Je zou de inhoud van een mensenleven ruwweg kunnen verdelen in alledaagse
zaken, in gebeurtenissen die belangrijk zijn én dat wat we graag zien als de
essentiële, allesbepalende momenten. Maar bestaat dat onderscheid wel, en zo
ja, zijn wij in staat om dat wat ons overkomt te duiden en het de juiste plek
te geven? Of, algemener geformuleerd, zien wij het verschil tussen de
werkelijkheid en de waarheid? In zijn roman Als de winter voorbij is speelt Thomas
Verbogt met die vraag een vernuftig spel. Het gaat over ontmoetingen. Over de
onvoorspelbaarheid ervan, het toevallige, maar ook over een impact die je lang
onbewust met je kan meedragen: ‘Het gebeurt dat je getroffen wordt door een
blik, dat iemand je even aanraakt, terloops – per ongeluk, lijkt het, dat je
getroffen wordt door een glimlach of een oogopslag, maar je beseft nauwelijks
dat dat gebeurt.’
De aanleiding is simpel. De verteller, een man die net als de auteur
begin zestig is, ontruimt de etage waar hij vijftien jaar heeft gewoond omdat
hij bij zijn nieuwe lief zal intrekken. Tijd voor het vullen van vuilniszakken,
het ‘elimineren van ballast’. Oude (liefdes)brieven en boeken moeten eraan
geloven. De afzenders, de schenkers, wat zeggen ze nog: ‘Het zijn flarden van
mensen die iets betekend hebben voor me. Wat die betekenis was en is, heb ik
meegenomen naar later. De betekenis verbind ik haast niet meer met de dagen van
toen, met de mensen met wie ik verkeerde. Bij wie sta ik stil?’
Twee mensen en twee momenten blijken voor de verteller van cruciale
betekenis te zijn geweest. De eerste is Becky, een meisje dat als tweejarige in
1944 langs een spoorlijn in Duitsland werd gevonden en enkele jaren later werd
opgenomen door de latere ouders van de verteller. Met deze ‘zus’, tien jaar
ouder dan hij, had hij een innige band. Op haar achttiende verliet zij het huis
om in New York te gaan wonen. De verteller, toen een jongen van acht, wist door
zijn emoties niets te zeggen bij haar afscheid, haar nauwelijks aan te kijken.
Becky kwam nog dezelfde dag om het leven bij een treinongeluk. De jongen voelt
zich schuldig, denkt dat hij door wél iets te zeggen het afscheid misschien
vertraagd zou hebben, Becky haar trein had laten missen.
Het tweede voorval vond plaats toen de verteller bijna twintig was.
Tijdens een zomerkamp van zijn oude school waarop hij mee was als begeleider,
kuste een dertienjarig meisje hem tot tweemaal toe op de mond. Ook met die
situatie weet hij op het moment zelf niet om te gaan. Ze blijft hem later
achtervolgen. Alweer een gemiste kans, of betekende het niets?
Deze ervaringen draagt de verteller weliswaar met zich mee in zijn
verdere leven en ze hebben onbewust invloed op zijn handelen, maar voor Verbogt is een plot die bij A begint en bij Z eindigt
in deze roman niet het belangrijkst. Het verhaal is eerst en vooral een
overpeinzing. Over het leven, ‘dat broze, briljante bolwerk dat herinneringen
huisvest.’ Over de liefde: ‘Ze legt haar hand op de mijne, een zacht gebaar
waarmee ik verder reis in mijn leven.’ Of over ‘gelukkige momenten, fracties
van seconden, flarden van gebeurtenissen. Glimlach die ik nog niet ken, voor
mij bedoeld. […] Geur die bij een afscheid hoort maar nog even blijft hangen.’
Als de winter voorbij is nodigt uit tot citeren, merk ik. Dat is niet
verwonderlijk, de roman staat vol met prachtige, poëtische zinnen. Zinnen die kernachtig
verwoorden waar het om gaat. Ze nodigen uit tot herlezen, blijven je ook bij. Ze
geven de roman een luchtigheid die haar ondanks het onderwerp heel toegankelijk
maakt.
Als je deze roman moet karakteriseren, zou het zijn als de poging van een schrijver om te benoemen wat in het leven nu echt belangrijk is. Wat maakt van die zeventig of tachtig jaar dat wij hier rondlopen nu de essentie uit? De grootvader van de verteller weet het op zijn sterfbed wel: ‘Uiteindelijk
zijn er maar een paar momenten die ertoe doen. Dat zou ik vroeger niet geloofd
hebben. En het zijn maar kleine dingen, wat ik vroeger ook niet geloofd zou
hebben.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten