probeert hij dat te verbloemen, wat buiten de uitzendingen om aanleiding is voor openhartige discussies tussen hem en Willem Ruis. Deze vindt dat de luisteraars recht hebben op een eerlijk verslag, daar is het experiment ook om begonnen. Bomans geeft schoorvoetend toe. Aan het lezen van zijn meegebrachte boeken over historische onderwerpen komt hij niet toe, je krijgt sterk de indruk dat hij er gaandeweg toe overgaat het project lijdzaam uit te zitten. De beschouwelijk filosofische verslagen waar de organisatie op had gehoopt blijven uit. Bomans komt niet veel verder dan dat voor hem natuur ‘de afstand tussen twee steden’ is. Veelzeggend is de volgende uitspraak, op een van de laatste dagen: ‘Weet je wie het hier uithoudt? Een mysticus. De kerkvaders die dertig jaar in een woestijn zitten. Maar ja, als je die kerels ontmoet had, had je misschien ook imbecielen aangetroffen.’ Hij heeft het dan al opgegeven.

Na de wissel veranderen de uitzendingen. Wolkers stroomt over van indrukken en dat zal de luisteraar weten. Ruis heeft de grootste moeite er enige structuur in aan te brengen. Die eerder genoemde liefde voor vogels brengt Wolkers tot een uitspraak als ‘ik zag net een wulp met een prachtig geluid, een beetje alsof je een uitgedroogde Kathleen Ferrier aanhoort.’ Hij blijkt ook een milieuactivist en maakt zich boos over de vervuiling van de Waddenzee door de zware industrie in Delfzijl. Steekt meermaals in de directe uitzending een tirade af tegen de regering die dit zomaar toelaat, maakt de minister van economie belachelijk. In een tijd dat een minister nog steeds een ‘Excellentie’ was maakt dat de organiserende omroepen, vooral de AVRO, nerveus. Ruis heeft moeite Wolkers in dit opzicht te beteugelen. 

Wolkers loopt rond in zijn blootje, heeft zich voorgenomen alleen te eten wat hij uit zee haalt – maar smokkelt, zal achteraf blijken – en bouwt met meegebracht gereedschap een hek om het eiland, compleet met een voordeur en een bel. Onvergetelijk is de kleurenfoto die hij nam met een zelfontspanner, waarop hij als Adam poseert voor zijn voordeur.

Tijdens het luisteren realiseerde ik mij dat het programma uit een ander Nederland komt. Dat van 47 jaar geleden. De radioverbinding tussen Ruis op de vaste wal in het Groningse Warffum en de schrijvers op het eiland is voor die tijd een technisch hoogstandje. De presentator van het tussen-de-middag radioprogramma - met een heus orkest en zo te horen een zaal vol huisvrouwen - die tijdens zijn uitzending even wordt doorverbonden met Bomans spreekt een overdreven beleefd en gearticuleerd Nederlands dat volstrekt ouderwets aandoet. Een slimme bakker laat door een helikopter lekkernijen afwerpen voor Bomans en Wolkers, een vroege en slimme  vorm van reclame. En de Koninklijke Luchtmacht, gestationeerd in Leeuwarden, werpt op verzoek met een Orion zo dicht mogelijk bij de tent wat spullen af waaraan behoefte is. En schudt dan ten afscheid met de vleugels. Ik zie dat tegenwoordig niet meer zo snel gebeuren. Voor dat soort dingen hebben we nu trouwens drones.

Gé Gouwswaard (concept & productie) en Willem Ruis (presentatie), AVRO/VARA
Alleen op een eiland. Dagboek van een eilandbewoner. Godfried Bomans en Jan Wolkers op Rottumerplaat
Luisterboek, 7 uur en 24 minuten
Uitgeverij Rubinstein & Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid

zondag 17 december 2017

Dubbelkunstenaar

Een handvol van de mooiste boeken van Jan Wolkers behoren tot mijn vroegste literaire ervaringen. Midden jaren zeventig, lezend voor mijn lijst, leende ik uit de schoolbibliotheek Terug naar Oegstgeest, Kort Amerikaans, Turks fruit en Een roos van vlees. Heftige boeken, die soms diepe indruk op mij maakten. Gedurfde boeken, en ook heel persoonlijke boeken. Mijn voorkeur voor schrijvers met een smoel zal in die tijd zijn ontstaan. Met Wolkers’ latere oeuvre heb ik minder. Ergens in de jaren tachtig was veel van de oorspronkelijke bezieling er wel uit verdwenen. Maar Wolkers was een publieke figuur. Heel zichtbaar als schrijver, als beeldend kunstenaar, als natuurbeschermer en als maker van aandoenlijke items voor het kinderprogramma Villa Achterwerk. Je gaat hem dan om díe zaken waarderen, het literaire raakt wat op de achtergrond. In zijn zojuist verschenen biografie van Wolkers, Het litteken van de dood, plaatst Onno Blom al die aspecten in perspectief. Met liefde voor het werk en voor de man.

De mannen kenden elkaar. Blom was bij De Bezige Bij enkele jaren Wolkers’ uitgever geweest. Tijdens een bezoek dat Blom in de herfst van 2006 bracht aan Wolkers, die de laatste 27 jaar van zijn leven op Texel woonde, solliciteerde hij naar de opdracht diens biografie te schrijven. Wolkers stemde direct toe en vanaf moment spraken ze elkaar via de telefoon dagelijks. Ook gaf Wolkers zijn biograaf toegang omvangrijke persoonlijke archief. Dat duurde een jaar, in oktober 2008 overleed Wolkers. En nu, tien jaar later, is de biografie er dan. Een monument van ruim 1.100 bladzijden.

Als één ding duidelijk wordt uit dit boek, is het dat Wolkers alles uit het leven heeft gehaald wat er in zat. Toen hij als jonge man voelde dat hij beeldend kunstenaar wilde worden, gíng hij daarvoor. Volgde avondlessen, ging naar de academie, regelde een stage bij een beroemde beeldhouwer in Parijs. Het bestaan als beeldhouwer was geen vetpot, maar hij zette door. Aan het einde van de jaren vijftig, voorzichtig schrijvend aan wat korte verhalen die hij hier en daar geplaatst wist te krijgen, besefte hij dat hij zijn geschreven werk de meeste kans zou maken als hij het persoonlijk zou houden, als het gebaseerd zou zijn op zijn eigen ervaringen. Want in het scheppen vanuit zijn eigen emoties was hij een meester, dat lag hem.

Met verschijnen van zijn vroegste boeken, vanaf 1962, beoefende hij een dubbel kunstenaarschap. Of zelfs een driedubbel, als je zijn latere passie voor schilderen in olieverf meetelt. Dat de inspiratie voor al dat werk vaak een heel persoonlijke was, geput uit zijn ervaringen of zijn overtuigingen, en dat dit dwars door zijn verschillende kunstenaarschappen heen liep, toont Blom onder andere aan de hand van Wolkers’ creatie van het Auschwitzmonument voor de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam.

In 1972 vroeg het Nederlands Auschwitz Comité aan Wolkers om een nieuw monument. Wolkers zegde direct toe, wilde er geen geld voor hebben, maar moest lang nadenken over de vorm: ‘Hoe kan je een vorm vinden om een misdaad te gedenken waarvan je het gevoel hebt dat die nog niet uitgewist zal zijn als onze planeet over twee of tweeduizend eeuwen in het heelal zal zijn opgelost. Tot barsten toe kan je je hersens afpijnigen of er een beeld wil opdoemen dat die schande en dat leed bij benadering zou kunnen weergeven.’ Hij komt uiteindelijk met een ontwerp dat is gebaseerd op een horizontaal op de grond liggende spiegel in scherven: ’Je kijkt naar de hemel en je begrijpt niet dat dat blauwe uitspansel boven die ontzetting heeft gestaan, even onaangedaan en vredig als boven een wei met bloemen. En in een visioen van rechtvaardigheid zie je de blauwe hemel boven je vol barsten trekken, alsof de verschrikking die daar op de aarde onder heeft plaatsgehad voorgoed de eeuwigheid geschonden heeft.’ De beeldtaal van een gebroken spiegeling waarin een mens kan verdwijnen was voor Wolkers niet nieuw. Blom laat zien dat die een plaats had in zijn herinneringen en hij die eerder, in een andere vorm en context, in een kort verhaal gebruikte.

Na het verschijnen van de biografie ontstond nogal wat gedoe over het wetenschappelijke gehalte ervan. Blom promoveerde namelijk op het boek, en dan ligt de lat net iets hoger dan wanneer je een biografie schrijft voor slechts een geïnteresseerd publiek van lezers en literatuurliefhebbers. De maatschappelijke context zou ontbreken, was een van de belangrijkste bezwaren die werden geopperd in het universitaire circuit. Als Wolkers zich in de jaren zestig en zeventig wentelt in de vrije liefde is dat een teken van de tijd. Dat geldt ook voor zijn ontwikkeling tot schrijver in het literaire klimaat in diezelfde jaren. Die context zou Blom te karig behandelen, hij verwijst niet naar secundaire literatuur, hij stipt het hoogstens aan. Een ander bezwaar dat werd genoemd is dat Blom zijn beschrijving van Wolkers’ leven voor een flink deel baseert op diens literaire werk. Hij citeert er veelvuldig uit. Gebruikt het dus als bron. Dat kan – een terechte opmerking – gevaarlijk zijn als je het niet met beleid doet.

Die laatste werkwijze berust echter op een bewuste keuze van Blom. Al op de derde bladzijde van het boek, in de proloog, waar hij zijn bezoek aan Wolkers in 2007 beschrijft, luidt het: ‘Het viel me op dat hij in de verhalen die hij vertelde geen onderscheid maakte tussen zijn herinneringen en de wereld van zijn romans. Toen wij samen naar zijn atelier liepen – of eigenlijk: hij schuifelde op vilten sloffen langzaam naast me – en ik luisterde naar wat hij me vertelde over de schilderijen die op de ezels stonden en naar de bronzen, ijzeren en glazen beelden op de tafels, begreep ik dat ook al zijn beelden en schilderijen op de een of andere manier hun oorsprong vonden in een persoonlijke herinnering of een ervaring. “Niemand is dichter bij de waarheid gebleven dan ik”, zei hij. “Mijn leven en werk zijn één”.

Mij interesseert die discussie over het wetenschappelijke gehalte niet wezenlijk. Ik vind het wel vreemd dat zoiets pas aan het einde van een tienjarig traject gedoe oplevert. Blijkbaar leven die aan de discussie deelnemende wetenschappers van verschillende studierichtingen in hun eigen ivoren torentjes en gebruiken ze iemands promotie pas als een aanleiding om hun meningenstrijd in de media uit te vechten. Ietwat onsmakelijk. Geeft de gemiddelde buitenstaander ook een fout beeld van wat je beoogt met het beoefenen van wetenschap.

Voor mij is belangrijker dat Wolkers in deze biografie tot leven is gekomen. Want dat krijg je als je als biograaf zo dicht op de huid van je onderwerp kruipt. De hoofdstukken over de jonge Wolkers, de kunstenaar in wording, de beeldhouwer en de jonge schrijver spraken mij het meeste aan. Maar dat heeft waarschijnlijk te maken met mijn eigen ontdekking van de literatuur, veertig jaar geleden, via Wolkers’ werk. Oude liefde …

Onno Blom
Het litteken van de dood. De biografie van Jan Wolkers
1.116 blz
De Bezige Bij

vrijdag 1 december 2017

De biograaf schrijft zijn eigen biografie

Cees Fasseur is wel eens de ‘hofbiograaf’ van de Oranjes genoemd. Verrassend is dat niet, want met de voorbeeldige biografie van Wilhelmina die hij in 1998 en 2001 in twee delen publiceerde en het boek over het huwelijk van Juliana en Bernhard dat volgde onderzocht en beschreef hij een wezenlijk deel van de 20e-eeuwse geschiedenis van ons koningshuis. Dat alles op persoonlijk verzoek van koningin Beatrix. Zelf wijst Fasseur de betiteling hofbiograaf resoluut van de hand. Ze impliceert immers een zo sterke band tussen hem en zijn opdrachtgevers en onderwerp dat hij als historicus/biograaf niet de benodigde wetenschappelijke objectiviteit zou kunnen garanderen. Die onafhankelijke opstelling beschouwt Fasseur juist als een hoeksteen van zijn werk. Ook bij onderwerpen als deze, waarover hij tijdens publieke optredens voor de televisie niettemin vaak een bevlogen enthousiasme tentoonspreidde.

Fasseur is bij het grote publiek bekend om zijn boeken over de Oranjes. Maar hij legde zich pas na zijn vijftigste toe op het schrijven van die biografieën, na een lange en afwisselende ambtelijke loopbaan als jurist op het Departement van Justitie. Ook was hij van 1986 tot 2001 hoogleraar aan de Leidse universiteit, en van 2002 tot 2006 raadsheer aan het Amsterdamse gerechtshof. Zijn interesses, en daarmee ook zijn deskundigheid, besloegen dus veel meer terreinen dan vaak wordt gedacht. In 2015 zette Fasseur zich aan het schrijven van dit boek, Dubbelspoor. Herinneringen. De biograaf schreef eindelijk  zijn eigen biografie. Hij voltooide het manuscript in februari 2016. Een maand later overleed hij aan de complicaties van een operatie.

Fasseur werd geboren in 1938, in het oliestadje Balikpapan op de oostkust van Borneo, het huidige Kalimantan. Zijn vader was in dienst van de ‘Koninklijke’, tegenwoordig bekend als Shell. Na de oorlog en de internering in een kamp, en nadat Fasseur senior in 1951 met pensioen ging, verhuisde het gezin naar Leiden. Daar volgde de jonge Cees het gymnasium en schreef zich vervolgens in voor twee universitaire studies, geschiedenis en rechten. Die combinatie was een bewuste keuze. De eerste studie koos hij vanuit zijn interesse voor het vakgebied, de tweede oorspronkelijk als maatschappelijk vangnet. Hij wilde voorkomen dat hij later geen andere keuze zou hebben dan leraar geschiedenis te worden. Maar al snel boeide die rechtenstudie hem evenzeer, vooral om de intellectuele uitdaging van het maken van een degelijke juridische analyse. Na zijn afstuderen belandde Fasseur op het Ministerie van Justitie, op de afdeling Wetgeving Publiekrecht. Een werkomgeving waar de theorie van het recht en actuele maatschappelijke ontwikkelingen en vraagstukken samenkwamen. Het werk stelde Fasseur voortdurend voor uitdagingen, hij genoot daarvan.

Het ophalen van herinneringen aan een werkzaam leven betekent ook veel vrienden en collega’s de revue laten passeren. Er komt dan ook een hele stoet aan Haagse ambtenaren, politici en ministers voorbij. Dat is niet altijd even spannend, maar het geeft wel goed de sfeer weer op zo’n ministerie in die tijd, de late jaren zestig en de jaren zeventig. Die was nog vrij formeel en kende een sterke hiërarchie. Maar de protesten en de roep om maatschappelijke veranderingen waren binnen de muren van de wetgevingsburcht wel hoorbaar. Daar werd ook iets mee gedaan. De meest bijzondere collega van Fasseur, zelfs kamergenoot, was enkele jaren de nog jonge Dries van Agt. Ook een veelbelovend jurist.

Fasseur maakte wetten. Hij zag dat werk als dienstbaar aan een rechtvaardige samenleving: ‘De eerste bron van het recht is nog steeds de wet. Is er daarom een nobeler tijdverdrijf denkbaar dan het maken van wetten?’ Fasseur was betrokken bij de totstandkoming van een groot aantal wetten. Enkele daarvan waren de Voorbehoedmiddelenwet – omstreeks 1966 nog een hot item -, de Wet Wijntje en Trijntje, de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, de Abortus- en euthanasiewetgeving en een nieuwe Politiewet.

Na Den Haag volgde voor Fasseur toch weer de universiteit. De wetenschap lonkte. Begin jaren zeventig schreef hij tussen zijn drukke juridische werkzaamheden door als ‘buitenpromovendus’ zijn dissertatie. Het onderwerp ervan was complex, namelijk  het kultuurstelsel en de koloniale baten in het voormalige Nederlands-Indië. Waarom weer zijn ‘geboorteland’ en waarom weer de geschiedenis, en dan ook nog eens promoveren? Hij kan het niet anders omschrijven dan als een innerlijke drang. Hij promoveerde in 1975 en werd in 1977 in Leiden in deeltijd benoemd tot bijzonder hoogleraar in de West-Europese expansie overzee. Vroeger heette dat Koloniale Studies. Toen de Universiteit van Leiden hem in 1986 de leerstoel Geschiedenis van Indonesië aanbood kon hij de verleiding niet weerstaan. Hij zegde zijn baan in Den Haag op. Maar zou er nooit helemaal verdwijnen.

Fasseur heeft een mooie schrijfstijl. Ook houdt hij van anekdotes. Beide zaken versterken het leesplezier. Sommige anekdotes blijven je ook bij. Als hij voor het eerst bij Beatrix op bezoek gaat om te praten over de biografie van Wilhelmina, om half vijf in de middag, vraagt de koningin wat hij wil drinken. Even twijfelt hij, want wat is aan het hof de gedragscode daarvoor? Dan antwoord hij diplomatiek ‘Hetzelfde als u, majesteit’. Ze maken samen een fles witte wijn soldaat. Of deze, nog aardiger. Op 29 december 1993 bezoekt hij op Soestdijk prinses Juliana, om te praten over de Wilhelminabiografie. Hij wil op tijd zijn, maar het verkeer zit mee en hij is drie kwartier te vroeg. Toch belt hij aan. Dat ontstemt haar hogelijk en ze blijft tijdens het gesprek wrevelig. Tot de oorlogsjaren aan bod komen, die ze in Canada heeft doorgebracht. Wanneer ze Fasseur vraagt waar hij in de oorlog was, en hij antwoordt dat hij met zijn moeder in een Jappenkamp zat, draait ze om als een blad aan een boom. Fasseur schrijft dan: ‘Ze werd een en al vriendelijkheid. Vermoedelijk omdat haar was bijgebracht dat voormalige geïnterneerden uit de kampen per definitie heel zielig waren en dus wel op vriendelijke woorden aanspraak mochten maken.’ Gevoel voor humor, heet dat. Niet iedere biograaf beschikt daarover. Fasseur wel.

Cees Fasseur
Dubbelspoor. Herinneringen
368 blz
Balans