zondag 28 januari 2024

Het korte leven van de Republiek van Weimar

Een vraagje: herkent u de dames op deze foto? De middelste zal ik u geven, dat is Anna May Wong, een Chinees-Amerikaanse actrice die in 1928, het jaar waarin deze foto werd genomen, Hollywood verruilde voor Berlijn op zoek naar een filmrol. Vier jaar later zou ze een van haar bekendste rollen spelen in Josef von Sternbergs film Shanghai Express, waarin de vrouw links op de foto haar tegenspeelster was: Marlene Dietrich. Beide dames waren sterren van de stomme film geweest die moeiteloos de overstap naar de sprekende film maakten. Twee jaar na deze foto speelde Dietrich in Der Blaue Engel een cabaret-artieste. Zelfs wie die film nooit zag, kent ongetwijfeld wel het door haar in die film gezongen lied Ich bin von Kopf bis Fuß auf Liebe eingestellt. De derde vrouw, rechts op de foto, is wellicht wat lastiger. Zij heeft een minder bekend gezicht, ze maakte dan ook carrière áchter de camera, niet ervoor. Het is Leni Riefenstahl, die in de jaren dertig propagandafilms voor het Hitlerbewind zou maken, onder andere het legendarische Triumph des Willens

Duitsland, en in het bijzonder Berlijn in de Roaring Twenties, dat is het verhaal dat deze foto vertelt. Over een bloeiende filmindustrie waarin gewaagde scenario´s een kans krijgen, over een publiek dat verzot is op films en ook geld heeft om die massaal te gaan bekijken en - goed om je dat te realiseren - over zelfbewuste jonge vrouwen die die films dragen, die vaak grotere sterren zijn dan hun mannelijke tegenspelers. Foto’s die een verhaal vertellen, daar staat Hoogteroes. Duitsland en de Duitsers tussen twee oorlogen van Harald Jähner, mee vol. Blader het boek enkele minuten door en je realiseert je dat die twee decennia tussen 1918 en 1940 roerig waren, vol dramatische gebeurtenissen. Maar je ziet ook dat die jaren veel meer dan  één gezicht hadden, en het was niet alleen kommer en kwel.  

Het interbellum begon in november 1918 met het sluiten van de vrede. De geallieerden bepaalden de voorwaarden van die overeenkomst, zij hadden immers gewonnen. En dat ‘dictaat van Versailles’, zoals Hitler het later zou noemen, bevatte één bepaling die het leven voor de Duitsers in de jaren erna heel zwaar zou maken: de herstelbetalingen. Duitsland diende jaarlijks astronomische bedragen aan schadevergoeding te betalen. Dat ontwrichtte voor jaren het financiële en economische leven.

Even heftig was de politieke omwenteling. Van de ene op de andere dag was Duitsland niet langer een keizerrijk maar een parlementaire democratie. Al op 19 januari 1919 vonden de eerste vrije verkiezingen plaats, enkele weken later kwam het nieuwe parlement bijeen in Weimar om een grondwet aan te nemen. Daarmee was de Republiek van Weimar een feit. Gedurende dit snelle proces vonden op veel plekken in Duitsland soms heel bloedige schermutselingen plaats tussen extreem links en extreem rechts. Die laatste werden gevormd door de zogenoemde vrijkorpsen, die grotendeels bestonden uit militairen die van het front terugkeerden. De Weimarrepubliek zou blijven bestaan tot 1933, maar van politieke rust en stabiliteit zou nooit echt sprake zijn.

Jähner brengt zijn verhaal in veertien hoofdstukken, waarvan hij er vijf besteedt aan de politieke ontwikkelingen en twee aan de economische. De rest wijdt hij aan maatschappelijke en culturele vernieuwingen. Een korte opsomming van de titels daarvan laat zien welke keuzes hij maakt: Extreem wonen (Bauhaus en het nieuwe wonen); Dromend achter de typemachine (vrouwen betreden de arbeidsmarkt); Het verkeer als maatschappelijke kunst (stedelijke planologie, opkomst van de auto); De Charlestonjaren (Bevrijding door de nieuwe muziek); Zelfoptimalisatie – de perfectionering van vrije tijd en lichaam (het lunapark, de bioscoop, verenigingsleven etc.); Tussen man en vrouw in (gender, het Bobkapsel, sterke vrouwen); De stemming keldert, de smaak past zich aan (cultuurpessimisme). Het mag duidelijk zijn, wat hem bovenal interesseert is hoe de mens omgaat met de nieuwe situatie.

Jähner heeft, afgaande op zijn notenapparaat en bibliografie, degelijk bronnenonderzoek verricht. Het aardige is dat hij tevens, naast de al genoemde fotografie, veelvuldig gebruik maakt van citaten uit artikelen en dagboeken van doorsnee-Duitsers maar ook van bekende personen mensen die soms midden in het maatschappelijk leven stonden, zoals Joseph Roth, Harry Graf Kessler en Erika Mann, of die juist wat meer op afstand stonden en daardoor een ander perspectief hadden, zoals haar vader Thomas. Ook maakt hij graag gebruik van de anekdote, waargebeurde incidenten die door hun zeggingskracht lang blijven hangen. De volgende is daar een mooi voorbeeld van.

