Het romandebuut van Bregje
Hofstede is een klein wondertje. Het verhaal speelt zich af in Parijs. Het gaat
over de liefde tussen een man en een vrouw. Het gaat ook over de kunst. Hij is
een professor in de kunstgeschiedenis aan de Sorbonne, zij een dertig jaar
jongere Nederlandse uitwisselingsstudente. Zij herinnert hem aan een liefde van
lang geleden, is als het ware de reïncarnatie daarvan. Voor haar is hij de
leraar die een studente aan de hand neemt. Die haar begeleidt bij het schrijven
van een essay. Maar die haar ook uitnodigt voor wandelingen waarop de
gesprekken gaandeweg persoonlijker worden. Hofstede werkt dit thema, waarbij
het gevaar van uitglijden toch niet denkbeeldig is, overtuigend uit.
In een interview werd haar
onlangs gevraagd waardoor zij werd geïnspireerd tot het schrijven van De hemel
boven Parijs. Dat bleek haar verblijf in Parijs te zijn, waar zij in 2010
studeerde. Voor haar is het centrum van die stad een openluchtmuseum, een plek
waar nooit iets lijkt te veranderen. Dat statische, onaantastbare heeft zij als
karaktertrek meegegeven aan Olivier Massarin, de mannelijke hoofdpersoon. Hij
doceert al tijden aan de universiteit, leest zijn colleges ieder jaar weer voor
maar zou ze, als het moest, uit zijn hoofd kunnen opdreunen. Zijn hang naar
regelmaat is ook af te lezen aan zijn keurig geordende appartement, zijn strikt
alfabetisch geordende boekenkast en zijn huidige vriendin Sylvie, een mooie en
elegante vrouw die gesteld is op de juiste omgangsvormen.
Dat Sofie Schoonhoven, roepnaam
Fie, zijn leven overhoop zal gooien wordt al in de eerste zinnen van de roman
duidelijk: ‘Eerst was haar silhouet alles wat hij van haar zag, dertig meter
van hem af in de donkere collegezaal. De projector zoemde en prikte in zijn
ogen, en hij vertelde in zijn lage stem over Cézanne en Picasso. Van tijd tot
tijd vergat hij naar zichzelf te luisteren. [….] Bleke vingers trippelden over
de toetsenborden, pennen krasten op papier, zo nu en dan klonk het geluid van
omslaande bladzijden. [….] Hij kwam bij de zevende pagina van zijn college,
sloeg hem om, keek weer op. Dat meisje schreef nog steeds niet. Maar ze zat
kaarsrecht, alsof ze wachtte. Elke blik die hij de zaal inwierp, stuitte op die
rechte rug die tussen de geknakte nekken uitstak. Het was oncomfortabel.’
Fie is na aankomst in Parijs
ondergebracht bij de voorzitter van de universiteitsraad en zijn echtgenote.
Maar daar voelt zij zich al snel teveel en Olivier helpt haar met het zoeken
van een appartement en met de verhuizing. Begeleidt haar zelfs naar Ikea om
meubilair te kopen. Dat Fie het appartement zal delen met de zoon van een van
zijn vrienden voelt ongemakkelijk. Maar hij neemt zich voor het los te laten.
Hij zal haar verdere vlucht van een afstand volgen. Verder niets.
Vanzelfsprekend loopt het anders,
worden Olivier en Fie naar elkaar gedreven. Het is in dat proces van elkaar
aftasten dat Hofstede vooral overtuigt. Ze weet dat ook mooi te ensceneren, of
het nu gaat om een ingetogen gesprek bij avond, onder de sterrenhemel in het
park van het kasteel van Chantilly, of een tenenkrommende scène tussen de
schappen van het warenhuis Lafayette.
Ik noemde deze roman een klein
wondertje. Dat is omdat het lezen van dit boek voor mij zo’n plezierige
verrassing was. Het is een doordacht in elkaar gezet verhaal, geschreven in een
zorgvuldige, beknopte stijl. Olivier en Fie zijn geloofwaardige personages met
wie je meeleeft tot de laatste bladzijde. En wat het afmaakt is de geraffineerde
manier waarop Hofstede de verschillende versies van het essay over kunst dat
Fie in opdracht van Olivier moet schrijven een spiegeling laat zijn van de
vragen die in deze roman aan de orde worden gesteld: Over kunst, over keuzes
maken, over dingen durven afronden en de manieren waarop. Geef mij symboliek en
je hebt me te pakken.