zondag 31 december 2023

Vader en zoon Von Weizsäcker

Zo tegen het einde van het jaar, meestal op een druilerige dag, zet ik voor mezelf nog eens op een rijtje welke boeken ik in het voorbije jaar las. Ik noteer niet alleen hoeveel dat er waren (dit jaar net iets meer dan honderd, het voordeel van eerder stoppen met werken), maar ook hoeveel daarvan er de komende weken nog een achterstallig blogje op mijn persoonlijke weblog moeten krijgen (vijftien stuks, volledigheid vóór alles), welke titels ik het beste vond (Rebelse genieën, Alkibiades, de Reynaert) én welke mij het meest verrasten. In die laatste categorie is er één boek dat er met kop en schouders bovenuit steekt: De verdediging, door de Duitse auteur Fridolin Schley. Ik las deze roman van de zomer, wijdde er nog geen blogje aan en sluit er mijn blogjaar dan ook graag mee af. Het is een intense geschiedenis, met in de hoofdrol de jonge Richard von Weizsäcker.

Het ambt van Bundespräsident zal ongetwijfeld hoog op het wensenlijstje staan van iedere ambitieuze Duitse politicus. Het wordt eens in de vijf jaar door de gezamenlijke Duitse politiek met zorg ingevuld. De man - het was nog nooit een vrouw - dient over een schoon verleden te beschikken, onkreukbaar te zijn en vooral boven de partijen te staan. De functie is weliswaar grotendeels ceremonieel, maar achter de schermen heeft de Bundespräsident wel degelijk invloed. Bovendien fungeert hij naar buiten toe als rolmodel, als het politieke geweten van de natie. Hij is ‘de goede Duitser', als je dat zo wil zeggen. Een van de meest memorabele in de reeks was Richard von Weizsäcker, die de functie twee termijnen lang vervulde, van 1984 tot 1994, de jaren waarin de Duitse eenwording plaatsvond. Hij sloot zijn lange loopbaan daarmee glansrijk af. Een loopbaan die eind jaren veertig op vrij bizarre wijze was begonnen.

Richard von Weizsäcker werd geboren in 1920, als jongste zoon in een adellijke familie. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog nam hij dienst bij de Wehrmacht, in een regiment dat grotendeels bestond uit jonge mannen uit gegoede families van Pruisische afkomst. Zijn broer Heinrich sneuvelde voor zijn ogen, aan het begin van de inval in Polen. Richard was in 1943, intussen opgeklommen tot kapitein, betrokken bij een op het laatste moment geannuleerde aanslag op Hitler. De beruchte mislukte aanslag op de Führer in juli 1944, onder leiding van Claus von Stauffenberg, werd uitgevoerd door officieren van Richards regiment. Hij was op de hoogte van de plannen, had zijn steun er aan toegezegd. Dat betekende dat hij tot het einde van de oorlog leefde in de spanning of iemand hem alsnog zou verraden. Maar niet alleen Richard was nauw betrokken bij de oorlog. Zijn vader Ernst was dat nog veel sterker.

Ernst von Weizsäcker doorliep, na jarenlang bij de marine te hebben gewerkt en op meerdere plekken in Europa als Duitse consul te hebben gediend, een glanzende carrière bij de nazi’s. In april 1938 benoemde Hitler hem tot staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, onder minister Von Ribbentrop. Veel van zijn werkzaamheden vielen binnen de sfeer van Heinrich Himmler, die hem waardeerde en benoemde tot SS-Ehrenführer, met de rang van brigadegeneraal. Ernst liet het zich allemaal aanleunen, en meldde zich en passant ook maar aan als lid van de NSDAP. Maar zijn mooie positie had ook een prijs: zo stond zijn handtekening onder een groeiend aantal transportbevelen voor joden, naast andere hem eveneens zwaar aan te rekenen zaken. Hij moet het risico dat hij liep gaandeweg hebben aangevoeld, want in de loop van 1943, toen het oorlogsbeeld kantelde, liet hij zich benoemen tot de Duitse ambassadeur bij de Heilige Stoel in Rome. Een veiliger plek kun je nauwelijks bedenken.

Na afloop van de oorlog, toen de geallieerden voorbereidingen gingen treffen voor de berechting van oorlogsmisdadigers en ook Ernst werd verzocht voor verhoor naar Neurenberg te komen, weigerde hij dat. Als officiële gast van de paus – die met betrekking tot de oorlog natuurlijk ook boter op zijn hoofd had – kon hij daartoe niet gedwongen worden. Pas in 1947 kwam hij naar Duitsland, om als getuige te worden gehoord. Maar bij aankomst werd hij gearresteerd.  

En dan zijn we aangekomen bij het begin van de roman. Het is 1949. Drie jaar eerder, najaar 1946, zijn de kopstukken van de nazi’s al berecht. Daarna zijn veel ‘uitvoerenden’, zoals kampbewakers, veroordeeld. En nu, in 1949, zijn de ‘administratieve oorlogsmisdadigers’ aan de beurt. Mannen zoals Ernst von Weizsäcker, die vanachter een bureau werkten en hun handen nooit letterlijk vuilmaakten. Ernst heeft een gerenommeerde advocaat in de arm genomen, Hellmut Becker. Deze omringt zich voor de monsterklus met enkele assistenten. Waaronder Ernst’s zoon Richard. Die studeert op dat moment nog rechten. De aanklacht tegen Ernst is niet misselijk: misdrijven tegen de menselijkheid, tegen de vrede, oorlogsmisdrijven en deelname aan een misdadige organisatie. De doodstraf is niet denkbeeldig.

Hoe is het voor een zoon om mee te werken aan de verdediging van zijn vader? Kun je de juridische aspecten dan nog scheiden van de persoonlijke? Hoe verdedig je iemand die zo hoog was geplaatst in de organisatie van het Derde Rijk en toch volhoudt dat hij niet wist van de concentratiekampen? Die beweert dat hij al die tijd is aangebleven ‘om erger te voorkomen’? Wat doet het met je om de dagboeken van je vader – nu bewijsmateriaal – te lezen? Schley maakt van die gedachtewereld van Richard een indrukwekkend onderdeel van de roman. Aanvankelijk is Richard in verwarring, gaandeweg vormt hij zich een mening. De jurist in spé wint het van de zoon.

De strafmaat voor Ernst von Weizsäcker zou maatgevend kunnen zijn voor alle mannen die zich in dezelfde positie bevonden, de bureaucraten, de elite uit de conservatieve burgerij en de adel. Die op Buitenlandse Zaken of enig ander ministerie hadden gewerkt. Mede daarom kreeg het proces veel aandacht in de pers. Maar vier jaar na de oorlog was Duitsland ook wel een beetje 'proces-moe'. Zelfs aan geallieerde zijde klonk steeds vaker de vraag hoe lang ze nog met die oorlogsprocessen moesten doorgaan. 

Vijf jaar gevangenisstraf, dat was uiteindelijk het oordeel. Ernst zou die echter niet uitzitten, hij kreeg al vrij snel gratie en overleed kort daarna. En zijn ministerie van Buitenlandse Zaken? Dat werd nog jarenlang bevolkt door mannen die jubelend achter Hitler waren aangelopen. Konrad Adenauer, van 1949 tot 1963 Bündeskanzler, schijnt eens te hebben verzucht dat er niets anders opzat dan te wachten tot zij met pensioen zouden gaan.

En Richard? Hij ervoer het proces tegen zijn vader en zijn eigen rol daarin als een bewustwording. Het scherpte zijn oordeelsvermogen. De speeches die hij later als politicus zou houden, getuigen daarvan. Zo sprak hij op 8 mei 1985 - hij was net een jaar Bundespräsident - bij de herdenking van 40 jaar vrede. En noemde daarin 8 mei 1945 niet, zoals gebruikelijk was, alleen maar ‘de dag van de nederlaag’, maar koos óók voor de woorden ‘dag van de bevrijding’. En verwoordde daarmee hoe de meeste Duitsers daar inmiddels over dachten.

Fridolin Schley / De verdediging / Uit het Duits vertaald door Anne Folkertsma & Marianne van Reenen / 269 blz / Wereldbibliotheek, 2023

donderdag 28 december 2023

De MANIAC

Wat krijg je wanneer je enkele tientallen personen vraagt iets op papier te zetten over een en dezelfde man? In een mix van familieleden, vrienden, collega’s? Lees De MANIAC, de onlangs verschenen roman van de Chileense auteur Benjamín Labatut, en je ziet waar dat, wanneer die man maar interessant genoeg is, toe kan leiden. Nu is die man bij Labatut wel héél interessant: een vooraanstaande wetenschapper, briljant wiskundige, betrokken bij de ontwikkeling van zowel de atoombom als de waterstofbom en bovenal iemand voor wie geen grenzen bestonden aan de consequenties van zijn vak. De mens is nu eenmaal in staat geweldige maar ook afschuwelijke uitvindingen te doen, daarmee hebben we te leven, was zijn uitgangspunt. Die man was Johnny von Neumann (1903-1957).

Hij werd geboren in Boedapest, studeerde daar en in Berlijn wiskunde om vervolgens in die laatste plaats en Hamburg een aanstelling als docent aan de universiteit te krijgen. Maar zijn joodse afkomst leverde hem gaandeweg problemen op, zodat hij besloot naar de Verenigde Staten te emigreren. Hij kwam terecht in Princeton, waar hij aan het befaamde Institute for Advanced Study kon gaan werken. Hij zou daar tot aan dood aan verbonden blijven. J. Robert Oppenheimer zou hem daar kort na het begin van de Tweede Wereldoorlog weten te vinden voor zijn Manhattan Project, het onderzoek naar en de bouw van de atoombom. We hebben dat onlangs in de film Oppenheimer in geuren en kleuren kunnen zien.

Neumann was een eenling. Ook in Los Alamos was hij alleen te vinden wanneer er bijzonder ingewikkelde wiskundige problemen moesten worden opgelost. Ook na de oorlog bleef hij klussen aannemen van het ministerie van Defensie, onder andere voor de ontwikkeling van de waterstofbom. Voor de extreem ingewikkelde berekeningen die hier vereist waren – bij de atoombom waren die  nog handmatig uitgevoerd – bouwde hij een ‘machine’, lees computer. Een helse klus, maar toen die eenmaal werkte ook een enorme stap voorwaarts. Hij noemde hem de Mathematical Analyzer, Numerical Integrator And Computer Model. De MANIAC. Vanaf dat moment waren er geen grenzen meer, althans niet voor Neumann. Alles was te berekenen, bouwen, te beheersen, tot voordeel van de mensheid. Je kon met zo’n machine zelfs uitrekenen hoe je een nucleaire first strike tegen de Sovjet-Unie tot een goed einde kon brengen. Het Pentagon was zeer geïnteresseerd. Hij kreeg in zijn laatste jaren dan ook strenge beveiliging, men was bang dat hij door de Russen zou worden ontvoerd.

Labatuts keuze het verhaal van Neumann door mensen uit zijn omgeving te laten vertellen – gefictionaliseerd, vanzelfsprekend - is een gelukkige. Het resultaat wordt daardoor heel veelzijdig en indringend. Velen roemen Neumanns genialiteit, maar er zijn ook stemmen die hem als kinderlijk naïef beschrijven. Ook dat spanningsveld geeft de roman haar kracht.

Benjamín Labatut / De MANIAC / Vertaald uit het Engels door Dirk-Jan Arensman / 380 blz / Meridiaan Uitgevers, 2023

zondag 24 december 2023

Schrijver uit een verloren wereld

Wie ooit Radetzkymars van Joseph Roth las, kan zich misschien nog wel de overheersende indruk herinneren die de roman destijds maakte. Dat zal voor iedereen verschillend zijn, maar termen als vaderlandsliefde, nostalgie of weemoed zullen ongetwijfeld boven komen drijven. Het is het verhaal  van familie Von Trotta die door Franz Joseph, keizer van de Oostenrijk-Hongaarse dubbelmonarchie, in de adelstand werd verheven maar vervolgens langzaamaan in verval raakte. Net als het keizerrijk zelf, dat tijdens de Eerste Wereldoorlog roemloos ten onder zou gaan. Het is een roman met een grote impact. Dat Roth die in 1932, op het hoogtepunt van zijn roem kon schrijven was mede te danken aan het feit dat hij dit afscheid van de oude wereld en de komst van een nieuwe tijd van nabij had meegemaakt: als arme joodse student in Wenen, als soldaat tijdens de oorlog en als betrokken journalist in de roerige jaren twintig. De Engelse journalist Keiron Pim beschreef het in een lijvige, uiterst leesbare biografie met de toepasselijke titel Eindeloze vlucht.

In Brody, een kleine stad in de streek Galicië, op het platteland van West-Oekraïne, aan de rand van het Oostenrijk-Hongaarse rijk, werd Joseph Roth in 1894 geboren. Brody was ooit een welvarende plaats geweest, waar handel welvaart creëerde en waar bewoners geld uitgaven aan mooie woningen en cultuur. Maar aan het eind van de negentiende eeuw straalde het vooral vergane glorie uit. Op de vlucht voor Russische pogroms vestigden zich er in deze jaren veel orthodoxe joden, chassidim. Het hele gebied was trouwens van oudsher onderhevig aan migratie, het woord oekrajina betekent immers grensland. Oude landkaarten laten de voortdurend wisselende grenslijnen zien, waardoor steden met tegenwoordig voor ons vertrouwde namen als Lviv (Lvov, Lemberg) en Kyiv (Kiev) deel uitmaakten van steeds weer andere staten. Josephs moeder voedde haar zoon alleen op, Roth senior was na een geestelijke inzinking kort voor Josephs geboorte niet meer in staat lid van een gezin te zijn.

Keiron Pim belicht Roths jeugdjaren in Brody uitvoerig, evenals zijn daaropvolgende leven als student filosofie in Lviv en Duitse letterkunde in Wenen. Ook de nationale en internationale politieke ontwikkelingen geeft hij veel ruimte, omdat die zullen leiden tot de maatschappij waarin Roth zich als volwassene staande zou moeten houden. Het is opmerkelijk dat Roth zich al als jonge joodse student niet liet verleiden toe te treden tot de clubjes die het zionisme predikten. Integendeel, hij hield daar bewust afstand van. Niet dat hij zijn jood-zijn verloochende, maar assimilatie, het zich aanpassen aan de heersende cultuur, zag hij als zijn toekomst. En dan in zijn geliefde Wenen of in ieder geval in een land waar zijn eveneens geliefde Duits werd gesproken. Later zou hij dat nuanceren: ´Iedere vorm van assimilatie, zelfs de geringste, betekent een vlucht of een poging tot vlucht uit de droevige gemeenschap der vervolgden; het is een poging tegenstellingen ongedaan te maken die er toch altijd zullen zijn.’ En niet alleen tegenstellingen, maar ook standsverschil: in het verfijnde en kosmopolitische Wenen voelde hij zijn nederige afkomst haast aan den lijve.

Maar er viel in de hoofdstad ook genoeg te genieten. Er waren de vrienden op de universiteit, de hoogleraren die zijn literaire gedrevenheid herkenden, de stille studie-uren op de universiteitsbibliotheek en de lange, gezellige avonden in het café, waarbij hij zich niet beperkte tot slappe thee. Met dat laatste had hij een van de constanten in zijn leven aangeboord.

Op een vroege ochtend – hij was pas net in Wenen gearriveerd – begaf hij zich naar het park van  Schönbrunn in de hoop zijn geliefde keizer te zien op diens ochtendwandeling. Dat lukte, maar hij was ontsteld een broze oude man met een afwezige blik voorbij te zien komen. Ook vatte hij post voor het huis van Stefan Zweig, zijn literaire held. Maar hoe lang hij ook wachtte, Zweig verscheen niet. Aanbellen durfde hij niet. 

Zijn eigen literaire loopbaan nam in deze periode wél een aanvang. In Österreichs Illustrierte Zeitung verschenen zijn eerste gedichten – jeugdwerk, zien we nu – en even later ook korte verhalen. Veel van zijn vrienden hadden zich aan het begin van de oorlog aangemeld voor het leger, maar Roth deed dat niet: hij was, in zijn eigen woorden, pacifist. Toen hij er na verloop van tijd niet meer onderuit kon en alsnog dienst nam, wist hij te worden geplaatst als redacteur bij de legerkrant. Het risico te sneuvelen was gering, en hij deed ervaring op.

Gedurende de jaren twintig leidde Roth een hectisch bestaan. Hij schreef honderden artikelen en reportages voor de grote kranten in Berlin en Frankfurt, altijd bevlogen, sociaal invoelend en vaak spraakmakend, en ondernam daarvoor soms lange reizen, onder andere door het sinds kort communistische Rusland en het zuiden van Frankrijk. Zijn romanproductie kwam op gang. En tussendoor had hij meerdere liefdesrelaties met vrouwen nadat zijn eerste echtgenote Friedl, met wie hij in 1922 trouwde, door onder andere zijn levenswijze geestelijk was ingestort.

Roth haatte het wonen in huizen, hij gaf de voorkeur aan het meer anonieme bestaan in hotels. Op zijn reizen kwam dat voor rekening van de opdrachtgever, op de andere momenten vormde het een zware druk op zijn eigen financiën. Hij kon die voorkeur prachtig verwoorden, maakte het zelfs tot onderwerp van een van zijn romans: Hotel Savoye. Feitelijk leidde hij hierdoor een reizend bestaan wat, gaandeweg de ontwikkelingen in Duitsland, een vluchtend karakter kreeg. Op de dag in 1925 dat Hindenburg, de meest gelauwerde generaal van het voormalige Duitse keizerrijk, bij algemene verkiezingen werd gekozen tot rijkspresident, verhuisde hij naar Parijs. Toen in 1933 Hitler de macht greep, en het Roth verboden was langer voor Duitse bladen te werken en zijn boeken werden verbrand, was hij definitief gescheiden van zijn geliefde Duitsland.  

Pim heeft een heldere stijl van schrijven: zijn relaas is levendig, zijn formuleringen zijn bondig, maar bovenal weet hij heel mooi de ontstaansgeschiedenis van Roths werken te vervlechten met diens leven. Na 1933 ging geld daarin een steeds belangrijker rol spelen: de opbrengsten uit zijn boeken vormden voor Roth immers nog zijn enige inkomsten. Om de hotelkamers en de drankrekening te kunnen betalen vroeg hij zijn internationale uitgevers – die in Duitsland waren immers weggevallen – om hoge voorschotten. Om dan op het laatst en onder de extreme hoogspanning van nachten achtereen doorwerken een manuscript te leveren. Dat was niet best voor zijn gezondheid.

Roths literaire held van weleer, Stefan Zweig, die inmiddels Wenen en Salzburg had verruild voor Londen, hielp hem meermaals uit de brand. Gaf hem grote sommen geld, onder andere om de verpleeginrichting van zijn echtgenote Friedl te kunnen betalen. En het hotel. Maar niét voor de drank, al kon Zweig dat moeilijk controleren. Het leverde een jarenlange, indrukwekkende briefwisseling op die enkele jaren geleden verscheen in de reeks privé-domein. De tragiek van de onverbeterlijke alcoholist, met het einde dat je kan voorspellen, geeft de correspondentie van de laatste jaren een dwingende grondtoon. Zweig die meermaals aanbiedt een ontwenningskuur te bekostigen, Roth die antwoordt dat dat nergens voor nodig is, want dat zijn drankgebruik niet overmatig is. Anders zou hij toch nooit al die boeken kunnen schrijven? Ten einde raad nodigde Zweig zijn vriend uit voor vakanties naar aantrekkelijke oorden, waarop hij Roth van de drank probeerde af te krijgen. De foto hierboven toont beide heren in Oostende, in 1936. Gelet op de glazen op tafel lijkt Zweig’s project niet echt van de grond te komen. 

Roth overleed in mei 1939 in Parijs, nadat hij maandenland had gebivakkeerd in Café Le Tournon, dat onderdeel uitmaakte van Hotel de la Poste, zijn vaste adres. Zweig zou hem niet veel later volgen. Hij benam zich in februari 1942 in Brazilië van het leven. Kort daarvoor had hij Die Welt von Gestern (De wereld van gisteren) voltooid, waarin hij de wereld waarin hij was opgegroeid had proberen te beschrijven. Het wordt vaak genoemd als het mooiste, maar zeker meest ontroerende boek over het Europa dat door de Eerste Wereldoorlog en de Nazi’s om zeep zou worden geholpen. Roth zou het hebben herkend.

Keiron Pim / Eindeloze vlucht. Het leven van Joseph Roth / Vertaald uit het Engels door Lidwien Biekman & Frank Lekens / 507 blz / Atlas Contact, 2022

zondag 17 december 2023

De Siberische jaren van Andrej Amalrik

Aleksej Navalny is ‘zoek’. Dat is tenminste de officiële verklaring van het Kremlin voor het feit dat noch zijn advocaat, noch zijn familie contact met hem kunnen krijgen. Op het moment dat ik dit blogje schrijf, op vrijdagavond, duurt die situatie al anderhalve week. Navalny bevindt zich volgens de verklaring niet langer in de gevangenis waar hij zijn straf van negentien jaar uitzat, maar waar hij dan wel is …? Westerse regeringsleiders hebben hun bezorgdheid uitgesproken, maar het lijkt niet erg waarschijnlijk dat Vladimir Poetin, die ongetwijfeld van de hoed en de rand weet, in actie gaat komen of zelfs maar zal reageren op de vragen van zijn internationale collega’s. Met de Russische presidentsverkiezingen van maart in het verschiet is het voor hem alleen maar prettig dat stoorzender Navalny is ‘kaltgestellt’. Figuurlijk dan wel letterlijk.  

Bij een situatie als deze verdiep ik me graag in de context. Nu is dat in de geschiedenis van Rusland, en lange tijd de Sovjet-Unie, niet zo moeilijk. Het langdurig opsluiten van je vijanden lijkt daar immers traditie. Er zijn bibliotheken over volgeschreven. Op het plankje ‘Rusland’ in mijn eigen boekenkast trof ik begin deze week een boek aan dat ik lang niet in handen had gehad: Niet begeerde reis naar Siberië, van Andrej Amalrik. Hij publiceerde het in 1969. In het Westen, voor hem als dissident toen de enige mogelijkheid. Het boek bevat een verslag van zijn verzet tegen het systeem gedurende de jaren ’60, een houding die hem op een tijdelijke verbanning kwam te staan. Voldoende overeenkomsten met de situatie van Navalny, lijkt mij.

Amalrik dankt zijn faam vooral aan een essay dat hij eveneens in 1969 publiceerde: Haalt de Sovjet-Unie 1984? Maar het is vooral Niet begeerde reis naar Siberië dat de lezer een onthullend en bij vlagen verbijsterend kijkje gunt in de manier waarop de Sovjet-Unie omging met burgers die een eigen, afwijkende mening durfden uit te spreken. Het is ook een heel  persoonlijk boek, in die zin dat je als lezer meeleeft met de direct betrokkenen, Andrej Amalrik en zijn echtgenote Gjoezelj. 

De voorgeschiedenis is kenmerkend voor het Rusland van die jaren. Andrej wordt in 1963 weggestuurd van de Moskouse Staatsuniversiteit vanwege de inhoud van zijn afstudeerscriptie. Hij betoogt daarin, onderbouwd met bewijzen, dat het vooral de Vikingen zijn geweest die een belangrijke rol speelden bij het ontstaan van het vroege Russische rijk, en niet de Slavische volkeren zoals de officiële Sovjetversie luidt. Omdat hij zijn scriptie ook nog eens ter beoordeling aan een Noorse professor heeft gestuurd, wordt hij ook  beschuldigd van het ‘initiëren van buitenlandse inmenging in Sovjetzaken’. Omdat hij zonder graad vervolgens geen passende baan kan vinden, neemt hij losse klusjes aan en schrijft hij in zijn vrije tijd enkele toneelstukken. Daarnaast is hij mantelzorger voor zijn vader, die aan een hartaandoening lijdt. 

Afgezien van het laatste is dit alles in de Sovjetmaatschappij van de jaren ’60 meer dan genoeg voor corrigerende maatregelen. De toneelstukken worden aangemerkt als ‘antisovjet en pornografisch’, waarvoor hij een gevangenisstraf krijgt. Zijn overige misdrijven vallen onder het ´Besluit over de versterking van de strijd tegen personen die een parasitair anti-maatschappelijk leven leiden’. Bedoeld worden ‘leeglopers’, mensen die langer dan een maand nergens officieel in dienst zijn geweest. De daarvoor geldende straf is een verbanning van twee tot vijf jaar naar een van de bekende Sovjet-verbanningsoorden: in het noorden van Europees Rusland, Siberië of het Verre Oosten. Met de verplichting daar fysieke arbeid te verrichten en zo in je eigen levensonderhoud te voorzien. Die eindeloos toegepaste strafmaatregel beoogt drie dingen: het ‘uitschot’ verwijderen uit de grote steden, zo de werkloosheid opheffen en de armere gebieden nieuwe arbeidskrachten leveren.

Amalrik komt terecht op een kolchoz, een collectieve staatsboerderij, in de regio achter Tomsk, ruim 3.500 kilometer oostelijk van Moskou. Hij krijgt een tochtig en lekkend krotje om in te wonen en wordt ingedeeld bij de ploegen voor de meest vervelende taken, zoals het bouwen van afrasteringen, het rijden van kuilvoer en het dagelijks scheppen van koeienstront. En kampt bij al die werkzaamheden met een tekort aan materiaal, niet-functionerende gereedschappen of een volstrekt onlogische, dwingend voorgeschreven werkplanning. Hij beschrijft het beeldend en op vrij laconieke toon, waardoor het soms iets tragikomisch krijgt. Zijn grootste zorg is dat hij zo voortvarend is gearresteerd en op transport gezet, dat niemand weet waar hij zich bevindt. Zijn vrienden dachten dan ook de eerste maanden dat hij dood was.

Zijn beschrijving van het leven van de arbeiders op de kolchoz, mannen en vrouwen die vrijwel hun hele leven op de boerderij zullen blijven, leest meer als een aanklacht. De werknemers ontvangen een uiterst karig loontje. Ze hebben de mogelijkheid om daarnaast zelf een varken of koe te houden, of een moestuintje te hebben. Maar alle materialen en grondstoffen die ze daarvoor gebruiken brengt de kolchoz hen in rekening. De kolchoz verlaten is niet toegestaan, de voor het reizen benodigde identiteitspapieren van ieder worden daarom bewaard in het kantoor van de staatsboerderij. Klagen over wat dan ook is zinloos, want daar luisteren de hoofden niet naar. En bij te veel klagen wordt er geld van het loon ingehouden. De kern van de zaak is heel simpel: niemand voelt zich, voor wat dan ook, verantwoordelijk. Loopt er de kantjes af. Een uitzichtloze situatie. 

Er bestaat op de kolchoz een zesdaagse werkweek, maar de vrije zondag is door de leiding uitgeroepen tot ‘rode zondag’, de dag waarop iedereen uit enthousiasme voor de socialistische heilstaat geacht wordt vrijwillig en onbetaald aan het werk te gaan. Het warme zomerklimaat mag  aangenaam zijn, maar in de herfst regent het vrijwel dagelijks en in de winter kan het kwik dalen tot minus 50C. Het is Siberië. 

Wanneer Andrej na ruim een jaar voor enkele dagen terugreist naar Moskou om de zaken van zijn overleden vader te regelen, neemt hij contact op met een jonge vrouw, Gjoezelj, die hij net voor zijn veroordeling had leren kennen. Ze besluiten ondanks de situatie meteen te trouwen. De huwelijksreis gaat naar Tomsk, Gjoezelj kiest ervoor bij haar kersverse echtgenoot te blijven, boerin te worden. 

In de Sovjet-Unie heersten jarenlang de bureaucraten, van hoog tot laag. Het gehele leven was door de staat in regels en voorschriften gevat, en zij voerden die uit naar de letter, zonder erbij na te denken. De burgers ervoeren het dan ook als een gevoelloze maatschappij. Maar de façade ging langzaamaan wat minieme scheurtjes vertonen, zoals Andrej ondervond bij zijn herhaalde, en uiteindelijk succesvolle verzoeken tot inkorting van zijn verbanning. Dat bracht een Moskouse rechter van instructie, sprekend over zijn zaak, overigens tot de verzuchting: ‘Het Comité is ook niet meer wat het geweest is, vroeger zou u geruisloos voor twintig jaar verdwenen zijn.’

In 1976, Amalrik was toen 38 jaar, werden hij en Gjoezelj verbannen naar Nederland, het land waar in de jaren daarvoor de meeste van zijn publicaties als eerste in vertaling waren uitgegeven. De foto hierboven is genomen bij hun aankomst op Schiphol. Het voor hem zo belangrijke jaar 1984 zou Andrej niet meer meemaken, in 1980 kwam hij om het leven bij een verkeersongeluk in Spanje. Maar dat de Sovjet-Unie geen lang leven was beschoren, had hij met een marge van vijf à zeven jaar wél goed ingeschat. Ze eindigde evenwel niet door Chinese druk, zoals hij had gedacht, maar door krachten van binnenuit: ze implodeerde in 1989, en werd in 1991 officieel opgeheven. Je kunt mensen immers niet eeuwig onderdrukken. Of toch wel?

Andrej Amalrik / Niet begeerde reis naar Siberië / Vertaald uit het Russisch door Jozina Israël & Karel van het Reve / 339 blz / Van Oorschot, 1969 

zondag 10 december 2023

Met Slauerhoff de wereld rond

Het hebben van een stevig imago kan voor een literaire auteur geen kwaad. Vooral als binnen dat imago het oeuvre én de persoonlijkheid van de schrijver zo´n beetje samenvallen. Denk aan Jan Cremer, al is dat wel een extreem voorbeeld. En door hemzelf nogal sterk aangezet. Ook W.F. Hermans kan je typeren, die was immers behept met een licht sarcasme. Of Harry Mulisch, die graag poseerde als de intellectueel. Maar de hoofdprijs gaat in dit opzicht toch echt naar Jan Slauerhoff. Dichter, romancier, scheepsarts. Bij hem lijkt alles samen te vallen: het rusteloze karakter, de zucht naar avontuur en de gave om dat wat hij in zijn diepste wezen voelt om te zetten in gedichten en verhalen. Onlangs verscheen Logboek Slauerhoff. Dagboeken & reisverslagen. Daarin kun je, aan de hand van zijn dagboek, reisverslagen en brieven met hem meereizen. Van zijn eerste zeereis als scheepsarts in januari 1924 tot zijn laatste eind 1935, een klein jaar voor zijn dood.

Slauerhoff, geboren in 1898 in Leeuwarden, kwam al vroeg in contact met de zee. Als astmapatiënt schreven de artsen hem veel frisse lucht voor, die op de Waddeneilanden dicht bij huis natuurlijk in overvloed aanwezig was. Gedurende een groot deel van zijn jeugd verbleef hij daarom jaarlijks enkele maanden op Vlieland, waar hij bij familie logeerde. Van 1916 tot 1923 studeerde hij in Amsterdam medicijnen. In die jaren begon hij ook te dichten, waarbij Franse symbolistische dichters als Baudelaire, Verlaine en Rimbaud zijn grote voorbeelden waren. Na zijn afstuderen bleek het moeilijk om direct een passende baan te vinden, zodat hij het maar eens probeerde als scheepsarts op de grote vaart naar het toenmalige Nederlands-Indië. Dat beviel, en gedurende de jaren erop zou hij steeds vaker op zee te vinden zijn. 

Het Logboek Slauerhoff is een droom van een boek. Flink groter dan het romanformaat, gebonden in een linnen band, met papier waarop de oude foto’s en kaarten perfect uitkomen, een weelderige vormgeving en natuurlijk de teksten van Slauerhoff. Vooral in zijn dagboek is hij openhartig. De zee mag hem dan trekken, en hij weet dat een leven aan land niets voor hem is, maar zo af en toe bekruipt hem toch de twijfel. Zo ook in deze aantekening, gemaakt op 14 juni 1927: ‘Droom. Onderweg naar Batavia maakt de Tjikini een omweg, vaart dicht en dichter langs de kust in een cirkelboog aan een raaklijn. B. ligt vlakbij in een heuvelkom, lage huizen, enkele grote gebouwen, er zullen wel families wonen. Het is denkelijk tien minuten zwemmen. Ik heb 20 dollar in mijn sigarettenkoker. Als ik ’t doe wordt ik misschien gelukkig.’

Naast deze persoonlijke ontboezemingen bevat het logboek ook reisverslagen die Slauerhoff schrijft voor kranten en tijdschriften als de Nieuwe Arnhemsche Courant, Het Indische Leven en het veelgelezen Indische blad De Locomotief. Die artikelen schrijft hij enerzijds uit bittere noodzaak, omdat hij als scheepsarts van contract naar contract leeft en het dus niet breed heeft. Maar ook realiseert hij zich dat zijn lezers hoogstwaarschijnlijk nooit de oorden zullen bezoeken die hij jaar na jaar bevaart, en beleeft plezier aan het beschrijven van die voor hen zo exotische wereld. 

In 1933 levert hij Het Vaderland een serie van vijftien verslagen over een reis naar de kusten van West-Afrika. Ze verschijnen tussen maart en juni van dat jaar. Zijn beschrijving van het lossen van vracht op de rede van Accra, Ghana, doet je beseffen dat het een kleine honderd jaar geleden is dat hij deze woorden neerschreef, in een andere wereld: ‘Plotseling komen twintig, dertig, veertig boten, donkergroen of zwart met brullende naakte negers bemand van ’t strand af. […] Zij komen steeds nader, hun zwarte lijven glimmen van zweet en water, de witte gebitten zijn breed in de zwarte koppen. Ze vuren zichzelf aan bij ’t roeien met een gesis als van slangen. […] Eindelijk is het schip bereikt en ’t wordt meteen geënterd. Langs afhangende touwen klimmen zij tegen het steile blakendhete ijzer op en vallen meteen aan. De luiken gaan van de ruimen af, de winches draaien, de kettingen en trossen slingeren, en kisten en vaten worden naar beneden gelaten.’

Indonesië, China, Zuid-Afrika, Zuid-Amerika, Noorwegen: het is een grote verscheidenheid aan bestemmingen. En ook de trips zelf zijn heel verschillend. Slauerhoff klaagt op een gegeven moment over de barre kou tijdens een vaart in de winter naar het noorden van China, om enkele weken later weer door subtropische zeeën te koersen. Luxe cruiseschepen – ofschoon veel kleiner dan de huidige – worden afgewisseld door vrachtschepen met passagiersaccommodatie. Er is de scheepsarts die in tropenkostuum aan dek een spelletje speelt met wat passagiers, maar ook de dichter die in zijn kleine hut, omringd door boeken, zit te schrijven. In verre havens gaat hij graag passagieren. De mensen observeren, monumenten bezoeken, of in Shanghai uitdokteren hoe dat nu werkt in een opiumkit.

Bovenal biedt de baan als scheepsarts Slauerhoff veel vrije tijd. Om te lezen, maar ook om te schrijven. Dat vergoedt deels de nadelen, zoals de eenzaamheid en het lastig contact onderhouden met vrienden en familie. In zijn poëzie is hij over die balans heel open, het vaakst wint de zee het pleit, zoals zo strak verwoordt in zijn gedicht Zeeroep uit de enkele maanden voor zijn dood verschenen bundel Een eerlijk zeemansgraf:


‘Ik ging gelooven dat ik nu zou rusten, 

De winter in ’t ommuurde stadje zou blijven,

Een huis bewonen, klare zinnen schrijven

En voor het eerst wat langer voortgekuste

Vrouwen hier bij mij hebben en, ter ruste

Met hen gegaan, lang in omhelzing blijven.

En langzaam werden mij hun willige lijven

Vertrouwd als vroeger vaak bezeilde kusten.


Zoo dacht ik zittend in mijn kamer, maar

Vannacht hoor ik de najaarsstorm aanheffen;

Het dakhout maakt als kreunend want misbaar,


Ik woon zoo ver van zee, zoo dicht bij haar;

’t Storten der branding kan mij hier niet treffen.

Hoe kan ik zoo wanhopig klaar beseffen

Dat ik weer scheep zal gaan, voor ’t eind van ’t jaar.’


Een deel van de teksten in Logboek verscheen eerder, in afzonderlijke uitgaven. En enkele jaren geleden werden ook Slauerhoffs brieven al uitgegeven, in de reeks privé-domein. De meerwaarde van Logboek is de samenvoeging, het bijeenbrengen van de teksten, de landkaarten en de foto’s – deze laatste vaak door Slauerhoff zelf genomen zoals die op de omslag. Daar nadert het vrachtschip de Gelria het eiland Fernando Noronha, voor de kust van Brazilië. Het is alsof je het persoonlijke fotoalbum van de schrijver opent.

Logboek Slauerhoff. Dagboeken & reisverslagen / Samengesteld en bezorgd door Hein Aalders en Menno Voskuil / 289 blz / Nijgh & Van Ditmar, 2023 

donderdag 7 december 2023

De Camino

Er kunnen tal van redenen zijn om de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella te lopen. Maar de tocht ondernemen in de hoop te achterhalen waarom je echtgenoot een zomer eerder halverwege zijn route zelfmoord pleegde is wel een heel uitzonderlijke. Voor Lotte Bonnet, een vrouw van in de veertig, Limburgse, chocolatier, is dat echter de harde waarheid. Wandelaars ontdekken op een zonnige ochtend het lichaam van haar man op een bospad in het zuidelijke Centraal Massief. Met doorgesneden keel, het jachtmes nog in zijn handen. Na de eerste schok en ontreddering, de crematie en het afscheid nemen door zijn as op een mooie plek in zijn vaderland Bosnië te verstrooien, blijven de vragen terugkomen. Waarom? Waarom op dat moment? Waarom daar? Informatie die ze in Bosnië opdoet werkt ook niet bepaald verhelderend. Het zelf lopen van de tocht lijkt Lotte dan een manier om misschien iets dichter bij een antwoord te komen. En als dat niet het geval is, het in ieder geval iets beter te kunnen wegzetten. 

Lotte is geen ervaren wandelaar. Hikt toch wel aan tegen dagtochten van 20 à 25 kilometer door heuvelachtig terrein. Mét bepakking, mee te sjouwen in de rugzak van haar man. Maar ze is vastbesloten. Ze loopt precies dezelfde route als Emil, boekt dezelfde hotelletjes, als het kan zelfs dezelfde kamer als waarin hij had overnacht. Ondervraagt de hoteliers, mensen op de locaties die hij heeft bezocht - zoals een klooster en een galerie – en waarvan hij haar appjes had gestuurd. En ontdekt langzaamaan dat haar lieve en enthousiaste man haar nooit de hele waarheid heeft verteld over zijn vroegere leven. En merkt tegelijkertijd dat iemand haar volgt….

Anya Niewierra heeft ervoor gekozen parallel aan de hoofdlijn van haar verhaal, de wandeling van Lotte, een tweede lijn te plaatsen, waarin Emil door middel van brieven over zijn verleden vertelt. Voor mijn gevoel is dat een wat fantasieloze rechttoe rechtaan oplossing voor een compositorisch probleem, maar het werkt op zich wel. Ik luisterde het boek en vond het niet storend. Dat Niewierra onlangs voor De Camino – de Spaanse benaming voor de pelgrimstocht - de NS Publieksprijs 2023 won is geen verrassing. Het is een boek dat je, eenmaal begonnen, moeilijk kan wegleggen. Het heeft mij zo’n 60 kilometer doen wandelen, binnen anderhalve week. Boek op het hoofd. 

Anya Niewierra / De Camino / Luisterboek, voorgelezen door Charlotte Lap / 13 uur en 3 minuten / Luitingh Sijthoff, via Storytel, 2021

woensdag 6 december 2023

Grenzen van de wetenschap

Willen bevatten hoe de wereld in elkaar steekt. In de geschiedenis van de mensheid is die hunkering van generatie op generatie doorgegeven. En dat heeft ook het nodige opgeleverd. In een ogenschijnlijk steeds sneller tempo hebben wetenschappers de geheimen van het leven op aarde ontsluierd. En de laatste decennia steeds vaker ook van de wereld daarbuiten. Die geschiedenis van de wetenschap vormt een fascinerend verhaal. De Chileense schrijver Benjamin Labatut is die mening ook toegedaan, en publiceerde in 2020 Het Blinde licht. Daarin voert hij een handvol twintigste-eeuwse wetenschappers en hun grootste ontdekkingen op. Ofschoon op de cover en titelpagina wordt vermeldt dat het hier gaat om een roman, is het dat niet. Of, tenminste, niet echt. Maar het boek is ook geen pure non-fictie. Bovendien was mij bij lezing niet helemaal duidelijk wat nu de samenhang tussen de verschillende – hoofdstukken, essays? – is. Ook naar Labatuts boodschap is het een beetje vissen. Maar zijn dat niet de leukste boeken?

De wetenschappers die Labatut heeft gekozen zullen buiten de kring van vakgenoten wellicht niet heel bekend zijn. Afgezien van Albert Einstein, die in meerdere verhalen opduikt, kende ik in ieder geval geen van de anderen. Een daarvan is Karl Schwarzschild, astronoom, fysicus en wiskundige. Van hem ontving Einstein de dag voor Kerstmis 1915 een brief, met daarin de eerste exacte oplossing voor de vergelijkingen van de algemene relativiteitstheorie die hij net een maand daarvoor in een wetenschappelijk tijdschrift had gepubliceerd. De oplossing was briljant beredeneerd, en dat in uiterst korte tijd. En … tot stand gekomen in de loopgraven, tussen de mortierinslagen en  gifgaswolken van de Eerste Wereldoorlog, want Schwarzschild had dienst genomen toen zijn land daarom vroeg en was als luitenant naar het front gestuurd.

Labatut gebruikt dan de rest van het verhaal om de lezer Schwarzschilds leven tot dan toe te schetsen. Een joodse Duitser, gefascineerd door het heelal en begiftigd met een fenomenaal talent voor wiskunde. Maar die in het leger, vermoedelijk als gevolg van blootstelling aan gifgassen, een auto-immuunziekte zou oplopen die hem een pijnlijk sterfbed bezorgde. Kort nadat hij de brief aan Einstein had verstuurd. Diens prompte antwoord bereikte een dode. 

Andere wetenschappers die voorbijkomen zijn Fritz Haber, Werner Heisenberg en Alexander Grothendieck. Het thema waarop Labatut middels hen varieert is de smalle scheidslijn tussen genialiteit en waanzin, tussen de zin en onzin van wetenschappelijke vooruitgang, tussen wetenschapper en mens. Fritz Haber bijvoorbeeld dankt zijn faam aan de creatie van kunstmest, maar voortbouwend daarop ook de in de oorlog gebruikte gifgassen. En later – hij was toen al overleden – het beruchte Zyklon-B. Het werk van Heisenberg zorgde voor een doorbraak in de quantummechanica, en werd dankbaar gebruikt door het team dat de eerste atoombom bouwde. Voor het wiskundige genie Grothendieck tenslotte is de grens op een gegeven moment bereikt: hij zondert zich af, leeft verder als een kluizenaar. Ver van de gevaarlijke wetenschap.

Een hartstochtelijke toon is wat de afzonderlijke verhalen gemeen hebben. De compositie van de bundel als geheel blijft voor mijn gevoel wat zoekend, instabiel. Maar inmiddels is er, drie jaar later, een volgende roman van Labatut: De Maniac. Ik ga die binnenkort maar eens lezen. 

Benjamin Labatut / Het blinde licht / Vertaald uit het Spaans door Peter Valkenet / 222 blz / Atlas Contact, 2020

zondag 3 december 2023

150 keer Rusland

Wie zou doen alsof er geen negatief reisadvies voor Rusland bestaat, naar Moskou vliegt en de Tretjakovgalerij binnenwandelt, loopt grote kans oog in oog te komen staan met een van de meest indrukwekkende schilderijen van Ilja Repin: Processie in het Gouvernement Koersk. Het bijna drie meter brede doek toont het jaarlijkse overbrengen van de Onze-Lieve-Vrouwe van Koersk, een van de beroemdste iconen van Rusland, van haar klooster naar de stad. Voorop gaat de icoon, gedragen door priesters en leken, gevolgd door wat op het eerste oog een onafzienbare en chaotische mensenmassa lijkt. Maar schijn bedriegt, Repin heeft het tafereel heel zorgvuldig gecomponeerd. Bij nadere beschouwing blijkt de voorstelling een staalkaart te zijn van de Russische bevolking. Heel zichtbaar zijn priesters, boeren, burgers, invaliden, ambtenaren en soldaten, de laatsten met sabel of wapenstok enige orde handhavend indien nodig. In de kern is het schilderij eigenlijk vooral een portret van het Russische volk, geschilderd kort na 1880.

In die laatste decennia van de negentiende eeuw veranderde er veel voor de bevolking van Rusland. Het belangrijkst was de afschaffing geweest, in 1861, van de lijfeigenschap. Dat was voor velen de eerste stap naar een groter zelfbewustzijn en besef van eigenwaarde. Maar ook voor wie tot dan toe hadden geprofiteerd van de oude wetten  – de adel en de herenboeren – schudde de wereld op haar grondvesten. Het gevolg was een sociale onrust die eerst zou leiden tot wat kleinere opstanden en uiteindelijk tot de revolutie van 1917.  Maar in de jaren waarin Repin zijn meesterwerk schilderde, van 1881 tot 1883, lag dat nog in het verschiet. Wat hij de beschouwer wilde meegeven was het besef dat het volk door haar omvang een immense kracht vormde die met de jaren alleen nog maar zou toenemen. En ook dat dit volk, hoe verschillend mensen ook dachten over zaken, het over één ding vrijwel altijd eens was: het geloof. Dat was leidend.

Repins schilderij siert de cover van Dit volk heeft zijn god op aarde. Ooggetuigen van de Russische geschiedenis. Aan de hand van ruim 150 dagboekfragmenten, brieven en journalistieke reportages bieden samenstellers Eva Peek, Hans Driessen en Michel Krielaars daarin een heel persoonlijke wandeling door een kleine duizend jaar Russische geschiedenis. Van een beschrijving van de herbegrafenis van abt Feodosi in Kiev, in 1091 opgesteld door een anonieme monnik, tot aan het verslag van het jongetje Vitali, die in maart 2023 door de troepen van Vladimir Poetin werd ontvoerd uit bezet gebied in Oekraïne om in Rusland te worden heropgevoed. Het Internationaal Strafhof vaardigde als antwoord op deze praktijk eerder dit jaar een arrestatiebevel uit tegen Poetin.

De Russische geschiedenis is fascinerend maar bloeddorstig. Er trekt, zeker in vroeger eeuwen, een stoet aan moordpartijen aan je voorbij. Grootvorsten, patriarchen en zelfs tsaren maken er zich schuldig aan. Naast wreedheid is ook klungeligheid een terugkerende karaktertrek. Toen in 1894 tsaar Alexander III stierf, was zijn zoon Nicolaas voorbestemd hem op te volgen. Grootvorst Sandro Romanov, zijn zwager, schrijft: ‘Voor de eerste en laatste keer in mijn leven zag ik tranen in zijn blauwe ogen. Hij nam me bij de arm en voerde me naar beneden naar zijn kamer. {…] Hij kon zijn gedachten niet op een rij krijgen. Hij wist dat hij vanaf nu de keizer was, en het gewicht van dit beangstigende feit verpletterde hem. “Sandro, wat moet ik doen?”, riep hij pathetisch. “Wat gaat er met me gebeuren, met jou, met Xenia, met moeder, met heel Rusland? Ik ben er niet op voorbereid om tsaar te zijn. Ik heb nooit tsaar willen worden. Ik weet niets van regeren. Ik heb er zelfs geen idee van hoe ik tegen ministers moet praten”.’ Het vervolg kun je uittekenen. 

De revolutie van 1917 van binnenuit volgen is soms heel verhelderend. En uitermate wrang wanneer na 1929, als Iosif Stalin feitelijk alleenheerser is geworden, de Grote Terreur uitbreekt. De oprechte idealen van de revolutionairen van het eerste uur zijn niets meer waard. Het hebben van dergelijke idealen is dan zelfs levensgevaarlijk geworden. 

De wijze waarop de rector van de universiteit van Moskou in 1946 het academisch jaar opent zou je dolkomisch willen noemen, was het niet zo triest: ‘Vandaag is het een nieuwe glorieuze dag in het leven van het Sovjetvolk. In iedere instelling van hoger onderwijs in dit hele prachtige land beginnen we het nieuwe academische jaar om onze horizon te verbreden onder de wijsheid en leiding van kameraad Stalin.’ Na de ellenlange speech van de rector volgen de hoogleraren. Bij hen is Stalin achtereenvolgens de Grootste Wetenschapper Aller Tijden, het grootste militair genie, de grootste filosoof, de grootste historicus, de grootste bioloog en de grootste medicus. Kortom: Stalin had de goddelijke status bereikt. De Poolse student die dit noteert vraagt zich wel in een bijzin af of iedereen het echt gelooft, of gewoon bang is. 

Het kan gekker. Pas écht genoot ik bij de geheime notulen van de vergaderingen van het Politbureau, de opperste macht in de Sovjet-Unie. Daarvan zijn er drie in het boek opgenomen: uit 1956, wanneer Nikita Chroesjtsjov de wandaden van de kort ervoor overleden Stalin publiekelijk aan de kaak wil stellen tijdens het Twintigste Partijcongres; idem in 1964, wanneer de overige leden van het bureau Chroesjtsjov willen dumpen; en de beraadslagingen uit 1974 over de vraag of de schrijver Aleksandr Solzjenitsyn gevangen moet worden gezet of verbannen. Onder voorzitterschap van Kameraad Brezjnev, en in aanwezigheid van onder anderen de Kameraden Andropov, Gromyko en Kosygin, worden uitvoerig de voor- en nadelen van iedere aanpak van ´het probleem Solzjenitsyn´ besproken. Het is verbijsterend te lezen hoe deze leiders van een wereldmacht volkomen op zichzelf zijn gefocust, zich volstrekt niet afvragen wat de internationale politieke gevolgen van hun handelen kunnen zijn. Alsof de buitenwereld niet bestaat. 

Er is nog veel meer in dit rijke boek. Al die stukjes over zaken uit het alledaagse leven. Al die teksten geschreven door bezoekende buitenlanders die zich verbazen of vrolijk maken over iets. En ook de afgelopen jaren ontbreken niet, met Aleksej Navalny en zijn medestrijders, met Oekraïne. De jaren waarin Vladimir Poetin steeds meer trekjes ging vertonen van een tsaar.

Hans Driessen, Michel Krielaars & Eva Peek / Dit volk heeft zijn god op aarde. Ooggetuigen van de Russische geschiedenis / 456 blz / Uitgeverij Pluim, 2023

(Het besproken boek is de aanzienlijk uitgebreide versie van een uitgave uit 2007 die indertijd verscheen onder de titel ‘Ooggetuigen van de Russische geschiedenis’.)

zondag 26 november 2023

De geboorte van Maarten Koning

Als je zoals ik graag leest, zou het heel plezierig kunnen zijn om lid te worden van een schrijversgenootschap. Dacht ik ooit, in een ver verleden. Om, samen met gelijkgestemden, diep in het oeuvre van een van mijn favoriete schrijvers te duiken. Er zijn in het Nederlandse taalgebied tientallen van dergelijke clubjes. Ze noemen zich niet altijd een ´genootschap’, ofschoon die term wel populair is. Je hebt bijvoorbeeld het Multatuli Genootschap, het Louis Couperus Genootschap en het Genootschap Belle van Zuylen. Maar Vestdijk heeft een Kring, de Vestdijkkring. En er is het Boudewijn Büch Gezelschap. De Marcel Proust Vereniging. De Arthur van Schendel Stichting. En de Vasalis-werkgroep-Roden. Jarenlang heb ik de activiteiten van die aanbidders van Couperus en Vestdijk gevolgd, zonder me daadwerkelijk als lid aan te melden. Het leek me uiteindelijk toch te beperkt om je eindeloos met steeds dezelfde schrijver bezig te houden.

Want wat doet zo’n literair genootschap? Bovenaan de missie, zoals verwoordt op de meeste websites, staat het promoten van het werk en het gedachtegoed van de schrijver. De activiteiten die daarvoor worden ingezet zijn divers, dat kan variëren van het organiseren van lezingen tot het (mede)subsidiëren van de uitgave van werk van de betreffende schrijver, als dat te marginaal is om op een puur commerciële basis te worden uitgegeven. Hoe breed dat aanbod van activiteiten kan zijn, toont de website van de Britse Jane Austen Society: heel veel ‘Tea’, muziek en dansworkshops, maar ook volop lezingen door vooraanstaande wetenschappers. En dat alles vanuit een handvol vestigingen verspreid over het land. Maar dan heb je ook te maken met een al eeuwen veelgelezen schrijfster, wiens sterrenstatus de afgelopen decennia nog eens werd versterkt door projecten als de BBC-verfilming van Pride and Prejudice met Colin Firth en Jennifer Ehle. Sindsdien lijkt 'the sky the limit’.

Schrijversgenootschappen in het Nederlandse taalgebied kunnen van zo’n succes alleen maar dromen. Met beide voeten stevig op de grond blijven staan en met beperkte middelen proberen je publiek te bereiken, dat is het. En precies dat wordt prachtig verwoordt in een van de sprankelendste romans van dit najaar: Het Genootschap. Auteur Wim Huijser beschrijft daarin het oprichten van een schrijversgenootschap, gewijd aan de in 2008 overleden J.J. Voskuil. De auteur van de inmiddels legendarische reeks Het Bureau, alsmede een handvol romans en reisdagboeken. 

Sprankelen doet het boek dankzij een geniale vondst van Huijser: de oprichters van het genootschap hebben bedacht dat zij een beroemd personage als erelid willen benoemen: Maarten Koning, de hoofdpersoon van Het Bureau. Een fictief personage neerzetten als een mens van vlees en bloed, in een op de realiteit gebaseerde roman: je moet maar durven. Maar Huijser stoort zich niet aan wat wel of niet kan, en gaat ermee om als een behendig jongleur. Hij deed dat trouwens de afgelopen twee jaar eerder in de wandelboeken, Aan de wandel en Op Pieterpad, waarin hij Maarten – en vanzelfsprekend ook diens echtgenote Nicolien – door Nederland liet wandelen. 

Maarten is verrast wanneer hij een brief ontvangt van het J.J. Voskuil Genootschap met de mededeling dat ze hem, als alter ego van Han Voskuil, hebben benoemd tot erelid. Maar de brief maakt hem ook nieuwsgierig, en misschien zelfs een beetje trots. Dat hij nog niet vergeten is. Sinds het overlijden van zijn schepper, en na de publicatie van diens postuum verschenen werken, is het immers wat rustig geworden rondom zijn persoon. Dus maakt hij een afspraak met het bestuur van het genootschap om kennis te maken. Nicolien ziet het monkelend aan, bang voor de verstoring van hun rust. 

In ruim 120 korte hoofdstukjes van maximaal twee bladzijden, eigenlijk een soort scènes, vertelt Huijser het verhaal. Hoe Maarten zich laat strikken voor het erelidmaatschap en toezegt af en toe een lezing te verzorgen. Hoe hij meewerkt aan een gids van ‘Voskuilplekken'. Hoe de bestuursleden, niet al te bedreven op dit gebied, het genootschap op poten proberen te zetten. Hoe Maarten af en toe moet slikken wanneer een van de jongere bestuursleden – medewerkster in een grote boekhandel – onverwachte invalshoeken bedenkt om Voskuils werk aan de jongere generatie te slijten – bijvoorbeeld de nog nooit benoemde lgbtq+ aspecten van Voskuils vroege roman Bij nader inzien. En daar in een culturele talkshow aandacht voor weet te krijgen, zodat het een trending topic wordt. Door de gekozen opzet van ultrakorte hoofstukjes voelt het geheel aan als een vrolijke, bij vlagen hilarische confettiregen. 

De grootste verrassing is voor mij de speelse manier waarop Huijser omgaat met Maarten en Nicolien in hun rol van fictieve personages in een niet-fictieve, echte wereld. Met de niet te vermijden spiegelingen en schuivende perspectieven die daaruit volgen. Dat levert prachtige scènes op, zoals die waarin Maarten en Nicolien, op de dag van verschijnen van deel 2 van de dagboeken van Voskuil, het afgelopen voorjaar, moed verzamelen om het te gaan lezen. En de lichte weemoed, of beter bevreemding, die hen bevangt wanneer zij het gelezen hebben. Vooral de dagboeknotitie die Han Voskuil neerscheef op 21 januari 1957, met betrekking tot een nieuwe roman, raakt hen. Daarin zegt Han tegen Lousje (Nicolien) dat dat boek heel ‘mieters’ gaat worden, ook voor hemzelf, omdat hij heeft besloten er een rol in te spelen: ‘Zelf ben ik Maarten…’, zegt hij. De ‘echte’ Maarten kan slechts concluderen: ‘Dit is het dus. Hier brengt Voskuil mij ter wereld.’

Begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag is de locatie waar de roman eindigt. Bij het graf van Johannes Jacobus Voskuil wachten Maarten en Nicolien daar op de ‘genoten’ van het J.J. Voskuil Genootschap. Dat zijn er op deze eerste Genootschapsdag veel. Maarten zal ze na het bezoek aan het graf rondleiden langs Voskuilplekken in de buurt: ‘Een tijdje bleven ze naast elkaar staan. De band met hun schepper voelde als altijd onwezenlijk. Voor hetzelfde geld had Voskuil voor zijn alter ego’s twee andere namen gekozen. Johan en Liesje bijvoorbeeld, of Maartje en Nico-Han. In dat geval zouden hier twee andere personages hebben gestaan. Weliswaar met eenzelfde karakter, maar met een heel ander voorkomen. […] “Wat zullen die mensen nou voor verwachtingen hebben van ons”, vroeg Nicolien zachtjes. “Elk van hen heeft jaren geleden al een voorstelling van ons gemaakt”, antwoordde hij. “Iedereen ontmoet straks zijn eigen Maarten en Nicolien. Het maakt niet uit wat wij doen of zeggen. Het beeld staat al vast vanaf het moment dat ze aan ‘Het Bureau’ begonnen”.’ 

De groep kwam langzaam dichterbij, druk pratend en lachend. “Even volhouden”, bemoedigde Maarten terwijl hij haar hand pakte, “over een paar uur zijn we weer thuis bij Poes.

Wim Huijser / Het Genootschap – Een modern feuilleton  / 295 blz / Noordboek, 2023

zondag 19 november 2023

De 100-jarige die op slag wereldberoemd werd

Het verhaal is al vaak verteld, maar het is zo mooi dat het deze ene keer nog wel mag. Op 5 augustus 2010 verscheen in de Sunday Book Review van de New York Times een uitvoerige bespreking waarvan dit, overgezet in het Nederlands, de kern was: ‘ “In de ban van de tegenstander” en “Komedie in mineur” zijn meesterwerken, en Hans Keilson is een genie. […] Lees deze boeken en doe net als ik: zet hem op de lijst die ieder van ons zelf moet samenstellen, de lijst van de allergrootste schrijvers ter wereld.’ De recensente, schrijfster Francine Prose, was een dame die aanzien genoot. Haar artikel werd door andere kranten overgenomen en wereldwijd doken journalisten op het verhaal. 

Ook bij ons werd Keilson binnen enkele dagen een hype, hij was immers een Nederlandse schrijver. Dat hij de genoemde boeken al heel lang geleden had geschreven, en dat hij als bescheiden auteur van een klein oeuvre voor het eerst vol in de spotlights stond, maakte het verhaal natuurlijk nog mooier. Met als uitsmijter dat hij acht maanden vóór zijn ‘herontdekking’ zijn 100ste verjaardag had gevierd. Keilson zelf moest even wennen aan alle aandacht van de media, van buitenlandse uitgeverijen die zijn werk wilden vertalen en van Nederlandse lezers die de eerste weken tevergeefs de boekhandel inliepen. 

Afgelopen voorjaar verscheen de biografie Hans Keilson. Telkens een nieuw leven. Een kloek boek waarin biograaf Jos Versteegen op degelijke en overzichtelijke wijze een beeld schetst van Keilsons leven vóór zijn herontdekking. Die eerste 99 jaar, om het zo maar te zeggen. Dat leven blijkt verrassend afwisselend en spannend te zijn geweest. En ook de inspiratie te hebben geleverd voor de meeste van zijn literaire teksten. Leven en oeuvre die in elkaar grijpen, hoeveel beter wil je het hebben in een schrijversbiografie?

Hans Keilson wordt geboren op 12 december 1909, als zoon van een Joods echtpaar dat in het kuurstadje Freienwalde, ongeveer 60 kilometer ten oosten van Berlijn, een textielzaak drijft. Hij groeit op in een onrustige tijd. Tot zijn vroege herinneringen behoren het vertrek van zijn vader als dienstplichtig soldaat in 1914, diens terugkomst als een geestelijk aangeslagen man, de politieke moorden in de vroege jaren twintig en de hyperinflatie. Na het gymnasium te hebben afgerond begint hij in Berlijn aan een studie medicijnen. Ter ontspanning volgt hij tegelijkertijd een opleiding tot sportleraar, terwijl hij voor de inkomsten in een bandje speelt – viool en trompet. En begint hij zijn indrukken van het leven om hem heen op te schrijven, wat binnen enkele jaren zal uitgroeien tot de roman Das Leben geht weiter. Kort nadat hij het manuscript daarvan inlevert bij uitgeverij S. Fischer, is hij in Berlijn getuige van de brand in de Rijksdag. Het is 1933, het leven om hem heen zal snel verhevigen.

Met al zijn medische examens afgelegd, en alleen zijn praktijkjaar nog voor de boeg, strandt hij op een nieuwe verordening die het Joden onmogelijk maakt zich aan te sluiten bij een ziekenfonds. Wat neerkomt op een beroepsverbod. Dus gaat hij aan de slag als sportleraar op Joodse scholen. Maar realiseert zich dat dit, bij de te verwachten ontwikkelingen, ook eindig zal zijn. Om dat voor te zijn, neemt hij in september 1936 samen met zijn vriendin de wijk naar Nederland. Met in één koffer zijn hele bezit. 

Keilson zal Nederland nooit meer voor langere tijd verlaten, en zich zelfs in 1951 laten naturaliseren tot Nederlander. Hij heeft dan in de onderduik de oorlog overleefd, zijn indrukken daarvan verwerkt in de korte roman Komedie in mineur (1947) en de aanzet geschreven van In de ban van de tegenstander (1959), zijn grote roman die gaat over de beleving van goed en kwaad, over de fascinatie die je kan hebben voor de gedachten van je vijand. Het eerdere boek, Komedie in mineur, is ‘luchtiger’ als het gepast is deze term te gebruiken. Het verhaal gaat over een jong echtpaar dat in de oorlog een onderduiker in huis neemt, een man op leeftijd. Op een gegeven moment overlijdt deze, en wat doe je dan? Hoe kom je van het lichaam af, zonder dat iemand dat merkt? Een serieuze vertelling, met tragikomische kantjes. Voor deze boeken vindt Keilson met enige moeite uitgevers, ook voor de vertaling in het Nederlands. Maar ondanks milde kritieken worden het geen verkoopsuccessen. Dat geldt ook voor de Engelstalige edities. 

Keilson voelt zich weliswaar schrijver, maar beoefent met evenveel passie de psychiatrie. Omdat zijn Duitse diploma’s hier ongeldig zijn, studeert hij nogmaals medicijnen en laat zich opleiden tot psychiater. Of zenuwarts, zoals hij zich liever noemt. Met als specialisatie het behandelen van patiënten met een trauma. Als oorlogsslachtoffer – zijn ouders vergast in Auschwitz, veel vrienden ziet hij eveneens niet terug – weet hij waarover hij praat. Hij bedenkt een handelwijze, publiceert daarover en maakt er internationaal furore mee.

Zo oud worden als Keilson betekent dat je heel lang hebt om na te denken over je verleden. Hoe het allemaal zo gelopen is. Je komt dan als vanzelf tot de kern. Je merkte dat bij  interviews die hij indertijd gaf, bijvoorbeeld het gesprek in 2010 met Wim Brands voor het televisieprogramma VPRO Boeken. Als hij Hitler eens kon spreken ….? Nou, Keilson wist het wel. Hem vragen – of het lospeuteren, waar hij als psychiater goed in was – waar nu die haat tegen Joden toch vandaan kwam. 

Als je zo oud wordt, en vaak terugdenkt, wordt je misschien ook kritischer. Tegen het einde van zijn leven had hij het gevoel dat hij – ondanks dat zijn Duitse uitgever recent een mooie ‘Verzamelde werken’ had verzorgd, waarin ook de verspreide teksten en zijn poëzie waren opgenomen – als schrijver miskend was. Of misschien wel gewoon mislukt. Vandaar dat die herontdekking op zijn 100ste, toen hij er eenmaal aan gewend was, hem zo blij maakte. In maart 2011 stapte hij dan ook, voorzichtig schuifelend achter zijn rollator, vastberaden de Amsterdamse Stadsschouwburg binnen. Met zijn 101 de oudste debutant op het Boekenbal ooit.    

Jos Versteegen / Hans Keilson. Telkens een nieuw leven / 544 blz / Nieuw Amsterdam, 2023

zondag 12 november 2023

Winnaar Boekenbon Literatuurprijs 2023

Op 22 december vorig jaar plaatste Jan Vantoortelboom een post op facebook met een selfie, zittend in de trein, en de tekst ‘Naar Haarlem gespoord voor nieuwe auteursfoto’s. Er viel nog iets te maken van die kop, zei de fotograaf. Maar de kogel is door de kerk. De nieuwe roman verschijnt eind mei 2023 bij uitgeverij Atlas Contact.’ Schrijvers volgen op hun social media kan heel aardig zijn, zeker wanneer auteurs hun posts zelf intikken en dat niet aan hun uitgeverij overlaten. Uit het bericht van Vantoortelboom werd mij duidelijk dat er een nieuwe roman in aantocht was, én dat de uitgever in het boek geloofde. Daarom zijn auteur naar de fotograaf stuurde voor een nieuwe, scherper geformuleerde uitstraling. Sinds het succes van Vantoortelbooms roman Meester Mitraillette (2013), dat door DWDD werd uitgeroepen tot Boek van de maand en dus een bestseller werd, was het wat rustiger geworden rondom de schrijver. Misschien iets te rustig. Zijn drie daaropvolgende romans kregen van de meeste recensenten weliswaar gunstige beoordelingen, maar bereikten een kleiner publiek. Die nieuwe roman, Mauk, gaat het tij wellicht keren. Het werd afgelopen donderdag namelijk bekroond met de Boekenbon Literatuurprijs 2023. 

Mij bekroop de afgelopen jaren weleens het gevoel dat Vantoortelboom weliswaar sterk is in het uitdenken van een plot, complexe karakters en ongewone situaties, maar dat hij in de uitvoering soms huiverig is dit alles ook stevig neer te zetten. De openingszin van Mauk is een mooi voorbeeld dat hij daartoe wel degelijk in staat is: ´Nu ik hier lig te sterven, heb ik het voorrecht te besluiten dat ik dit alles, dit wat men zo voldaan het leven noemt, had overgeslagen, als ik daartoe de kans had gekregen.’ Die zin zet de toon, het is een aankondiging van onverbloemd schrijven.

Maurits K., afgekort Mauk, is een beschadigde man. En, vrij uitzonderlijk, realiseert zich dat. Kan het plaatsen. Een grote rol speelt daarin de geestelijke mishandeling op jonge leeftijd door zijn vader, een autoritair schoolhoofd. Die druk heeft hij alleen kunnen verduren door bescherming te zoeken bij zijn oudere broer Henri. Maar bestaat die echt, of heeft Mauk hem gecreëerd? Datzelfde geldt voor Mauks avonturen in het Wilde Westen. Gevoed door de boeken van Karl May en met behulp van poppetjes van Indianen en cowboys speelt hij scènes uit die boeken na. En ook door hem zelf bedachte verhalen, gebaseerd op de omgang met zijn vader en de daaruit volgende verwarring en angsten. Als een poging tot sublimatie. En dan is er nog sprake van ‘Mauks jaren in het westen’. Ditmaal een bestaand westen, en nog wel onder handbereik, een plek waarvan Mauk ‘genezen’ naar zijn geboortedorp terugkeerde. In korte hoofdstukken, zorgvuldig doserend, pelt Vantoortelboom laagje na laagje weg, steeds iets meer onthullend. De werkelijkheid blijkt in zekere zin nog gruwelijker dan je al vermoedde.

Vantoortelboom groeide op in Elverdinge, een dorp in de Vlaamse Westhoek. Als in eerdere romans vormt dat ook hier het landelijke decor. Tegenwoordig woont hij in Ossenisse, een dorp in Zeeuws-Vlaanderen, aan de oever van de Westerschelde. Een eenzame plek, maar een ideale plek om te schrijven. Zoals geldt voor vrijwel alle schrijvers die niet ieder jaar een bestseller afleveren, is van het schrijven alleen niet te leven. Gedurende corona bouwde hij daarom naast zijn boerderij eigenhandig een sfeervol ‘schrijvershuis’, in traditionele Zeeuwse stijl – hout, zwart – dat je kan huren om aan een manuscript te werken. Waarbij het meelezen en adviseren door Vantoortelboom is inbegrepen. Daarnaast zette hij samen met de Zeeuwse Bibliotheek het project ‘Schrijfvijver’ op, gericht op leerlingen van het vierde leerjaar van het voortgezet onderwijs. Op zoek naar jong talent. De schrijver als coach. 

Jan Vantoortelboom / Mauk / 188 blz / Atlas Contact, 2023 / Foto van de auteur Fjodor Buis

zondag 5 november 2023

De Zelfdenker

Het was gemeen koud, die ochtend van de 29ste januari 1970. Karel van het Reve, die in zijn gloednieuwe Austin 1300 vanuit Amsterdam naar Leiden was komen rijden, verkeek zich daarop toen hij op het Rapenburg wilde parkeren. Zag niet dat de kinderhoofdjes bedekt waren met een laagje ijzel. En gleed met auto en al het water in. Hij wist even niet wat te doen, waarop een voorbijganger hem toebeet: ‘Kom eruit, klootzak!’ Met een beetje hulp wist hij op de kant te komen, waar hij kon vaststellen dat alleen zijn broek drijfnat was geworden. Met enige vertraging kon hij dan ook zijn hoorcollege Russische literatuur geven, in een geleende broek van zijn student Maarten Biesheuvel. Voor deze laatste was het ongeval trouwens een teleurstellende ervaring. Jarenlang had hij gedacht dat Van het Reve God was, maar realiseerde zich nu dat dit niet het geval was. Anders was hij immers toch met zijn auto over het water gereden, of op zijn minst zelf gelopen?

Het kleurrijke leven van Karel van het Reve (1921-1999) is door Willem Melching beschreven in de onlangs verschenen biografie met de passende titel De zelfdenker. Van het Reve zal bij velen vooral bekend zijn vanwege zijn in 1985 gepubliceerde Geschiedenis van de Russische literatuur, het boek waarmee hij een groot publiek bereikte en tevens zijn wetenschappelijke carrière min of meer afsloot. Maar dat was slechts het slotakkoord van een leven dat hij grotendeels in dienst had gesteld van de studie naar de Russische maatschappij en literatuur. 

Die fascinatie voor alles wat Russisch is was voorbeschikt, zou je kunnen zeggen. Karel werd namelijk geboren in wat Melching betitelt als een ‘vrome communistische familie’. Vader Van het Reve werkte bij de partijkrant van de CPN, was een actieve zendeling voor het geloof van de kameraden en maakte regelmatig reizen naar zusterpartijen in het buitenland. Moskou bezocht hij vijf keer. Later in zijn leven kon hij nog vol trots vertellen hoe hij zowel Lenin als Trotski had horen spreken. Fanatiek kon je Karels ouders niet noemen, maar ze waren er wel van overtuigd dat het marxisme-leninisme de waarheid in pacht had. Een dergelijk enthousiasme voor de communistische leer was begin jaren twintig, zo kort na de revolutie, niet ongewoon. 

Op ongeveer negenjarige leeftijd achtte vader Van het Reve het tijd om zijn zoon in te wijden in zijn levensovertuiging. Karel vatte die uitleg later bondig samen: ‘Toen ik als kind een keer boven ziek lag zette mijn vader mij de Leer uiteen. Hij ging tussen mijn bed en dat van mijn grootvader op de grond liggen en vertelde me dat de wereld verdeeld was in twee kampen: de kapitalisten en de arbeiders. De kapitalisten bezaten alles, de fabrieken, de mijnen, het land. Zij werkten niet. De arbeiders hadden niets, en moesten voor de kapitalisten werken, en de kapitalisten werden steeds rijker, en de arbeiders bleven arm.’ Een wereld die bestaat uit twee kampen, de kameraden aan de ene kant, de mensen aan de andere. Karel besefte later dat deze onthulling in zekere zin het einde had betekend van zijn zorgeloze kinderjaren in het Amsterdamse Betondorp.

Karels jongere broer Gerard, de schrijver, verwoordde het later op zijn eigen manier, maakte er literatuur van: ‘Mijn ouderlijke woning was een gevechtspost in de strijd van het internationale proletariaat. Daarmede is veel gezegd. Nooit heb ik een zo geconcentreerde verzameling ontevreden mensen gezien als die welke ons huis bezocht. Het percentage, onder de partijgenoten, van bultenaren, horrelvoeten, asthma- en teringlijders, bezetenen en querulanten was buitengewoon hoog

Het zou geruime tijd duren eer Karel inzag dat de leer van zijn ouders een dwaalleer was. Tijdens zijn studie Russisch, die hij na het behalen van zijn gymnasiumopleiding in 1939 aanvatte en die hij gedurende de oorlogsjaren voor zover mogelijk zelfstandig doorzette, was er nog geen vuiltje aan de lucht. Pas tijdens een verblijf van zes weken in Moskou in 1948, waar hij tijdens het wereldkampioenschap schaken tolkte voor Max Euwe, doorzag hij de leugens van het regime. Hij was ontgoocheld. 

In datzelfde jaar kreeg hij een aanstelling als wetenschappelijk assistent aan het Rusland-Instituut, kort daarvoor door de UvA opgericht. Dat gaf hem tijd om in artikelen zijn visie op de Sovjet-Unie uit te dragen en connecties om die stukken geplaatst te krijgen. Met effect, want de Nederlandse communisten waren hels. Karel werd in 1949 door Marcus Bakker persoonlijk uit de partij gegooid. In dat stadium deed hem dat niets meer. Hij was nu officieel vrij van welke leer dan ook. Hij was ‘zelfdenker’.

Biograaf Melching heeft tijdens zijn onderzoek een schat aan gegevens boven water gekregen, en heeft de neiging veel ervan ook even te noemen. Desondanks is de biografie uiterst leesbaar en gaat hij op de meest wezenlijke elementen van Karels leven wel degelijk dieper in. Zo ook op zijn betrokkenheid bij de pogingen van Russische dissidenten om hun werk of opvattingen gepubliceerd te krijgen in het Westen. Karels hoogleraarschap Slavische Letterkunde, dat hij sinds 1957 in Leiden bekleedde, maakte het voor hem mogelijk met regelmaat naar de Sovjet-Unie te reizen. Tijdens een correspondentschap voor Het Parool in 1967-’68 zat hij er zelfs een heel jaar. 

Vanaf 1965 onderhield hij contacten met dissidenten als Andrej Amalrik – Haalt de Sovjet-Unie 1984? – en de atoomgeleerde Andrej Sacharov – onder andere Pleidooi voor een menswaardig bestaan. Karel smokkelde de manuscripten soms zelf het land uit, vertaalde ze en zocht uitgevers. Andere keren gaf hij ze iemand mee. Zoals het manuscript van het beroemde manifest van Sacharov,  Gedachten over vooruitgang, vreedzame coëxistentie en intellectuele vrijheid, dat de Sovjet-Unie verliet in de vioolkist van Emmy Verheij. Zij wist niet waar het om ging, maar had Karel beloofd de dikke enveloppe geadresseerd aan Het Parool bij aankomst op Schiphol direct op de bus te doen. Vertaald en wereldwijd in dagbladen gepubliceerd, enkele weken later, werd het gezien als een klap in het gezicht van het Sovjet-regime.

Zo langzamerhand werd Karel wat we noemen een ‘publieke intellectueel’. Hij gaf zijn mening, gevraagd en ongevraagd. Als zichzelf of onder zijn pseudoniem Henk Broekhuis. Zijn columns en artikelen, die werden geprezen om hun helderheid en effectiviteit, werden gebundeld in titels als Het geloof der kameraden (1969) en Met twee potten pindakaas naar Moskou (1970). Hij kreeg voor zijn essays in 1981 de P.C. Hooftprijs, net als zijn broer dertien jaar eerder voor zijn proza. En naast dit alles had hij ook nog zijn hoogleraarschap. Zijn hoorcolleges waren vermaard om de boeiende verhalen, de heldere analyses en de ongewoon persoonlijke, haast hartstochtelijke presentatie. Ik heb zo’n college helaas nooit bijgewoond, maar wanneer ik weer eens blader door De geschiedenis van de Russische literatuur. Van Vladimir de Heilige tot Anton Tsjechov stel ik me voor dat de verhalen daarin zo’n beetje de schriftelijke neerslag vormen van die colleges. Heb ik toch wat. 

Willem Melching / Karel van het Reve 1921-1999. De zelfdenker / 414 blz / Prometheus 2023

zaterdag 4 november 2023

Doorzonwoning in een museumzaal

Hoe zou het zijn om een schrijver aan het werk te zien? Gebeurt er dan genoeg om je aandacht vast te houden? Of moet je de beleving zelf invullen? Mij lijkt het laatste het meest waarschijnlijk, maar dat zou misschien per auteur kunnen verschillen. Afgelopen februari konden bezoekers van het Koninklijk Museum voor Schone Kunst Antwerpen het ervaren. Saskia de Coster zat daar op een van de zalen in een glazen cabine, met alleen een bureau en haar laptop. En een stapel boeken van andere auteurs, voor de niet-schrijfmomenten. ‘The author is present’ heette de – ja, hoe noem je zoiets, een performance? In een reportage op internet vraagt een journalist bezoekers naar hun indrukken. ‘Het intrigeert me’, antwoordt een oudere meneer. ‘Dapper’, zegt een jongeman. Maar ze lijken er wat verwonderd naar te kijken. De oudere bezoeker steekt, alvorens de zaal te verlaten, zijn duim op naar De Coster. Het voordeel van de twijfel?

De roman die Coster in haar glazen hokje schrijft is Net echt, enkele maanden na de act verschenen. Het is het verhaal van Max en Manon, en hun opgroeiende dochter Noah. Hij is architect, zij jurist. Ze wonen in een welgestelde buurt in Antwerpen. Aan het begin van het verhaal wordt hun dochtertje geboren, aan het einde slaat die haar vleugels uit. Daartussen gaat een half leven voorbij, gevuld met de hoogte- en dieptepunten die zo’n beetje in ieders leven voorkomen. En met die dagelijkse brij die bij onzorgvuldige omgang ermee uitgroeit tot een sleur. Manon maakt carrière in een nieuwe baan, een start-up die automobilisten wereldwijd  assisteert bij het vinden van vrije parkeerplekken. Tegen het einde van de roman verhuist ze er zelfs voor naar Californië. Max dreigt van zijn werk een burn-out te krijgen en wordt huisman. En begint een affaire met de buurvrouw. Hun dochter laveert tussen beide ouders, heeft met geen van beide een sterke band en voelt zich gaandeweg emotioneel wat gehavend  en gebutst worden. Maar leert daarvan.

Een gezin waarbij de schrijver je naar binnen laat kijken. Als woonde het niet in een herenhuis in Antwerpen in Antwerpen maar in een Hollandse doorzonwoning. Zou dat de relatie zijn met het glazen kamertje in het museum? Ik betwijfel het, te simpel.

Ook tijdens het lezen ‘zie’ je trouwens de schrijver aan het werk. Tussen de hoofdstukken door die steeds aan een van de personages zijn gewijd, neemt ook De Coster in eigen hoofdstukjes de gelegenheid om opmerkingen te maken, zaken te verduidelijken, te vertellen over haar eigen leven en zo meer. Soms voegt dat iets toe, andere keren vraag je je af wat ze ermee beoogt. 

Ik luisterde het boek, nadat ik in de boekhandel wat gebladerd en gelezen had. Daardoor mis je de bijzondere vormgeving, waar duidelijk over is nagedacht. Maar wat je met luisteren ontegenzeggelijk wint is levendigheid. En dat kan dit verhaal, dat deels bestaat uit vrij alledaagse en soms voorspelbare gebeurtenissen, wel gebruiken.

Saskia de Coster / Net echt / Luisterboek, voorgelezen door Lore Dejonckheere / 3 uur en 45 minuten / Das Mag Uitgevers, 2023 / via Storytel