Alle kabinetten van de Weimarrepubliek beijverden zich om de herstelbetalingen verlaagd te krijgen, wat uiteindelijk ook zou lukken. Maar in 1927 was dat nog niet het geval en de minister van Buitenlandse Zaken, Stresemann, die voor dat dossier verantwoordelijk was en voortdurend zijn buitenlandse collega’s moest lastigvallen met dat verzoek, beklaagde zich bij de burgemeesters van de grote Duitse steden. Deze hadden namelijk, nu de economie en het vertrouwen al enkele jaren weer aantrok, grote, miljoenen kostende bouwprojecten in gang gezet, zoals woonwijken, theaters, operagebouwen, jaarbeurshallen, musea en ga zo maar door. Noodzakelijke maar ook luxe projecten. Vrijwel alle gefinancierd door leningen van Amerikaanse banken. Stresemann schreef de burgemeesters: ‘Weest u zo goed me te vertellen wat ik de vertegenwoordigers van vreemde mogendheden moet antwoorden als ze mij zeggen dat dit alles de indruk wekt dat Duitsland de oorlog niet verloren, maar gewonnen heeft. Bij deze verwijten sta ik met mijn mond vol tanden.’ Het ging dus weer wat beter. Maar met die Amerikaanse leningen zou het twee jaar later fout aflopen, die werden na de crash op Wall Street direct ingetrokken.

Die crash in 1929 zou Duitsland net zo hard treffen als de crisis na 1918. Maar in tegenstelling tot die eerdere, met haar afschuwelijke inflatie en massale werkloosheid, die de Duitse regering uiteindelijk zelf wist op te lossen, werd deze nieuwe crisis door Hitler gebruikt voor zijn eigen gewin. Veel van de nieuwe werklozen en andere kansloze burgers werden verleid toe te treden tot de SA en andere ‘volkslegers’ van de nazi’s. De parlementaire democratie liep langzaam en onomkeerbaar op haar einde.

Jähner overtuigt. Zowel de voortreffelijke selectie aan foto’s, zijn focus op de mens én zijn vloeiende stijl van schrijven  – hij is van huis uit journalist – maken dat je dit boek met plezier leest. Als er uit de grote veelheid aan informatie iets moet worden gekozen dat je de kern zou mogen noemen, dan gaat hij voor het begrip ‘vernieuwing’. De omwenteling van 1918 en alles wat daar uit volgde betekende voor een groot aantal kunstenaars, architecten, schrijvers, musici, dansers etc. een nieuw begin. Zij beschouwden de oude regels als passé en gingen vol energie aan de slag. Het is zinvol om even op te merken dat zij toen, in tegenstelling tot wij nu, niet wisten waar de Weimarrepubliek toe zou leiden. De toekomst leek hen zonnig. Alleen diegenen met een antenne daarvoor voorvoelden gaandeweg het komende onheil, maar dat was maar een relatief kleine groep. Dat Jähner zijn verhaal eindigt in het vroege voorjaar van 1933 – terwijl je uit de ondertitel van zijn boek iets anders zou opmaken – moet een bewuste keuze zijn geweest. Tot dan spreken we over een zo niet vrolijke maar toch wel verrassende ‘nieuwe wereld’, daarna overheerst het militarisme.

Negatief eindigen is voor een blogje als dit niet heel gepast. Daarom nog maar eens zo’n mooie door Jähner geselecteerde foto. Die van de omslag van het boek. Ditmaal uit 1927. Het is een reclamefoto van Mercedes-Benz die haar nieuwste model, de Roadster, presenteert. Een prachtige wagen, het toppunt van vooruitstrevende Duitse techniek. De locatie is met zorg uitgezocht: de Weißenhoffsiedlung, een nieuwbouwwijk bij Stuttgart. Een project waarbij een groepje architecten onder leiding van Ludwig Mies van der Rohe het nieuwe wonen vormgaf. Het appartementenblok is van de hand van Le Corbusier. Hoeveel mooier kon de nieuwe wereld worden...?  

Harald Jähner / Hoogteroes. Duitsland en de Duitsers tussen twee oorlogen / Uit het Duits vertaald door Anne Folkertsma & Ralph Aarnout / 622 blz / De Arbeiderspers, 2023

vrijdag 26 januari 2024

In de eerste alinea’s van haar vierde boek met faxen aan Ger, Hoog en laag springen, zet Nicolien Mizee de toon voor het boek: 

‘Lieve Ger,

Ik verheug me geweldig op vrijdag! Uit eten met Ger Beukenkamp, wat kan een mens zich nog meer wensen? De porties zullen bescheiden zijn, want door het afbouwen van de Seroxat ben ik nog steeds een beetje misselijk, maar dan heb ik meer tijd om naar je te kijken, zullen we maar zeggen. Jij kunt rustig doorkauwen, geen probleem.’

We schrijven 1 juni 1999. In deze fax, en twee volgende van enkele dagen later, informeert Nicolien haar correspondentiebuddy op de haar kenmerkende, feitelijke toon over drie wezenlijke veranderingen in haar leven: ze bouwt het medicijn tegen depressies en angstaanvallen dat ze al jaren slikt af; haar ouders zijn van plan om haar, mede om belastingtechnische redenen, veertigduizend gulden te schenken; en ze is een roman aan het schrijven. Die debuutroman zou het jaar erop verschijnen, onder de titel Voor God en de Sociale Dienst. Als lezer weet je dan dat veel in deze bundeling faxen zal lijken op de eerdere bundels – gelukkig maar! – maar dat de hoofdpersoon zich ook ontwikkelt, dat Mizee nieuwe perspectieven opent. 

Mizee stelt die roman samen uit de inmiddels enorme stapelt faxen, die ze voor dit doel allemaal zorgvuldig doorneemt. Wat haar brengt tot ontboezemingen als: ‘De eerste twee à drie jaar dat ik aan jou schreef, was elke fax eigenlijk een poging om de vorige uit te wissen. […] Ik kan je met geen pen beschrijven hoezeer ik mij heb geschaamd voor alles wat ik je geschreven had, tot gekwordens toe, zwetend in de nacht, kreunen, nagels in handpalmen. We moeten ons harden. Met wetenschappelijke blik kijken naar onszelf en wat wij voortbrengen en het oordelen aan anderen overlaten. Niet meer weten dan: dit heb ik gemaakt, dit moest ik dus doen, nu is het er en misschien, waarschijnlijk zelfs, heeft het een waarde die ikzelf niet kan zien.’ Zodra de roman is voltooid en de uitgeverij akkoord heeft gegeven op publicatie, laat ze het manuscript aan vrienden en familie lezen. Hun overwegend enthousiaste reacties doen haar voor het eerst beseffen dat ze, nu ook in de buitenwereld, voor een schrijver wordt aangezien. Ze kan haar geluk niet op.

Het herwonnen zelfbeeld doet haar knopen doorhakken. De relatie met haar Louise wordt beëindigd. Ze ontwikkelt een twijfel met betrekking tot het naaktposeren voor schilderclubs en wat dat met haar doet. En ze leest veel werk van andere auteurs, iets dat ze lange tijd nauwelijks deed. Waarom? Op zoek naar ideeën voor de compositie van haar roman, ter inspiratie voor mogelijke volgende romans. Ze ziet een heel oeuvre voor zich. ..

Nicolien Mizee / Hoog en laag springen. Faxen aan Ger 4 / 442 blz / Van Oorschot, 2021

zondag 21 januari 2024

Michael Palin als biograaf

Op een muur van een oorlogsmonument op een van de slagvelden bij de Somme, een muur waar de namen in de steen zijn gebeiteld van gesneuvelde soldaten van wie geen resten zijn teruggevonden, staat ´H.W.B. Palin´. Verdere informatie ontbreekt, het is alleen deze kale vermelding. In 2008, toen hij in opdracht van de BBC een documentaire maakte over de laatste dag van de Eerste Wereldoorlog, The Last Day of World War One, kreeg Michael Palin, nazaat van deze H.W.B. Palin, die vermelding onder ogen. En besefte toen dat hij meer wilde weten. Het was het begin van een zoektocht die uiteindelijk zou leiden tot de innemende biografie die hij onlangs publiceerde: Mijn oudoom Harry. Een verhaal over oorlog en familie

De stamboom van je familie uitpluizen en die mooi in kaart brengen is voor tallozen een liefhebberij die veel voldoening geeft. Maar wanneer het resultaat niet meer is dan een schematische weergave van de generaties blijft dat toch wat mager. Het invullen van die  voorbije levens zou veel zinniger zijn, maar daarvoor ontbreekt vaak de informatie. Of is dat leven zo eentonig verlopen dat het in één enkele zin is samen te vatten. Michael Palin realiseerde zich in 2008 dat dit bij H.W.B. Palin, zijn oudoom die door iedereen Harry werd genoemd, beslist niet het geval was. Op Michaels zolder stonden namelijk sinds jaar en dag enkele dozen met het familiearchief, in de jaren zeventig overhandigd door een tante van hem die zich daar jarenlang om had bekommerd. De dozen bevatten brieven, notitieboekjes, wat portretfoto’s en dergelijke. Maar noch Michael, noch zijn ouders waren er op dat moment in geïnteresseerd. Pas toen projecten als Monty Python, Life of Brian, A Fish Called Wanda en reisprogramma’s voor de BBC verleden tijd waren en hij het wat rustiger kreeg, begon Michael af en toe in die documenten te snuffelen. 

Oud is zijn oudoom Harry niet geworden, toen hij sneuvelde was hij tweeëndertig jaar. Maar hij kon toen terugkijken op een leven dat afwisselend was geweest, dat hem op exotische plaatsen op verschillende continenten had gebracht en dat naast dieptepunten ook mooie momenten had gekend. Harry werd geboren in 1884, in de pastorie van het dorp Linton in Herefordshire. Een landelijke plek waar hij als kind naar hartenlust kon rondstruinen. Zijn vader Edward was de lokale predikant, een notabele naar wie geluisterd werd. Dat straalde ook op zijn gezin af, dus ook op Harry en de andere kinderen. Maar om onbekende redenen stopte Harry na twee jaar kostschool met zijn opleiding, hij was toen zeventien. Gelukkig bestond er in Groot-Brittannië in die dagen voor een jongeman uit een gegoede familie die op een zijspoor dreigde te raken een geweldig vangnet: de koloniën. Daar was altijd vraag naar personeel, en met behulp van relaties wisten Harry’s ouders hem een betrekking te bezorgen als beambte bij de Indiase spoorwegen. Geen functie met aanzien, maar een goede plek om te starten en door te groeien. Maar ook daar stokte het na een poos, vermoedelijk omdat zijn chefs hem te weinig ambitieus én te eigenwijs vonden. Dit patroon herhaalde zich enkele jaren later, toen Harry – hij was inmiddels alweer thuis in Engeland geweest – in India in dienst was bij een grote theefirma en werd ontslagen. Je zou denken dat er iets met hem mis was, schrijft Michael, maar wat?

Eind 1911 keerde Harry na zes jaar India terug bij zijn familie, die niet meer wist wat aan te vangen met hun zoon, broer en neef. Dus nam Harry voor het eerst zelf een besluit: hij emigreerde naar Nieuw-Zeeland, ook deel van het Britse rijk, geholpen door een subsidie die de overheid daartoe beschikbaar stelde. Vanaf de zomer van 1912 was hij landarbeider op een grote boerderij op het Zuidereiland. Uit de sporadische bewaard gebleven brieven is op te maken dat dit werk hem lag: handen uit de mouwen, doen wat hem wordt opgedragen. Hij lijkt zelfs te zijn geïntegreerd in de lokale gemeenschap, en had er een goede vriend.  

Had Harry in Nieuw-Zeeland willen blijven? Beviel het hem daar genoeg om er zijn leven door te brengen? We zullen het nooit weten, want in 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. Binnen een week nadat dit bekend werd, meldden meer dan 14.000 Nieuw-Zeelanders zich aan om als soldaat het imperium te gaan verdedigen tegen de bloeddorstige barbaren, de Duitsers. Zo ook Harry. Zijn keuringsdossier is bewaard gebleven, dus Michael leert zijn oudoom daardoor ook fysiek wat beter kennen. Harry begon op dit moment een dagboek bij te houden. Zou dat zijn omdat hij dit een wezenlijk moment in zijn leven vond? Zijn ontboezemingen zijn weliswaar heel kortaf, hij noteert vrijwel nooit meer dan een enkele zin, maar vanaf nu kan je hem vrijwel dagelijks volgen. 

Tja, de namen Gallipoli en de Somme vertellen eigenlijk al de rest van het verhaal. De Britse poging de regio Griekenland-Turkije te destabiliseren om zo de druk op het westelijke front te verminderen – een plan van oorlogsminister Churchill – faalde en kostte tienduizenden militairen op zinloze wijze het leven. En ook over de Slag bij de Somme is verdere info niet nodig. Harry vocht in beide veldslagen, in beide in levensgevaarlijke posities direct aan het front. Zijn dagboekjes vertellen zijn verhaal. De gelijkmoedigheid die hij gewoonlijk toont in zijn notities – zelfs op dagen waarop er flink werd geschoten noteert hij ’s avonds ‘niets bijzonders’ - wordt steeds vaker doorbroken door uitbarstingen van woede wanneer er weer eens duizenden doden zijn te betreuren, en dierbare vrienden zijn kapotgeschoten. In zijn korte briefjes aan familie en kennissen in Engeland, vaak bedankjes voor opgestuurde pakketjes voedsel, sigaretten en kleine cadeautjes, sluipt gaandeweg soms een troosteloze toon. Maar hij blijft de bevelen opvolgen, deserteert niet.

Hoe Harry aan zijn einde is gekomen is niet bekend. Kreeg hij een kogel door zijn hoofd? Volgens de lezing van het leger was dat het geval. Maar zijn lichaam is nooit gevonden, wat er volgens Michael op duidt dat het waarschijnlijk door een granaat in duizend stukken uiteen is gereten. Vandaar dat alleen zijn naam op de herdenkingsmuur bij de Somme staat, samen met duizenden anderen waarvan het lichaam er niet meer is. Met daarboven de door Rudyard Kipling bedachte spreuk ‘Known Only Unto God’. 

Je merkt in deze biografie aan alles dat Michael Palin zijn leven lang formats voor een groot publiek heeft gemaakt, of het nu sketches, speelfilms of documentaires betrof. Hij vertelt zijn verhaal niet alleen bondig en helder, maar het is ook alsof hij het weet te visualiseren – je ziet de gevechtsscènes als het ware voor je. Dat hij gaandeweg zijn onderzoek een persoonlijke band met zijn oudoom heeft gekregen, verbloemt hij niet. Integendeel, de momenten in Harry’s leven die ondanks naarstig speuren toch grijs bleven, vult hij al speculerend in met wat hem het meest logisch lijkt. Waarbij regelmatig de wens de vader van de gedachte is. Je wenst je eigen voorouder toch het beste? 

Michael Palin / Mijn oudoom Harry. Een verhaal over oorlog en familie / Vertaald uit het Engels door Ineke van den Elskamp & Pon Ruiter / 286 blz / Spectrum, 2023

dinsdag 16 januari 2024

Voor God en de Sociale Dienst

Nicolien Mizee wilde schrijver worden. Dus meldde ze zich midden jaren negentig aan bij de Schrijversvakschool voor een cursus scenarioschrijven. Heel enthousiast werd zij daar niet van, tot tegen het einde van het curriculum de bekende scenarioschrijver Ger Beukenkamp vier gastcolleges kwam geven. Zijn rechttoe rechtaan benadering en het kernachtige karakter van zijn adviezen waren wat Mizee nodig bleek te hebben. Het schrijven nam een vlucht, vooral in de faxen die ze na afloop van de cursus met grote regelmaat aan Beukenkamp ging sturen, die ze ging beschouwen als haar God. Op zijn advies bewerkte ze de vroegste daarvan enkele jaren later tot een korte roman: Voor God en de Sociale Dienst. Voor wie bekend is met de inmiddels vermaarde boekuitgaven van de faxen aan Ger, waarvan het eerste deel pas in 2017 zou verschijnen, zal in Mizee’s romandebuut veel herkennen. Ik neem aan dat voor wie dit boek al las bij het verschijnen, en dus onkundig was van de faxen, het een aangename verrassing moet zijn geweest. En ook iets geheel nieuws. 

Het fragmentarische dat de faxboeken later zouden hebben ontbreekt hier. Het is meer een doorlopend verhaal. Over een jonge vrouw die na te zijn mislukt op school en vervolgopleidingen geen baan heeft en een inkomen bij elkaar scharrelt met naakt poseren voor tekenclubjes, huisschilderwerk hier en daar en met bedelbezoeken aan de Sociale Dienst. Over haar bekentenis aan haar ouders dat zij (waarschijnlijk) lesbisch is. Over de moeilijke relatie met haar moeder. Over de stages en baantjes die, omdat zij niet bestand is tegen het werkzame leven, meestal ultrakort duren.

Mizee’s stijl heeft hier ook al het aantrekkelijke, geheel eigen en compromisloze dat ze later nog zou verfijnen. Een voorbeeld, een bezoek aan de ambtenaar van de Sociale Dienst:

‘Terug naar je scenario-opleiding. Hoe komt het dat je die wel hebt afgemaakt, en al die andere opleidingen niet?’

‘Omdat ik afstudeerde bij de enige man op aarde die nog meer gelijk heeft dan ik.’

‘Dat is dus een soort god voor jou.’

‘Hij is de meest zichtbare drager van Gods oneindige grootheid.’

Zoals altijd als ik over jou praat, trok er een glimlach om mijn mond. Dat hinderde hem.

‘Misschien dat ik het jou en je god zelf maar moet laten uitzoeken. Want als ik je afkeur, haal ik de angel uit je bestaan en is er geen reden meer om door te leven.’

‘Ik geloof niet dat de zin van het leven voor mij schuilt in de eindeloze strijd met de Sociale Dienst.’

‘Omdat de bijstand bedoeld is voor mensen die tijdelijk, door omstandigheden, zonder werk zitten. Niet voor mensen die geen zin hebben om te werken!’

‘Het gaat niet om “zin hebben in”, het gaat om kunnen.’

De faxvorm blijft Mizee hier overigens wel trouw, de roman staat uit drie heel lange en een korte fax. Ook, als de traditie was én is, antwoordt Ger nooit.

Nicolien Mizee / Voor God en de Sociale Dienst / 160 blz / Nijgh & Van Ditmar, 2019

zondag 14 januari 2024

Over seks en erotiek in de roman, en 40 andere onderwerpen

Weinig schrijvers zullen zo´n vliegende start hebben gekend als Oek de Jong. Na een verhalenbundel en een novelle publiceerde hij in 1979 Opwaaiende zomerjurken. Het werd meer dan een bestseller, zoiets noem je een megahit. ´Het boek van een generatie´ zeg ik altijd graag, zelf bij het verschijnen ervan net twintig en heel ontvankelijk voor zo´n gevoelsroman. De Jong schreef sindsdien een mooi oeuvre bij elkaar, in een rustig tempo. Soms leek hij een pauze te nemen, om dan weer met een vuistdikke roman te komen. Maar gedurende al die jaren schreef hij ook essays. Die handelen gewoonlijk over beeldende kunst, literatuur en literaire vriendschappen. Ze verschenen in verschillende dagbladen en tijdschriften, waaronder De Gids, in NRC Handelsblad, Vrij Nederland, Hollands Diep, Tirade, en Museumtijdschrift, of werden door De Jong uitgesproken op symposia. Hij is van huis uit  kunsthistoricus, vandaar veel aandacht voor beeldende kunst. Af en toe publiceerde zijn uitgever een bundeling van die stukken, maar eind 2020 verscheen een complete editie: Het glanzend zwart van mosselen. Autobiografie – Essay – Reisverhaal – Cultuurkritiek 1980-2020. Een heerlijke pil van 750 bladzijden die een minder bekende kant van De Jong laat zien.

De Jong reist graag. Zo neemt hij in het vroege voorjaar van 1985, na het voltooien van zijn roman Cirkel in het gras, het vliegtuig naar Sicilië en vandaar een veerbootje naar het kleine vulkanische eiland Pantelleria. Huurt daar een huisje van zwarte lavasteen, op een rotskaap ver van het dorp. En zwerft enkele weken over het eiland, laat zijn hoofd leegwaaien, ‘verloren in de woeste schoonheid die me omringde’. Mensen ziet hij nauwelijks, een ontmoeting met een lokale herder zorgt voor een ietwat bevreemdend avontuur. Wat hem tot zo’n reis drijft, vat hij helder samen: 

´Wanneer je alleen reist, maakt alles een diepere indruk. Je aandacht gaat niet uit naar een reisgenoot. Je kunt de wereld niet buitensluiten in die magische cirkel van twee. Je staat er in je eentje voor. Je bent onophoudelijk blootgesteld aan de vreemde wereld die je betreedt. Je spreekt soms dagenlang met vrijwel niemand. Je wordt op jezelf teruggeworpen. Je raakt in jezelf gekeerd. Je komt jezelf tegen, zoals dat heet, jezelf en je demonen. Maar alles maakt daardoor een diepere indruk. Elke reis alleen is ook een reis naar binnen. Ik reisde in die jaren veel alleen.´ 

Over vriendschappen gaan enkele van de meest persoonlijke en indrukwekkende teksten. Dat geldt ook het stuk over Frans Kellendonk. De Jong en hij kennen elkaar sinds 1982. Beide beginnende schrijver, beide al succesvol. Halverwege de jaren tachtig wordt bij Kellendonk AIDS vastgesteld, wat in die tijd nog een vrijwel zeker doodvonnis betekent. De Jong beschrijft hoe een laatste ontmoeting, in de verduisterde kamer waar Kellendonk de laatste anderhalf jaar van zijn leven bivakkeert, eindigt in een langdurig ‘verbeten stilzwijgen’ van Kellendonk. Dat moment zou altijd bij hem blijven schuren, laat hem nooit meer los. Hij zou uiteindelijk, samen met Jaap Goedegebuure, in 2015 de uitgave van Kellendonks brieven bezorgen.

