zondag 30 april 2023

De zes 'Vermeers' in Heino

Als over een maand de Vermeertentoonstelling in het Rijksmuseum haar deuren sluit, keert het in Nederland aanwezige aantal schilderijen van de meester weer terug naar normaal:  vier in het Rijksmuseum, drie in het Mauritshuis. Maar in de ogen van een van de meest vooraanstaande museumdirecteuren en verzamelaars die Nederland heeft gekend, Dirk Hannema, klopte dat aantal niet. In 1972 publiceerde hij een brochure waarin hij maar liefst zes nieuwe werken met grote zekerheid aan Vermeer toeschreef. Die hingen alle in zijn ‘eigen’ museum, kasteel Het Nijenhuis bij Heino. En waren alle door hemzelf ontdekt. In het Nijenhuis is aan deze geschiedenis tot begin juni een kleine presentatie gewijd. Maar om echt te begrijpen hoe Hannema tot deze merkwaardige kunsthistorische actie kwam, is er sinds enkele jaren een biografie: Hannema, museumdirecteur. Over kunst en illusie.

Dat iemand als de bij uitstek deskundige Wessel Krul, emeritus hoogleraar moderne kunst en cultuurgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, serieus onderzoek besteedde aan Hannema werd hoog tijd. Door de publicatie met de nieuwe toeschrijvingen uit 1972, en ook door zijn rol in de kwestie van de Emmausgangers, 35 jaar eerder, namen weinig museumcollega’s en vakgenoten Hannema nog serieus. Die misstappen overschaduwden zijn goede kwaliteiten en bereikte resultaten. En die mag je gerust indrukwekkend noemen.

Dirk Hannema (1895-1984) werd geboren in Batavia waar zijn vader, telg uit een familie van Friese kooplieden, directeur was van een makelaarskantoor. Zijn moeder, jonkvrouwe Hermine Elise de Stuers, kwam uit een adellijk geslacht. Het bekendste lid daarvan is Victor de Stuers, de hoge rijksambtenaar die zich tegen het einde van de negentiende eeuw inzette voor een zorgvuldiger beleid met betrekking tot cultuur en het behoud van erfgoed. In 1900 keerde het gezin terug naar Nederland en betrok het een voorname woning aan de Haagse Bazarstraat. In Den Haag zou de jonge Dirk voor het eerst in contact komen met beeldende kunst. Zijn moeder bezocht de fameuze lezingen van de kunstkenner H.P. Bremmer, regelmatig in gezelschap van haar zoon. En iets later maakte Dirk kennis met Abraham Bredius, die toen al geen directeur meer was van het Mauritshuis en op de Prinsengracht in zijn eigen museum woonde. Van hem stak Dirk veel op over het beroep van kunsthistoricus, en over ‘kijken’. Bredius, die de kunstgeschiedenis verrijkte met onnoemelijk veel archiefvondsten, beschouwde zichzelf tevens als de ultieme connaisseur. Hij had immers ‘aan één blik genoeg om een Rembrandt te herkennen’.  

In 1920 vingen de twee decennia aan waarin Hannema zijn grootste successen zou boeken. Het begon met een aanstelling als assistent in Museum Boijmans. Voor iemand die slechts relatief kort colleges kunstgeschiedenis in Utrecht had gelopen een hele prestatie om zo’n plek te bemachtigden. Zijn directeur, Frederik Schmidt Degener, moet het in hem aanwezige talent hebben gezien. Toen deze het jaar erop vertrok naar het Rijksmuseum, volgde Hannema hem op. Een jonge directeur, vol van dromen en ambities, in een stad waar door havenbaronnen grof geld werd verdiend maar waar het kunstmuseum was gehuisvest in het veel te kleine en brandgevaarlijke Schielandhuis. Het zou allemaal bij elkaar komen.

De collectie groeide, zowel door slimme koopjes als duurdere topstukken, in toenemende mate verworven met steun van een groep rijke begunstigers. Vooral Willem van der Vorm en D.G. van Beuningen, met wie Hannema nauwe banden had opgebouwd, tastten soms diep in de buidel. De stad werd langzaamaan trots op het museum en wat daar gebeurde. Ook het jarenlange pleiten door Hannema voor een nieuw gebouw wierp vruchten af: dat kwam er. Een robuust museumgebouw, ontworpen door de stadsarchitect Ad van der Steur. Samen met Hannema maakte deze tientallen reizen om tot een vorm te komen. De belangrijkste inspiratiebron werd het stadhuis van Stockholm. Een kolos in baksteen, van buiten imposant en van binnen voorzien van de modernste museumtechniek.

Ter gelegenheid van de opening van het nieuwe museum in 1935 organiseerde Hannema een Vermeertentoonstelling. De titel dekt de lading: Vermeer, oorsprong en invloed: Fabritius, De Hooch, De Witte. Met de ogen van nu een beetje een allegaartje, maar wel voor het eerst dat een respectabel aantal Vermeers tegelijk te zien was. Het maakte indruk, bezoekcijfers explodeerden, Boijmans stond op de kaart, ook internationaal. En Hannema plaatste de volgende stip op de horizon: groter worden dan het Rijksmuseum. Veel Rotterdammers vonden dat geen slecht plan. Om dat te realiseren was het verwerven van absolute topstukken wel een must. De eerste diende zich al snel aan.

Het begon met een telegram uit Monaco, van Abraham Bredius aan Hanneman, 9 september 1937. Er was Bredius door een tussenpersoon een schilderij voorgelegd dat hij, nog voor hij de signatuur had gezien, onmiddellijk herkende als een Vermeer van Delft. Hij was in extase, schreef hij zijn jonge vriend. (Voor het goede begrip: het is niet aardig om op te merken dat de ruim tachtigjarige Bredius op dat moment stekeblind was, maar veel zag hij niet meer… )

Het vervolg is bekend. Het enthousiasme van Bredius sloeg over op de Nederlandse museumwereld. Een Vermeer die een schakel vormde in de ontwikkeling van zijn historische voorstellingen naar de genrestukken! Hannema was het die het schilderij uiteindelijk voor Boijmans wist te verwerven, zijn collega’s in Amsterdam en Den Haag aftroevend. Hij én het schilderij werden in de pers bejubeld. De foto hiernaast, indertijd in menige krant afgedrukt, toont Hannema en zijn restaurator in stille bewondering voor dit ‘meesterwerk’.

Maar deze verwerving zou na de oorlog, toen het bedrog uitkwam, mede bijdragen aan Hannema’s ondergang. Dat, en zijn houding in de oorlog, toen hij ter bescherming van zijn museum en collectie wel erg dicht aanschurkte tegen de bezetter. Het museum was niet alleen zijn leven, het veiligstellen van museum en collectie was ook belangrijker dan de oorlog, om het maar even kort door de bocht te stellen. Krul gaat hier uitvoerig op in. Bij Hannema’s proces in 1946 werd vastgesteld dat hij weliswaar geen strafbare feiten had gepleegd en er geen persoonlijk gewin was geconstateerd, maar dat zijn houding niet juist was geweest. Hij kwam er af met ontslag van verdere rechtsvervolging, omdat hij al een jaar in voorarrest had gezeten. Een wat ondoorzichtig vonnis, maar daarmee was zijn carrière als museumdirecteur voorbij.

Het museum was bijna 25 jaar zijn leven geweest, dus wat moest hij nu? Indachtig het voorbeeld van Bredius – wonen in je eigen museum – wist hij voor onbepaalde tijd en een symbolisch bedrag het leegstaande kasteel Weldam in Overijssel te huren. Hij richtte het in met zijn collectie waarvan het grootste deel in bruikleen was geweest in Boijmans, en met antiek meubilair, en stelde het op afspraak open voor bezoek. Tien jaar later verhuisde hij naar het grotere Nijenhuis, waar het museum steeds meer bezoek trok. Tot op hoge leeftijd leidde hij zelf de bezoekers rond, als een ouderwetse schoolmeester gewapend met een houten aanwijsstok. 

En die zes nieuwe ‘Vermeers’ die hij in 1972 publiceerde? Een historische voorstelling, enkele portretten, een visstilleven en zelfs een boslandschap? Geen collega geloofde daarin. Een debat aangaan wilde ook niemand, omdat Hannema voor zijn toeschrijvingen volstrekt ongeloofwaardige argumenten hanteerde. Als hij die al hanteerde, want als vanouds vertrouwde hij vooral op zijn kwaliteiten als connaisseur, zijn ‘kennersoog’. Hij moet jarenlang  zijn imposante huisbibliotheek hebben nageplozen op vergelijkingsmateriaal dat hij kon gebruiken voor zijn toeschrijvingen. Misschien deels vanuit de drang de wereld te bewijzen dat hij een Vermeer herkende wanneer hij er een zag. Wie vandaag de dag het museum bezoekt, kan een blik werpen op enkele van die kartons met foto’s en aantekeningen. 

Om af te sluiten: hoe Hannema die laatste decennia van zijn leven geestelijk in elkaar stak is daarmee wel een vraag. Zelf ervoer hij de relatieve afzondering en het werken en wonen in de prachtige historische huizen als een weldaad. Hij deed nog steeds mooie aanwinsten, nam imposante legaten van oude vrienden in ontvangst en genoot van de aanwezigheid van bezoekers. Om de continuering van de collectie te waarborgen, richtte hij in 1964 de Stichting Hannema-De Stuers Fundatie op en bracht de collectie daarin onder. De naamgeving was een overduidelijk eerbetoon aan zijn ouders. Maar ook het Nijenhuis werd al gauw te klein. Sinds 2005 is een deel van Hannema’s collectie daarom permanent te zien in het 19e-eeuwse Paleis aan de Blijmarkt in Zwolle. Onder een nieuwe naam: Museum De  Fundatie.

Hannema museumdirecteur is zowel een vlot geschreven biografie als een brede schets van de Nederlandse museumwereld in de eerste helft van de twintigste eeuw. Voorzien van een uitvoerig register waarmee je alles kan vinden. Maar ook, en misschien wel vooral, gaat het boek over kijken naar kunst en het beleven van dat wat je ziet. Of wat je wíl zien. De illusie. 

Wessel Krul / Hannema museumdirecteur. Over kunst en illusie / 636 blz / Prometheus, 2018

zondag 23 april 2023

Een goudschat op de bodem van de Waddenzee

Slenterend over de algemene begraafplaats van Vlieland, sfeervol gelegen naast de Nicolaaskerk, stuitten wij afgelopen december op enkele grafstenen die niet de namen droegen van inwoners van het eiland maar die van officieren van de Britse marine. De tekst op de stenen vermeldde dat hun schip, de Lutine, op 9 oktober 1799 in het verraderlijke zeegat tussen Vlieland en Terschelling met man en muis was vergaan. Even later en iets verderop, in het museumwinkeltje van het voormalige woonhuis van de schilderes Betzy Akersloot-Berg, vonden we een boek dat het verhaal vertelt van dit schip, haar laatste reis, haar ondergang én de pogingen om haar lading te bergen: Lutine. De spannendste Nederlandse goudjacht ooit. De auteur, Martin Hendriksma, was ten tijde van het schrijven van dit boek in 2012 journalist en auteur van twee romans. Inmiddels heeft hij zich toegelegd op de non-fictie en zijn twee van zijn boeken, een over de geschiedenis van de Rijn en een tweede over de Nederlandse kust, in 2020 en 2022 door omroep Max uitgezonden als documentaire serie. Hendriksma deed daarvan zelf, samen met Huub Stapel, de presentatie. 

Hendriksma bezit de gave een spannend verhaal ook spannend te vertellen. In het geval van de Lutine zijn alle ingrediënten daarvoor aanwezig. In 1799 bevinden we ons in het hart van de periode waarin de Franse revolutie en achtereenvolgens de opkomst en het bewind van Napoleon Bonaparte half Europa overhoop halen. Terwijl de Fransen in veel landen de macht weten te grijpen, werpt het relatief veilige Engeland zich op als de tegenstrever van de kleine generaal met grootheidswaan. Het sluit verbonden met staten en soms ook steden op het Europese vasteland, in een poging een grote coalitie tegen de agressor te vormen. Zo ook met de machtige handelsstad Hamburg. Als gevolg van de oorlogssituatie dreigen daar medio 1799 meerdere banken om te vallen, wat desastreuze gevolgen zou kunnen hebben voor het internationale bancaire systeem. Zo’n klap zal ongetwijfeld het hardst aankomen in Londen, toen al het financiële hart van Europa. Dus besluiten de Britse regering en verzekeringsfirma Lloyds op de kortst mogelijk termijn een grote hoeveelheid goud naar Hamburg te verschepen. Met een Brits fregat dat toevallig, zeilklaar, voor Yarmouth op de rede ligt. De Lutine.

Waardoor zonk de Lutine, zo dicht onder de Nederlandse kust? En hoe verliep die schipbreuk? Door grondig onderzoek weet Hendriksma de gang van zaken te reconstrueren. Hij neemt je mee naar de archieven van de Britse marine, naar die van Lloyds, weet correspondentie tussen de betrokken partijen boven water te krijgen en langzaamaan de besluiten, de motieven en de uitvoering helder te krijgen. Het raadplegen van de logboeken van andere Britse marineschepen die op dat moment op enige plek tussen Engeland, Noord-Holland en de Waddeneilanden voeren en waarvan de kapiteins noteerden dat zij de Lutine hadden zien varen, geeft meer duidelijkheid over de fatale koers van de Lutine in de stormachtige nacht waarin ze zonk. In die grondige speurtocht herken je de onderzoeksjournalist, die voor zijn reportages in De Groene, NRC, Volkskrant en andere bladen niet anders deed.

Een vermogen aan goud in een gezonken schip dat zelfs bij vloed niet heel diep lag, dat was een open uitnodiging aan iedereen die durfde te investeren. En dat gebeurde ook, vanaf het moment dat de storm was gaan liggen tot ver in de twintigste eeuw. De vergunning om naar ‘de schat’ te duiken werd alleen door de overheid verleend. Bij zo’n aanvraag moest een plan van aanpak worden overlegd en achteraf een verslag worden ingeleverd. De bergingspogingen varieerden van heel basic, met sportduikers, tot aan hightech operaties met professionele zandzuigers. Nederland is altijd een land van wateringenieurs geweest, merk je. Voor sommigen werd het een obsessie die hun leven ging beheersen, voor anderen betekende het, na jaren ploeteren, de financiële ondergang. Want ofschoon er af en toe wat gouden en zilveren penningen werden bovengehaald, en sporadisch een goudstaaf, bleef het daarbij. De bulk van de schat die zo dichtbij lag, kwam nooit boven water. Hendriksma vertelt het met smaak, iets leukers heb ik in tijden niet gelezen.

Wie de kracht kent van het water ter plekke, de relatief smalle geul tussen Vlieland en Terschelling waardoor bij iedere eb en vloed onvoorstelbare hoeveelheden water worden geperst, zal aanvoelen dat er na verloop van tijd niet veel resten van het wrak van de Lutine nog op de oorspronkelijke plek zullen liggen. En dat een deel ook door zand bedolven zal zijn.

En almaar dringt de vraag zich op: wat hebben de Vlielandse en Terschellingse vissers, mannen die die plek kenden als hun broekzak, in de eerste weken na de ramp in hun netten stiekem weggevist? Hendriksma onderzoekt dat vanzelfsprekend ook, maar komt er niet mee verder. En de verre nazaten van die vissers, die weten van niets …

De resten van kapitein Lancelot Skynner en zijn twee mede-officieren rusten inmiddels al eeuwen in hun graf direct naast de zijmuur van de Nicolaaskerk op Vlieland. De rest van de aangespoelde bemanning kreeg een massagraf op Terschelling. En de enige overlevende, een man die de ochtend na de ramp uit zee werd gevist, is nooit meer aanspreekbaar geweest. Daarmee blijft het goud van de Lutine een mysterie. Maar wel een mysterie waarvan de volledige context met dit boek voorbeeldig is verteld.

Martin Hendriksma / Lutine. De spannendste Nederlandse goudjacht ooit / 317 blz / De Geus, 2013

donderdag 13 april 2023

Logboek van een onttakeling


'Mijn moeder heeft me vandaag een stofbeurt gegeven, ze meende dat ik een meubel was. Misschien een ladekast of een oud fornuis. Ze ging met een helgeel doekje over de knopen in mijn hemd, naar mijn hals toe, wimpelde ermee rond mijn oren, stofte mijn kin af. Toen gaf ze een teken dat ik mijn mond moest openen - en propte daar de stoflap in en vergat ons.’

Dit is een citaat uit Gestameld liedboek. Moedergetijden, waarin Erwin Mortier de geestelijke en lichamelijke teloorgang van zijn moeder boekstaaft nadat bij haar de diagnose Alzheimer is vastgesteld. Dat proces is onvoorspelbaar, soms gaat het langzaam, dan weer verliest ze in sneller tempo de controle over stukken van haar handelen. Haar man, Mortiers vader, en de overige kinderen hebben afgesproken haar niet in te lichten over haar ziekte. Ook verzorgen ze haar thuis, in haar vertrouwde omgeving, zolang dat mogelijk is. Voor Mortier betekent dit dat hij met grote regelmaat een of twee dagen met zijn moeder doorbrengt.

Hij is schrijver, dus bezit de gave zijn indrukken en gevoelens zo te verwoorden dat ze je als lezer lang bijblijven. Met bovenstaand citaat opent het boek, dat hieronder geeft kernachtig zijn stemming weer: ‘Ikzelf kan er min of meer mee omgaan – of dat maak ik mezelf graag wijs – met een warme afstandelijkheid, als het ware. Ik heb al afscheid genomen van haar zijn, van de vrouw die ik gekend heb en die mijn moeder geweest is, ooit. Nu probeer ik haar te zien als een opgewekt, soms onrustig, soms angstig kind, dat in de plooien van een vrouw van in de zestig speelt en teruggroeit naar het eerste begin.’

Erwin Mortier / Gestameld liedboek. Moedergetijden / 191 blz / De Bezige Bij, 2011 

maandag 10 april 2023

Wel of niet?

In Tussentijds speelt Peter Zantingh een spel met het leven. Een jonge vader, Robin, reist per trein zijn echtgenote achterna die in een boekhandel ergens in de Duitse provincie de presentatie van een door haar getekend prentenboek bijwoont. Nadat zij die ochtend de huisdeur achter zich had dichtgetrokken werd een doos met de auteursexemplaren afgeleverd, en tijdens het doorbladeren van een exemplaar viel Robin iets op dat hij haar beslist direct moet melden. Met zijn neus tegen de ruit gedrukt neemt zijn tweejarige zoontje Mats het landschap in zich op. Dat Robin en Mats voor een kind hebben gekozen was een hele stap, een beslissing waarover ze lang hebben gesproken, mijmert Robin. Want wat voor wereld biedt je zo´n kind? Een leven met geweld, klimaatcrisis en noem maar op. Een leven dat ook nog eens treurig kan eindigen, zeker wanneer Robin aan zijn dementerende vader denkt. Een lieve, ooit strijdbare man die steeds vaker ‘onbestemd om zich heen kijkt alsof hij zoekt naar van hem afgebrokkelde stukjes’. 

Een overzichtelijke plot met een slim ingebouwde spanningsboog. Denk je, prettig voortlezend. En een thematiek waarmee je als auteur alle kanten op kan. Tot je je realiseert dat er passages zijn waarin het lijkt of Robin niet op reis is met een peuter waarop hij moet passen. Passages in de tekst die zich in een parallelle werkelijkheid lijken af te spelen…

Tussentijds is genomineerd voor de shortlist van de Libris Literatuur Prijs. Het zou wel een verrassing zijn wanneer het aan de haal gaat met de prijs, daarvoor is Anjet Daanje te nadrukkelijk aanwezig en is het Donald Niedekker die iets te vaak wordt getipt als outsider. Maar iemand die zo intelligent omgaat met een verhaal, tekstueel sterk is en ook nog eens de indruk wekt dat het schrijven een eitje was, die heeft de nominatie meer dan verdiend. 

Peter Zantingh / Tussentijds /  luisterboek, voorgelezen door Roel Dirven / 4 uur en 13 minuten / Dag Mag, 2022, via Storytel

zondag 9 april 2023

Met Couperus naar Insulinde

Reizen is niet meer wat het geweest is, realiseer je je tijdens het lezen van Naar Indiës Blauwe bergen, een verslag van de reis naar Nederlands-Indië die Louis Couperus en zijn echtgenote Elisabeth Baud in 1899 ondernemen. Niet in duur, en niet in tempo. De Couperussen nemen eerst de trein naar Nice, waar ze een week verblijven en de schrijver tweemaal daags onder een voorjaarszonnetje heerlijk flaneert over de Boulevard des Anglais, of samen met Elisabeth zo’n beetje struint door de straatjes achteraf. Op 6 maart schepen ze in Genua in op de Prinz Heinrich, een zogeheten mailstomer van de Nord-deutscher Lloyd. Via Napels, Port Saïd, het Suezkanaal, Aden, Colombo, Penang en Singapore bereiken ze precies een maand daarna Tandjong Priok, de haven bij Batavia. Een klein jaar later zullen ze vandaar weer naar huis vertrekken. In de tussenliggende maanden reizen ze op hun dooie gemak kriskras door Java, een opmerkelijke tocht die door neerlandicus Albert Kroezemann, docent en tevens verbonden aan het Louis Couperusmuseum in Den Haag, voorbeeldig is beschreven.

De reis is zowel voor Louis als Elisabeth een hernieuwing van hun banden met Nederlands-Indië. Elisabeth werd er geboren en woonde er tot haar dertiende, de in Den Haag geboren Louis woonde van zijn negende tot zijn vijftiende in Batavia. Beide hebben goede herinneringen aan het land: de blauwe lucht, de zon, de overdadige natuur, het luxe leven, de tientallen bedienden. Tijdens de reis zullen ze regelmatig logeren bij wederzijdse familieleden die er nog wonen, en veelal functies hebben in het binnenlands bestuur. De foto hieronder is genomen tijdens zo’n logeerpartij. Couperus en Elisabeth staan/zitten geheel rechts.

Naast het genoegen familie en vrienden weer te zien, is het vooral het landschap dat indruk maakt. Van ’s Lands Plantentuin in het beschaafde Buitenzorg tot de oude vulkanen bij Tosari, in Oost-Java, ze bezoeken het en ze beklimmen het. Bij de vulkanen gaat Elisabeth in een draagstoel, Louis te paard en te voet. Twintig jaar later, bij een volgende reis, noteert hij: “… ik ben u ditmaal niet weder gaan zoeken, omdat ik mij u heugde van meer dan twintig jaren geleden of ik u slechts gisteren waren opgegaan. De steile Moengalpas op, gebogen over het kleine paardje, dat ik omhelsde, zag ik plots verrassend ontzaglijk voor mij breiden en verwezenlijkte mijne verbeelding, zichtbaar, tastbaar bijna, dat deze ‘woestijn’ een krater was. Landschap van cataclysme, lag daar die open krater als een vallei van Jozafat, als een vallei des Doods en des Laatsten Oordeels; vizioen en nachtmerrie […].”

Dat Louis Couperus rondreist in hun streken is voor journalisten van de lokale kranten nieuws. Ook aan de andere kant van de wereld blijkt men het tot dan verschenen oeuvre te kennen. De schrijver ondergaat die aandacht welwillend. Hij verschijnt geregeld in de Hollandse sociëteiten, die zelfs in de kleinere plaatsen aanwezig zijn. Lezingen lijkt hij niet te hebben gegeven, maar wanneer er een tableau-vivant wordt georganiseerd is hij meer dan eens een enthousiaste deelnemer of organisator. Zo is op 4 december 1899 in het Soerabaijasch Handelsblad een aankondiging te lezen van een serie tableaux-vivants die ‘de beroemde auteur Louis Couperus’ samen met zijn zus, mevrouw Valette, en anderen zal opvoeren in het Sociëteitsgebouw te Pasoeroean, op 23 december. De titel is Lancelot du Lac, het is een verhaal uit de sage over Koning Arthur. Couperus zelf speelt de hoofdrol. Zo’n tableau-vivant, indertijd enorm populair, verwacht je in Den Haag tussen de schuifdeuren, niet in de tropische hitte van de kolonie. Maar het publiek stroomt erop af.

Het aanzien dat Couperus geniet als bekende schrijver biedt soms onverwachte voordelen. Zo verzoekt Gouverneur-generaal Van der Wijck, met wie Couperus tevens verwant is, in een brief aan enkele bestuursambtenaren om het echtpaar tijdens hun reis onderdak te verlenen. Vice-admiraal Frederik Jan van Stokhuyzen zegt dat toe en zijn echtgenote stuurt het paar vervolgens een schriftelijke uitnodiging. Wie schetst haar verbazing, en lichte ergernis, wanneer ze van Elisabeth een antwoord ontvangt met een ongewoon verzoek: haar man, Louis, is een zeer gevoelig mens die zich het meest thuis voelt in een kamer die geheel in de kleur blauw is uitgevoerd. Of daarvoor kan worden gezorgd? Dat kan vanzelfsprekend niet, desondanks nemen de Couperussen de uitnodiging in dank aan. Tja …

Voor de dochter van het admiraalsechtpaar, de achttienjarige Jeanette, blijkt de logeerpartij trouwens een teleurstellende ervaring. Zij heeft – vanzelfsprekend – Eline Vere gelezen en beschouwt Eline sindsdien als haar heldin. Om de een of andere reden heeft ze altijd gedacht dat mevrouw Couperus daar model voor heeft gestaan. Maar bij aankomst valt dat beeld in duigen, want mevrouw Couperus blijkt ‘bijzonder lelijk en bovendien heel erg scheel’.    

Tijdens de reis blijft Couperus schrijven. Hij rondt de roman Langs lijnen van geleidelijkheid af en maakt, tijdens een maandenlange logeerpartij bij zijn zwager Gérard Valette, resident van Pasoeroean, een begin met De stille kracht. Kroezemann besteedt veel aandacht aan het ontstaan van beide boeken, met name aan Couperus’ visie op de relatie tussen de Hollanders en de Indische bevolking zoals deze is verwerkt in De stille kracht, daar zelfs het grondthema van is. Valette, een man met een goed oog voor bestuurlijke en sociale zaken, moet door Couperus nauw bij het ontstaan van zijn tekst zijn betrokken. Het is verleidelijk om in de resident in de roman, Van Oudijck, trekken van Valette te herkennen. Maar de gelijkenis tussen het stadje in de roman en Pasoeroean is ontegenzeggelijk. Kroezemann laat ons zelfs, met behulp van een contemporaine stadsplattegrond en foto’s uit die tijd, de dagelijkse avondwandeling van Van Oudijck volgen.

Wanneer het echtpaar Couperus inscheept voor de terugreis, laten ze ‘Insulinde’ voor ruim twintig jaar achter zich. In hun koffer bevinden zich twee manuscripten van romans, waarvoor uitgever L.J. Veen op verzoek van Couperus al voorschotten heeft overgemaakt. Dat is mooi, want het leven is duur voor een beroemde, maar vrij matig verkopende auteur.

Naar Indiës Blauwe bergen is een mooie toevoeging aan de reeds bestaande, uitvoerige  bibliotheek over Louis Couperus. Kroezemann schrijft met grote betrokkenheid, de overdaad aan historische foto´s is goed gekozen en de uitvoering, gebonden met stofomslag, maakt het een boekje dat je jezelf graag cadeau doet. 

Albert Kroezemann / Naar Indiës Blauwe bergen. Op reis met Louis Couperus / 240 blz / Uitgeverij Lias, 2023

donderdag 6 april 2023

Redders van de USA

Begrijpen hoe de Verenigde Staten als staat en maatschappij in elkaar steekt is niet zo eenvoudig. Het is een land van extremen, zowel in sociaal, financieel als religieus opzicht, om maar enkele aspecten te noemen. Het is een van de oudere democratieën, maar tegelijk in politiek opzicht extreem gepolariseerd. Vatbaar voor populisme. Donald Trump kon er met zijn van-dik-hout-zaagt-men-planken opstelling ver komen. Om een beetje inzicht te krijgen in die processen heb ik het altijd verhelderend gevonden te rade te gaan bij de literaire schrijvers van wat de Amerikanen The Great American Novel noemen, romans waarin je in die wereld wordt ondergedompeld. John Updike was zo iemand, lees zijn vierdelige Rabbit-reeks. Vanaf 1960 schetst hij daarin vier decennia ‘Amerika in de suburbs’. Of de late Philip Roth, in romans als American Pastoral (1997), The Human Stain (2000) en The plot against America (2004). In dat rijtje hoort ook A. (Amy) M. Homes.

The Unfolding begint op 5 november 2008, de dag waarop Amerika kan kiezen tussen de koppels Barack Obama/Joe Biden en John McCain/Sarah Palin. Vroeg in de ochtend van die dag neemt Big Guy, de hoofdpersoon van de roman, zijn vrouw Charlotte en zijn achttienjarige dochter Meghan mee naar het stembureau in Laramie County, Wyoming. Vervolgens nemen ze het vliegtuig naar Phoenix, Arizona en checken in bij The Biltmore Hotel, het hoofdkwartier voor die avond van de Republikeinse Partij. In aanwezigheid van McCain en Palin zullen ze daar, samen met honderden andere conservatieve partijleden en geldschieters, de overwinning vieren. Hoewel, heel zeker zijn ze niet van een zege, de polls van de laatste weken waren niet bemoedigend. 

Het loopt inderdaad fout af, Obama wordt die avond gekozen tot de eerste Afro-Amerikaanse president van de Verenigde Staten. Homes beschrijft fijntjes de totale verbijstering bij de feestgangers. Het gehele scala aan emoties, van teleurstelling en boosheid tot een oprecht gevoel van aangedaan onrecht. Nadat McCain even zijn neus heeft laten zien lopen de zalen snel leeg. Diep in de nacht zit Big Guy nog aan de bar, kijkend naar het rijtje lege whiskyglazen voor zich. En neemt zich ter plekke voor actie te ondernemen om de teloorgang van zijn land, en om te beginnen die van zijn partij, te repareren.

Dat is het begin van een operatie waarbij Big Guy tien mannen bij elkaar zal brengen, mannen die net als hij steenrijk zijn, macht of invloed bezitten en hartstochtelijk willen vasthouden aan het Amerika van de oprechte conservatieve normen en waarden. Alle essentiële ´bloedgroepen’ zijn vertegenwoordigd: zakenlui, een rechter, een journalist, een financieel genie, een medicus, een spindoctor, een hoge militair en zelfs een topambtenaar in het Witte Huis. Alle tien walgen ze van de Democraten – ze gebruiken liever de term ´socialisten´-  en haten de aanhangers van Nieuw Rechts die langzaam maar zeker de oude vertrouwde Republikeinse Partij overnemen. Ze nemen zich voor zelf onzichtbaar te blijven, maar gebruikmakend van hun geld en invloed medestanders te winnen, de gevestigde orde te destabiliseren en vandaar te zien hoe ze de oude, traditionele maatschappij kunnen herstellen. 

Je verwacht een grimmig getoonzet verhaal te lezen, maar daar is Homes niet van. Wel is ze een meester in het schrijven van geestige en soms ietwat absurde dialogen. Die lezen niet alleen fijn, ze bewerkstelligen ook dat ieder van de personages iets van een eigen karakter krijgt. De plotwendingen zijn verrassend en uiteindelijk beweegt de operatie zich langzaam als een van koers veranderende olietanker naar een slot dat je als lezer niet direct voorzag. 

Homes schrijft, net als in haar eerdere werk, graag en met liefde over het familieleven, kruipt daarbij in de hoofden van gezinsleden. Dat werkt, op een gegeven moment ga je zelfs van Big Guy houden, begrip krijgen voor zijn denkbeelden, meeleven met zijn goedbedoelde maar soms onhandige pogingen zijn dochter en echtgenote, beide op zoek naar een eigen leven, dicht bij zich te houden.

Als lezer weet je hoe de geschiedenis sinds die fameuze verkiezing van 2008 is verlopen. Dat er met Obama inderdaad een andere wind ging waaien. En dat Trump, met zijn slogan Make America Great Again, de opvolger van Obama werd. Dan denk je natuurlijk dat die kennis een obstakel zou zijn, het verhaal iets ongeloofwaardigs zou verlenen. Maar niets is minder waar. Dankzij het vakmanschap van Homes.

A.M. Homes / The Unfolding / 396 blz / Viking, 2022

[Nederlandse editie: De openbaring]


zaterdag 1 april 2023

Escher worden

Ik lees graag biografieën in romanvorm, de zogeheten geromantiseerde biografie. Of, om een meer hedendaagse term te gebruiken, faction – een combinatie van facts en fiction. In tegenstelling tot de reguliere biografie, waarbij de auteur zich voor de volle honderd procent dient te baseren op gecontroleerde feiten, heeft de schrijver van de geromantiseerde biografie veel meer vrijheid. Hij of zij kan de lacunes in het leven van zijn onderwerp, de zwarte gaten in een levensbeschrijving, naar eigen believen invullen. Waarbij een zekere mate van geloofwaardigheid natuurlijk een beter boek oplevert dan ongebreideld erop los fantaseren. Het is de vorm die Joris Escher koos voor zijn biografie van M. (Maurits of Mauk) C. Escher (1898-1972), zijn oudoom, die wereldberoemd werd met zijn wiskundig geïnspireerde prenten. 

In 2015 of 2016, bij het opruimen van de spullen van zijn enkele jaren daarvoor overleden vader, stuitte Joris op een Japanse lakdoos met daarin een handvol kunstig vervaardigde, soms ingewikkelde puzzels. Ook in die doos, helemaal onderop, vond hij een tekening in potlood en inkt die de oplossing bevatte van de meest ingewikkelde hersenbreker, de sterpuzzel. De tekening was gesigneerd ‘MCE’, het monogram van Mauk Escher, en gedateerd 21-8-’27. Joris realiseerde zich dat de inhoud van de lakdoos en zeker de tot nu toe onbekende tekening, ontstaan in de jaren dat Mauk Escher de realistische prentkunst achter zich ging laten en steeds vaker koos voor de constructies die hem uiteindelijk beroemd zouden maken, wellicht een sleutelrol vervulden in dit proces. 

Daardoor getriggerd, ging Joris aan de slag. Hij las de bestaande literatuur, werkte zich door de dagboeken van Mauk Escher, diens reisverslagen, de brieven die hij met familie en vrienden wisselde en andere egodocumenten die nog in de familie circuleerden. De 61 cahiers met ‘levensschetsen’ die de vader van Mauk naliet en waarin hij het uitvoerig had over zijn zonen, zelfs gesprekken met hen woordelijk weergaf, leverden heel veel bruikbaar materiaal op. Naast het beeld van de kunstenaar Escher, dat sinds de jaren zestig in opeenvolgende monografieën werd opgebouwd, rees voor de ogen van Joris nu ook de mens Escher steeds duidelijker op. Meer dan genoeg om ‘de roman van zijn leven’ te kunnen schrijven.

In de kunsthistorische literatuur bestaat soms de neiging het karakter van Mauk Escher af te leiden uit de prenten die hij vanaf het midden van de jaren dertig maakte. Hij zou dan een rationele, wat afstandelijke, zelfs kille man zijn. In Escher worden nuanceert Joris Escher dat beeld. Bij hem zien we ook indringend de jonge man die hartstochtelijk graag graficus wilde worden en in de leer ging bij Samuel Jessurun de Mesquita, die verliefd werd op het Italiaanse landschap, daar lang woonde en in de prachtigste hout- en linoleumsneden dat landschap in al zijn glorie vereeuwigde. Maar ook de man die langzaamaan ontdekt dat zijn werk, hoe bijzonder ook, geen gezin kan onderhouden. De man die gelooft in de nieuwe stijl die hij met veel geduld en eindeloos experimenteren ontwikkelt, maar die ook moet constateren dat de erkenning daarvoor slechts heel langzaam op gang komt.

Mooi is het gesprek dat Joris laat plaatsvinden, in oktober 1945, tussen Mauk Escher en Willem Sandberg, de directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam. Mauk komt hem vragen om een expositie van zijn leermeester Samuel Jessurun de Mesquita, die in de oorlog is vergast en uit wiens geplunderde Amsterdamse huis Mauk de dag na het wegvoeren van het gezin nog zo´n 140 prenten heeft kunnen redden, een enkele zelfs met een afdruk van een Duitse laars erop. Sandberg legt Mauk uit dat hij Mesquita’s werk heel bijzonder vindt maar dat het nu tijd is om ruimte te geven aan jonge kunstenaars die in hun werk de toekomst verbeelden: “We kunnen toch niet doen alsof er geen oorlog is geweest? Geen kunstenaarsverenigingen meer in het museum! Hun tijd is voorbij. Geen traditie meer, geen ambachtelijkheid. De kunst is geen métier! […] De bezoekers van het Stedelijk hoeven niet te vinden dat iets knap gemaakt is. Dan gaan ze maar naar het Rijks. […] Een schone lei. Kunstenaars die aanvoelen wat er nu gebeurt, die vooruitkijken. Zij die verbeelden wat nog geen woorden heeft en ik, wij, het museum, wij brengen hun werk naar de mensen”. 

Een frisse wind. Mauk kan het jaar daarop twee kleine zaaltjes krijgen.

De titel van het boek, Escher worden, vormt tevens de afbakening. De vier hoofdstukken dragen de titels Mauk worden, Graficus worden, Kunstenaar worden en Escher worden. Dat laatste heeft Mauk omstreeks 1950 bereikt, en dat op eigen kracht. Het vervolg, de gestaag maar tergend langzaam groeiende waardering door de critici, museumdirecties en het publiek, uitmondend in de grote overzichtstentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum in 1968, vat Joris Escher samen in een korte epiloog. Dat is een begrijpelijke keuze, alles wat daarvóór is gebeurd is natuurlijk veel spannender. Veel meer een heel persoonlijke biografie.

Net zo’n geslaagde keuze zijn de intermezzo’s die Joris Escher tussen de hoofdstukken plaatst. In een ervan beschrijft hij hoe hij een prent van zijn oudoom probeert na te maken. De tekening is daarbij niet het grootste probleem, het papier, de inkt en het feitelijke afdrukken wel. Het geheim van de kunstenaar. Heel inzichtelijk. In een ander intermezzo reist hij naar Italië, op zoek naar de plekken waar Mauk heeft getekend. 

Ik las het boek met de grote oeuvrecatalogus Leven en werk van M.C. Escher uit 1981 binnen handbereik. Dat is handig om de paginagrote afbeeldingen te bekijken, maar laat tegelijk zien waar de toegevoegde waarde ligt van Escher worden: door ín de huid van Mauk Escher te kruipen, komen de kunstenaar én de mens tot leven. Dat Joris Escher in deze geromantiseerde biografie niet heel veel zelf hoefde in te vullen, maakt de uitvoerige bronvermelding duidelijk. Het familiearchief bleek van onschatbare waarde.

Joris Escher / Escher worden / 368 blz / Atlas Contact, 2023