Ik vind het mooie termen, ‘de mist van de geschiedenis’ of ‘de nevel van de tijd’. Het zijn termen die ik als kunsthistoricus met enige regelmaat gebruik. Van het tijdvak waar ik me in heb gespecialiseerd, de Noordnederlandse kunst van de zeventiende eeuw, is weliswaar veel bekend maar veel meer nog niet. Bij lezingen of rondleidingen vul ik dat dan soms in, schets hoe het geweest zou kunnen zijn, en rond het af met een van de genoemde termen. Ik heb altijd medelijden met vakgenoten of historici die zich met hedendaagse kunst of de huidige tijd bezighouden. Wat moet je met al die duizenden tweets van Donald Trump, wanneer je straks de geschiedenis van zijn presidentschap gaat schrijven? Om nog maar te zwijgen van de inmiddels niet meer te tellen artikelen en reportages over hem in de media. Ze zijn onderdeel van een bredere overkill aan informatie.
Stefan Hertmans had daarvan geen last toen hij begon aan De bekeerlinge. De hoofdpersoon van zijn historische roman kent hij uit slechts twee documenten. Bronnen die ruim duizend jaar oud zijn. Teksten die deels ook nog voor meerderlei uitleg vatbaar zijn. Om die minuscule kern weeft hij een volstrekt geloofwaardig verhaal dat je bij de kladden grijpt. Eigenlijk zijn het meerdere verhalen. Centraal staat het aangrijpende relaas over het leven van een jonge vrouw. Dat is ingebed in een bij vlagen magistrale beschrijving van het leven in de Middeleeuwen en de eerste kruistocht naar Jeruzalem. En die beiden zijn verweven met bespiegelingen van Hertmans zelf, ontstaan tijdens het onderzoek voor deze roman. Dit procedé lijkt op dat van Hertmans’ succesroman Oorlog en terpentijn.
In de documenten die voor Hertmans de inspiratie vormden voor deze roman is sprake van een proseliete, iemand die van geloof is gewisseld. Dat is Vigdis, een jonge vrouw die in 1070 is geboren in het Normandische Rouen. Haar vader is een rijke patriciër, het ontbreekt haar daarom tijdens haar opvoeding aan niets. Als ze zeventien is, ontmoet ze tijdens een wandeling met haar gouvernante een jonge Joodse student. Deze jongen, David Todros, de zoon van de opperrabijn van Narbonne, is door zijn vader naar Rouen gestuurd om er bij vooraanstaande Joodse geleerden te studeren. Het voorstelbare gebeurt inderdaad ook, de twee raken verliefd op elkaar. Omdat de christelijke Vigdis nooit met een Jood zal mogen trouwen, nemen de twee een radicaal besluit en vluchten samen naar Narbonne.
De reis dwars door het middeleeuwse Frankrijk biedt Hertmans volop de gelegenheid de wereld te tonen waarin het verhaal zich afspeelt. Dat is een wereld van uitersten, van ongeschonden, paradijselijke landschappen tot een wettenloosheid waarvan burgers ieder moment het slachtoffer kunnen worden. De meest directe dreiging voor de jonge geliefden vormt het groepje ridders dat de vader van Vigdis achter zijn dochter heeft aangestuurd. Desondanks lukt het ze om Narbonne, in het uiterste zuiden van Frankrijk, te bereiken. Daar bekeert Vigdis, die zich realiseert dat er een religieus alternatief bestaat voor de onrust en het geweld van de christelijke wereld, zich tot het Joodse geloof. Ze trouwt met David en verandert van naam: Vigdis wordt Hamoutal. Ze is al zwanger.
Als na een tijdje de risico’s in Narbonne ook te groot worden – de Normandische ridders komen in de buurt en de haat tegen Joden groeit als gevolg van de oproep van de paus tot een kruistocht – vluchten David en Hamoutal naar Moniou, een dorp in de Vaucluse. Daar, in bergachtig gebied, zal niemand hen kunnen vinden. Hun kind word er geboren en ze vinden er rust. Maar dat duurt maar kort.
Hertmans toont met wat volgt hoe weerloos mensen zijn die zich dáár bevinden waar de grote geschiedenis andere plannen heeft. Ook toont hij hoe een religieus conflict van klein tot groot wordt, met catastrofale gevolgen. In het Middeleeuwse Europa, waarin een centrale leiding niet ver reikte, communicatie afwezig was en menselijk mededogen van een heel kleine groep moest komen, is dat niet verrassend. Maar er op het niveau van individuele levens over lezen is hier een heftige ervaring.
Wanneer in 1096 de legermacht van de eerste kruistocht door de Vaucluse trekt, op weg naar havens aan de Middellandse Zee, brengt dat een golf van geweld teweeg. Hamoutal overleeft het ternauwernood, maar haar kinderen zijn na het vertrek van de kruisridders verdwenen. Daarmee begint een zoektocht die haar tot in Caïro zal brengen. Een reis waarop ze op verschillende plekken de sporen zal nalaten waarvan de documenten melding maken. Een reis die Hertmans ook maakt, Hamoutal op haar schreden volgend.
Was Oorlog en terpentijn een heel persoonlijke geschiedenis, omdat het ging over de oorlogsbelevenissen van de grootvader van Hertmans, ook hier is dat in mindere mate weer het geval. Hertmans heeft namelijk al heel lang een huis in Moniou, tegenwoordig Monieux geheten, het dorp waar David en Hamoutal hun toevlucht zochten. Een van de mooiste passages in het boek waaruit die persoonlijke betrokkenheid en fascinatie blijkt is voor mij het openingstafereel. Daarin kijkt de schrijver in de vroege ochtend uit het raam over de vallei en ziet in de verte twee kleine gestalten moeizaam een helling afdalen. Wanneer ze dichterbij komen merkt hij dat het een man en een vrouw zijn die er afgepeigerd uitzien, de man loopt met een stok, de hoogzwangere vrouw valt het lopen zwaar. Dan schiet hij wakker uit zijn dagdroom en constateert dat de plek nog dezelfde is, maar de tijd tien eeuwen vooruit is geschoven. Mooi gedaan. Niet alleen in verteltechnisch opzicht, maar ook omdat hij daarmee de vluchteling iets van alle tijden maakt en het verhaal van David en Hamoutal een universele waarde meegeeft.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten