zondag 9 maart 2025

Op de thee bij Camilla

Zou de Nederlandse literatuur een abonnement gaan krijgen op de Booker Prize? Je zou het haast denken – hopen – sinds Lucas Rijneveld in 2022 de International Booker Prize won, die voor in het Engels vertaalde literatuur. En afgelopen zomer Yael van der Wouden dit nog eens dunnetjes overdeed door met haar debuutroman The Safekeep de shortlist van de reguliere Booker Prize te halen, die voor romans die oorspronkelijk in het Engels zijn geschreven. Ze won wel niet, maar het leverde haar veel publiciteit op en, in gezelschap van haar concurrenten, een bezoekje aan de Britse vorstin. Op bijgaande foto staat Van der Wouden helemaal links terwijl de latere winnaar, Samantha Harvey, geheel rechts staat.

Wij kennen The Safekeep als De bewaring. Een roman van een Nederlandse auteur, geschreven in het Engels,  en daarna in het Nederlands vertaald. Dat lijkt een omslachtige gang van zaken, maar is verklaarbaar. Van der Wouden (1987) groeide op in Israël als dochter van een Israëlische moeder en een Nederlandse vader, bracht haar tienerjaren door in Nederland en studeerde in New York. Engels voelt voor haar als haar moedertaal. 

Nog even door op zaken rondom de roman: die verscheen bij Chaos, een kleine uitgeverij die deels onder de paraplu van Dag Mag opereert en waarvan Van der Wouden zelf een van de oprichters is. De uitgeverij specialiseert zich volgens de website in ‘epische’ boeken, die bij voorkeur feministisch zijn en ook een beetje dwars; en ook de term ‘grensverleggend’ komt in de PR-uitingen van Chaos voor. Met de introductie van De bewaring gaf de uitgeverij trouwens een indrukwekkend visitekaartje af, de hype was opgezet volgens het boekje en leverde zonnige verkoopcijfers op.

Maar dan de roman zelf, rechtvaardigt die al die publiciteit? Ja, wat mij betreft wel. Het is een verhaal dat zich afspeelt in 1961, in een groot familiehuis in het buitengebied van Zwolle. Dat huis wordt bewoond door Isabel, een jonge, in zichzelf gekeerde vrouw. Sinds de dood van haar moeder enkele jaren eerder, is ze de enige bewoner. Het huis is beloofd aan haar broer Louis, die het mag betrekken zodra hij een gezin gaat stichten. Ze heeft het dus in bewaring. In zekere zin is ze met het huis vergroeid, voor zover ze zich kan herinneren woonde ze nooit ergens anders. Voor het huis zorgen is het doel van haar leven.

Het ritme van Isabels dagen wordt verstoord wanneer de nieuwe vriendin van Louis, Eva, een poosje komt logeren. Tussen de wereldse Eva en de stugge Isabel is geen klik. Dat gevoel wordt sterker wanneer Isabel merkt dat nu en dan dingen uit de huisraad zoek raken. Bewijzen dat Eva zich die heeft toegeëigend kan Isabel niet, maar haar wantrouwen en afkeer groeien met de dag. In deze gespannen situatie ontstaat er, zonder dat een van de twee echt het initiatief lijkt te nemen, een erotische relatie. Als lezer voel je dan even niets dan drijfzand onder je voeten, bij gebrek aan een op dat moment begrijpelijke verklaring. Maar het element van vervreemding past evenwel wonderlijk goed bij de sfeer waarvan de roman is doortrokken.

Van der Wouden hecht de draden van haar verhaal zorgvuldig af. Zelfs verrassend, waarbij het moment waarop Isabel en haar familie het huis betrokken, in de winter van 1944, de sleutel tot de verklaring bevat. Mooi gedaan.

Yael van der Wouden / De bewaring / Vertaald uit het Engels ‘The Safekeep’ door Fannah Palmer & Roos van de Wardt / 304 blz / Uitgeverij Chaos, 2024

zondag 2 maart 2025

Betje Wolff: een vrije geest

Mijn ouders hadden vroeger een winkel in het oude centrum van Den Haag. Wanneer ik dan naar school liep – de lagere school in het Westeinde – kwam ik via de Lange Beestenmarkt door de Herderinnestraat. Op nummer 7 daarvan, een indertijd wat verwaarloosd ogend pandje met een trapgevel, bevond zich op ooghoogte een plaquette. Daarop was te lezen dat daar de dames Elisabeth Wolff en Aagje Deken hadden gewoond, schrijfsters. En dat zij er beiden, in 1804, waren overleden. Om de een of andere reden vond ik dat indrukwekkend, schrijfsters die bij mij om de hoek hadden gewoond. Het bleef hangen. Toen enkele jaren later, het zal in de zesde klas zijn geweest, broeder Gabinus bij Nederlands vroeg wie er de naam kende van een schrijver, sprong ik op. Want ik kende er maar liefst twee, en nog wel vrouwen! De broeder moet vreemd hebben opgekeken, realiseer ik me nu.

In die Herderinnestraat woonden de dames de laatste jaren van hun leven. Dat was voor hen geen prettige tijd. Mede als gevolg van de politieke ontwikkelingen en de daardoor snel veranderende samenleving waren de boeken van Wolff en Deken, met voorop De Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart, even niet meer zo in trek. Tel daarbij op dat hun kleine fortuintje uit erfenissen door een onbetrouwbare vriend-notaris was verdonkeremaand en Betje steeds zieker werd en helse pijnen leed – na haar dood werd bij sectie een voortwoekerende kanker vastgesteld - en je hebt het beeld compleet. Waarbij Aagje, na de dood van Betje, ook nog eens stopte met eten en drinken. Enkele dagen later gaf zij de geest, en kon worden bijgezet in het nog geopende graf van haar geliefde. In haar onlangs verschenen biografie van Betje Wolff, Een vrije geest, beschrijft Marita Mathijsen de verschrikkingen van deze periode vol mededogen. Ze grijpen haar aan, zo sterk zelfs dat ze na de laatste zinnen van het boek haar tekst ondertekent met ‘Amsterdam, 31 december 2023, 15.47. In tranen’.

Hoogst ongewoon, dat ‘In tranen’. Heel begrijpelijk wel, na het voorgaande, maar in kringen van wetenschappelijke biografen not done. Enige afstand tot het onderwerp komt de objectiviteit ten goede, zullen zij zeggen. Maar Mathijsen, onlangs tachtig geworden en een trits aan wetenschappelijke publicaties op haar naam, koos er toch voor om een ‘emobiografie’ te schrijven. In een proloog is zij duidelijk over het hoe en waarom van die keuze: ´Want het is niet voor niets dat ik mijn biografie vanaf het begin een ‘emobiografie’ genoemd heb: ik schrik er niet voor terug te proberen de gevoelens op te roepen van deze uitzonderlijke vrouw. Ik haal ze uit brieven en uit haar werk, en vaak moet ik ook gissen, maar in elk geval interpreteer ik, meer dan eerder gedaan is. Ik probeer te lezen wat ónder de geschreven letters staat. En wat daar staat is fascinerend. Geen andere vrouw durfde in haar tijd, en ook in de eeuw daarvoor en daarna, zo ver te gaan in haar aanvallen op de kerk. Geen vrouw durfde het aan autoriteiten te bespotten, geen vrouw buitte haar taalvermogen uit als zij deed.´ Je zou het ook wetenschap met verbeeldingskracht kunnen noemen, maar Mathijsens benaming gaat nét verder, is nét iets persoonlijker.

Elisabeth Wolff (1738-1804), die zichzelf Betje noemde, was een eigenzinnige vrouw. Misschien wel de belangrijkste beslissing van haar leven nam zij al toen zij 17 was: zij liet zich schaken door haar aanbidder, Matthijs Garcon, een jongen uit een domineesfamilie, en bleef een maand onvindbaar. In het Vlissingen van 1755 werd dat niet geaccepteerd. De kerkenraad strafte haar met een tijdelijke uitsluiting, haar vader was teleurgesteld, geen man wilde haar nog hebben. Vier jaar later trouwde zij met Adriaan Wolff, dominee te Middenbeemster. Hij was 52, Betje 21. Zij was rank, mat nog geen anderhalve meter. Van Wolff is geen portret bewaard gebleven, Mathijsen betwijfelt of hij al zijn tanden nog wel had. Een huwelijk uit liefde was het niet, al zou Wolff zijn echtgenote jaren later in bescherming nemen toen zij bikkelhard werd belasterd om haar kritische pamfletten en andere teksten. Zij waardeerde dat, hun band werd toen wat inniger.

Schrijven, dat ging ze gaandeweg steeds meer doen in Middenbeemster. Veel anders was er ook niet te beleven, zeker niet in de wintermaanden. Haar man op zondagochtend gaan beluisteren bij zijn preek was dan het enige uitje, naast wat praatjes met de buren. De zomer bood meer vertier. Veel Amsterdammers en Haarlemmers bezaten in de Beemster een buitenhuis, en met het groeien van Betjes faam als dichter werd zij daar vaker uitgenodigd. Haar vrolijke humeur en ‘recht voor z’n raap mentaliteit’ werden gewaardeerd, konden een avond doen opleven.

Kritisch zijn was voor haar een tweede natuur. Collega-dichters, mannen én vrouwen, die hun holle,  inhoudsloze teksten dood polijstten, zij moest er niets van hebben. De inhoud moest bij haar centraal staan, en dan ook nog naturel en oprecht. Ook schijnheilige en orthodoxe predikanten kregen geregeld de wind van voren. Je zou dat als een late afrekening voor haar Vlissingse avonturen kunnen zien, maar haar afkeer van deze mannen was meer principieel. Haar kritiek kwam vaak hard aan, des te harder omdat die van een vrouw kwam. Zij pareerde de klachten van haar slachtoffers met de vaststelling dat zij maar een eenvoudige ‘boerendomineesvrouw’ was,  maar haar tegenstanders noemden haar de ‘Beemster bemoeial’. Deze verweerden zich in eindeloze reeksen pamfletten, wat Betje er weer toe bracht een verzameling aan te leggen van alle anti-Betje-pamfletten en smaadstukken die er tegen haar verschenen waren. “’t Paket ligt in myn Boekenkas; Daar vindt gy heele stapels!, Man”, schrijft zij in een gedicht aan een vriend.

Betje kon idolaat zijn van meisjes en jonge vrouwen. Die haalde ze in huis als waren het dochters of hartsvriendinnen. Na de dood van Adriaan Wolff in 1777 vroeg ze haar vriendin Aagje Deken bij haar te komen wonen, haar levensgezellin te worden. Mathijsen besteedt veel aandacht aan hun gezamenlijke verdere leven, dat ruim 26 jaar zou beslaan. Aagje nam zich voor de scherpe kantjes van haar vriendin wat bij te slijpen, haar schrijverschap een nieuwe, meer productieve koers in te laten slaan. Het gevolg waren onder andere de samen geschreven brievenromans, waarvan Sara Burgerhart de meest populaire zou blijken. Ook sloeg Betje aan het vertalen van buitenlandse romans, iets waar ze goed én razendsnel in bleek te zijn. De inkomsten uit al dat werk spendeerden ze aan een idyllisch buitenplaatsje in Beverwijk.

Als rechtgeaarde patriotten voelden Betje en Aagje in 1788 de grond onder hun voeten iets te heet worden, en vluchtten net als veel van hun vrienden naar het buitenland. In hun geval naar Trévoux, een stadje dat schilderachtig was gelegen aan de Saône. Het zou gedurende tien jaar hun thuis zijn. Ze maakten er de Franse Revolutie mee, maar genoten ook van het eenvoudige maar goede leven, van ‘la douce France’. Het zouden, maar dat wisten ze niet, hun laatste zorgeloze jaren zijn. 

Hier en daar zijn in deze biografie stukken tekst in blauw afgedrukt. Dat zijn de passages waar Mathijsen even stilstaat bij kwesties die haar bijzonder aan het hart gaan, maar waar ze niet uitkomt omdat ze als biograaf geen ondersteunend bewijs heeft. Daar geeft ze zich even bloot als de hierboven al genoemde ‘emobiograaf’. Het langste van deze stukken begint als volgt: ´Vrijwel steeds als ik vertel dat ik een biografie van Betje Wolff schrijf, volgt de vraag, meestal wat lacherig gesteld: waren ze nou lesbisch, Betje en Aagje? Wat doet het ertoe, is dan mijn eerste reactie.´ Om te vervolgen met een lang exposé over vrouwenvriendschappen in de achttiende eeuw, en hoe de dames zich in hun teksten daarover hebben uitgelaten. Maar dat mag u zelf lezen. 

Marita Mathijsen / Een vrije geest. Het uitzonderlijke leven van Betje Wolff / 504 blz  / Uitgeverij Balans, 2024