Het glanzend zwart van mosselen bevat ruim veertig essays en artikelen. Een kleine greep daaruit toont de verscheidenheid. Er zijn teksten over Rembrandt, Caravaggio, Vermeer en Caspar David Friedrich. Je kunt ontdekkingen doen, want wie leest er vandaag de dag nog werk van F.C. Terborch? Heldere analyses van gedichten van Vasalis (Afsluitdijk en Rebus in de bus), van C.O Jellema (Zeegezicht) staan zij aan zij met een betoverend mooi stuk over het werk van Maria Dermoût en haar prachtige romans en verhalen over Nederlands-Indië. Het hart van een oeuvre duiden in vijftien bladzijden, het is een kunst die De Jong beheerst. 

Toen ik dit boek drie jaar geleden in de boekhandel tegenkwam en doorbladerde, viel één essay in de inhoudsopgave mij in het bijzonder op: Seks en erotiek in de roman. Dat maakt toch wel nieuwsgierig. De aanleiding bleek eenvoudig: De Jong publiceerde in 2002 de roman Hokwerda’s kind. Op de literaire kwaliteit van de seksscènes daarin kreeg hij zoveel commentaar dat hij, ter verbetering, een studie maakte van de wijze waarop schrijvers vóór hem dat onderwerp hadden aangepakt. Hij begon bij Gustave Flaubert, die in de jaren 1849-’50 in gezelschap van zijn vriend de fotograaf Maxime Du Camp een reis maakte door het Midden-Oosten, Egypte en Italië en daar een dagboek van bijhield. Naast de beschrijvingen van de grote historische plaatsen die ze bezochten, het landschap en het dagelijks leven, is Flaubert daarin heel open over zijn bezoekjes aan bordelen. In Caïro trof hij ene Hadély, een vrouw die tijdens zijn bezoek graag ook wat met hem bleek te willen praten. Flaubert vroeg daarom Joseph, zijn bediende en tolk, om er maar bij te blijven. En noteerde achteraf: ‘En het gezicht van Joseph bij dat alles! De liefde bedrijven met een tolk erbij!’ 

Dergelijke vrijmoedigheden verhinderden vanzelfsprekend publicatie van dit dagboek. Dat was ook niet Flauberts bedoeling. De tekst was privé. Hij kon, eenmaal thuis in Normandië, de rest van zijn leven de reis opnieuw beleven wanneer hij maar wilde. Of zich door de gewaagde passages laten inspireren bij het modelleren van Madame Bovary en haar lotgevallen. Wat hij ook zou doen, maar dan met het oog op de geldende moraal in bedekte termen – de onbetaalbare urenlange vrijage in de koets. Het hielp hem niet, aangeklaagd werd hij desondanks.

Heel soms is lezen een persoonlijke sentimental journey. Gaat de tekst met je aan de haal, voert je terug in de tijd. Dat is hier het geval met een van de wat langere essays in de bundel, getiteld De weg van de schrijver. Daarin schetst De Jong het ontstaan van Opwaaiende zomerjurken. Je ziet de schrijver die graaft, die zoekt naar de juiste woorden, naar heldere zinnen, naar oprechtheid. Het is zoiets als The making of …. Fascinerend, voor de liefhebber.

Oek de Jong / Het glanzend zwart van mosselen. Autobiografie – Essay – Reisverhaal – Cultuurkritiek 1980-2020 / 744 blz / Uitgeverij Augustus & Atlas Contact, 2020

woensdag 10 januari 2024

Ger van m'n hart, allerhartelijks, omhelsd, duizend zoenen

Eind 2022 las ik de eerste twee delen van Nicolien Mizee´s inmiddels befaamde en succesvolle reeks Faxen aan Ger, waarin ze de faxen bundelt die ze vanaf 1998 stuurde aan Ger Beukenkamp, de man die zij leerde kennen op een cursus scenarioschrijven op de Schrijversvakschool. Hij was haar docent. Van deel een was ik gecharmeerd, schreef ik in november 2022 op dit blog. Kort erna las ik het tweede deel, ook met veel plezier zoals ik nu teruglees, maar toch voelde ik niet de urgentie om de volgende delen aan te schaffen. Het werd voor mijn gevoel wat voorspelbaar en ik vermoedde dat het op de langere duur meer van hetzelfde zou zijn. Maar nu heb ik dan toch maar deel drie gelezen, Allesverpletterende. En ben bekeerd. 

De faxwisseling – het woord ‘wisseling is eigenlijk onjuist, want Ger beantwoordt haar faxen nooit – bestrijkt de periode 1 juli 1998 tot en met 31 mei 1999. Er gebeurt in Mizee’s leven weer van alles. We vernemen over haar hekel aan strakke kleding die haar bij het minste of geringste hevig doet zweten. De oplossing is simpel: jassen, blouses en jurken kopen die een of enkele maten te groot zijn. Soms tot verbazing van het winkelpersoneel. Ze is ook een levendige droomster. Na het zien van de film Titanic, die toen net uit was, heeft ze daar ’s nachts de meest idiote droom over. Ze doet daar verslag van op haar eigen, onnavolgbare wijze waardoor je uiteindelijk brullend van de bank glijdt. Verhalen brengen kan ze.

Op 8 januari 1999, haar 34ste verjaardag, ontvangt ze een cadeautje van het GAK: de verklaring dat zij arbeidsongeschikt is. Daar heeft ze jaren voor gestreden, en eindelijk is het dan gelukt. Het oordeel van de keuringsarts luidt:  ‘Conclusie: Gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis die al zeer lang bestaat. In principe is belanghebbende te beschouwen als jeugdgehandicapte. Indeling AAW 80-100% arbeidsongeschikt.’ Lang niet iedereen zou hier blij mee zijn, maar Mizee kan haar geluk niet op: haar ziektebeeld en haar verhaal daarbij, dat lang niet door iedereen werd geloofd, is nu dus toch door een deskundige bevestigd . Voor de hoogte – of beter: laagte – van haar uitkering maakt het niets uit, maar ze is hiermee wel van de door haar zo gehate sollicitatieplicht verlost.

Nieuw in haar relatie tot Ger is dat zij, toch een van zijn meer briljante studenten, aanbiedt zijn teksten van commentaar te voorzien en dat hij dat aanneemt. Ze meet zich daarbij af en toe een streng oordeel aan, maar blijft iedere fax aan haar ‘god’ afsluiten met lieve woorden als ‘Ger van m’n hart, allerhartelijkst, omhelsd of duizend zoenen’. Haar voortdurende wens om eens zijn blote buik te mogen voelen gaat jammer genoeg nog steeds niet in vervulling, maar naast dit soort flauwigheden kan ze ook mooi en integer verwoorden wat hij voor haar is: ‘Jij bent voor mij een manifestatie van Gerschap. Er is natuurlijk jouw persoon, met al je eigenschappen, maar veel belangrijker is dat je de vertegenwoordiger bent van iets wat ik nodig heb als water in de woestijn: het gevoel dat je tegenover iets of iemand staat die een wereld op zichzelf is. Onwrikbaar, onveranderlijk, en dat je volledig doorschouwd wordt (onopzettelijk, als vanzelf) en volmaakt geaccepteerd (al even gedachteloos en vanzelfsprekend).

Een rode draad in dit deel is de voorbereiding van haar prozadebuut. Daartoe leest ze alle faxen tot dan toe aan Ger nog eens door en puzzelt, knipt en plakt tot uit een selectie van de alle kanten uitschietende teksten een korte roman ontstaat die inderdaad in 2000 verscheen: Voor God en de Sociale Dienst. Daarover ongetwijfeld meer in het vierde deel van de faxwisseling.

Mizee heeft de gewoonte toepasselijke citaten door haar teksten te strooien. Deze vond ik de mooiste: ‘Niemand is boven zichzelf verheven, ook niet boven zijn eenvoudigste gedachten, evenmin boven alledaagse onderwerpen en angsten. Niemand hoeft zich daarvoor te schamen, zolang hij zijn best doet ze nauwkeurig waar te nemen, er ernstig over na te denken en er zo vermakelijk en goed mogelijk over te schrijven.’ Was getekend W.F. Hermans.

Nicolien Mizee / Allesverpletterende. Faxen aan Ger 3 / 383 blz / Uitgeverij Van Oorschot, 2019

zondag 7 januari 2024

Met de HAL naar New York

De totstandkoming van een roman kan onvoorspelbaar verlopen. Cathalijne Boland, de auteur van het recent verschenen Reuchlins reis, is daar in de verantwoording van haar boek heel open over. Ze had het plan opgevat te schrijven over landverhuizers, de mensen die vanaf het midden van de negentiende eeuw hun leven in Europa achter zich lieten en per schip de oversteek naar de Verenigde Staten waagden. Veelal kansarmen uit Rusland en Oostenrijk-Hongarije, en joden op de vlucht voor pogroms. Maar tijdens haar onderzoek stuitte ze op het archief van de Rotterdamse familie Reuchlin, mede-oprichters van de rederij die zou uitgroeien tot de Holland-Amerika Lijn, de HAL. Een van hen, de in 1874 geboren George Reuchlin, stuurde tijdens zijn vele reizen als directeur van de rederij talloze brieven aan zijn echtgenote Athie, brieven die zowel over zijn werk gingen als over hun privéleven. Een stroom die pas stokte toen George begin april 1912 aan boord ging van de Titanic om de maiden voyage van dit schip, toen het grootste ter wereld, mee te kunnen maken. Een stukje bedrijfsspionage bij concurrent de White Star Line, zou je het kunnen noemen. Met dodelijke afloop, in dit geval.

Het verhaal van de ramp is bekend. De restanten van het ‘onzinkbare’ schip rusten op de bodem van de oceaan. Dit dramatische slot van een redersleven, tezamen met de uiterst informatieve brieven die een gedetailleerd beeld geven van het functioneren van een rederij die groot werd tijdens de hoogtijdagen van de landverhuizerij, deden Boland besluiten om haar verhaal op te hangen aan het leven en werk van deze George Reuchlin.  

Het begon allemaal in 1871. In dat jaar richtte Otto Reuchlin, de vader van George, samen met  Antoine Plate de rederij Plate, Reuchlin & Co op. De naam zou later wijzigen in  Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij (NASM) en weer later in Holland-Amerika Lijn, bekend als de HAL. Het oprichten van een rederij als deze was niet bij uitstek  een Nederlands fenomeen, in de laatste decennia van de negentiende eeuw gebeurde hetzelfde in landen als Engeland, Duitsland en Frankrijk. Voor ondernemers die durfden door te pakken lag het veld open. Naast de al genoemde arme landverhuizers, die weliswaar niet veel betaalden voor hun ticket maar door hun aantallen zakelijk toch heel interessant waren, nam ook de reislust bij de gegoede klasse toe. En die wilde reizen in stijl.

Boland schetst helder de ontwikkelingen in deze markt, die elkaar snel opvolgden. Was het in de beginjaren zaak om per oversteek zoveel mogelijk passagiers mee te nemen, waarbij het onderkomen van de landverhuizers in de derde klasse, op een heel laag tussendek, soms iets weg had van een veestal, gaandeweg werden comfort en luxe belangrijker. Weelderige suites deden hun intrede, waarbij je de beschikking kreeg over een eigen bad en je zelfs voor de duur van de trip een privé-bediende kon inhuren. De schepen werden groter, gestroomlijnder en werden voorzien van sterkere motoren, waardoor de snelheid toenam en je uiteindelijk binnen een dag of zes na vertrek uit Rotterdam de haven van New York binnenvoer. Vaak enkele kilo´s zwaarder, want het leven aan boord bestond vooral uit bunkeren en uitbuiken.

Het was ook een gevaarlijke markt. De bouw van steeds grotere schepen vergde enorme investeringen, wat geen probleem was zolang de wereld voorspelbaar was, maar ziekten, epidemieën, economische malaise of oorlogen konden een bedrijf snel aan de rand van de afgrond brengen. Ook de binnenlandse politieke stemming in de Verenigde Staten kon een onzekere factor zijn. Er ontstond daar een steeds grotere afkeer van de aanhoudende hausse aan immigranten. In pogingen vooral die uit het zuiden en oosten van Europa te weren, werden mechanismen bedacht waarmee je een zekere selectie kon toepassen. Een daarvan was een test bij aankomst om de beheersing van de Engelse taal te controleren. Een andere was een verplichte quarantaine, om er zeker van te zijn dat er met de immigranten geen besmettelijke ziekten het land binnenkwamen. Het waren de hoogtijdagen van Ellis Island. 

De reders begrepen donders goed dat ze al die risico’s moesten spreiden. Elkaar de tent uit concurreren zou op de lange termijn minder opleveren dan in gezamenlijk overleg de vette koek onder elkaar verdelen. Er kwamen afspraken over de prijzen van tickets en over het maximum aantal passagiers dat ieder mocht vervoeren. Er kwam een kartel.

Het leven van George als rode draad in dit verhaal werkt prima. Dat de rederijen veel meer waren dan alleen die steeds luxere en snellere schepen wordt je duidelijk bij Bolands relaas over George’s opleiding. Als toekomstig directeur doorliep hij in korte stages het hele bedrijf, van het reisagentschap in New York dat met verleidelijke reclame passagiers wierf, de onaanzienlijke maar noodzakelijke klussen aan boord tot aan de vele overleggen van het kartel, steeds bij een andere deelnemende rederij ergens in Europa. Meer dan het verhaal van de landverhuizers – die vooral als anonieme massa op de achtergrond aanwezig zijn - wordt Reuchlins reis daardoor een geschiedenis van een Rotterdamse rederij. Wat niet verkeerd is, in de handen van Boland.

Het is begrijpelijk dat de uitgever uit commerciële overwegingen de verleiding niet kon weerstaan om op de cover van het boek de volgende quote te plaatsen: ‘Vanaf de Titanic stuurde hij zijn vrouw nog een opgewekt – laatste – telegram’. Maar dat je weet hoe het zal eindigen werkt niet als spoiler, integendeel, was dit een blogje over een boek van Couperus dan zou je schrijven dat het verhaal daardoor ‘van onheil was bezwangerd’. Hoe de laatste uren van George eruit hebben gezien, op die ijskoude en donkere Noord-Atlantische Oceaan, weet niemand. Na de eerste verwerking van het verschrikkelijke nieuws heeft George’s vrouw Athie jarenlang pogingen ondernomen om daarachter te komen: met wie sprak hij aan boord, de dagen voor de ramp; hoe vulde hij die dagen; waar was hij toen het schip de ijsberg schampte; en zag iemand hem nog, in de drukte bij de reddingsboten? Via die heel persoonlijke insteek krijg je als lezer toch nog een indringend beeld van de gruwelijke gebeurtenis. 

Na de dood van George in 1912 was het niet afgelopen met de HAL. Zijn nazaten speelden nog lang een rol in het bedrijf. In 1989 werd het overgenomen door het veel grotere Carnival,  maar de naam bleef: Holland-America Line. Ze staat voor traditie en kwaliteit. De oceaan oversteken staat niet langer bovenaan in het programma, sinds je in een handvol uren naar New York kan vliegen. Het zijn nu vooral cruises naar de Middellandse Zee, naar IJsland en andere aantrekkelijke locaties. Op schepen met nog steeds Nederlandse namen, als de Nieuw Statendam. Op schepen die er, in tegenstelling tot die van de huidige moedermaatschappij, gelukkig nog uitzien als een echt schip.

Cathalijne Boland /  Reuchlins reis. De Holland-Amerika Lijn en de landverhuizers / Luisterboek, voorgelezen door Anne Lichthart / 11 uur en 44 minuten / Alfabet Uitgevers, 2023, via Storytel