maandag 27 maart 2023

Vestdijk & Van Eyk

Begin februari 1946 ontmoeten Henriëtte van Eyk en Simon Vestdijk elkaar voor het eerst. Voor de oorlog had hij al enkele boeken van haar gerecenseerd, maar tot een ontmoeting was het nooit gekomen. Te oordelen naar de brieven die zij in die eerste weken van februari wisselen, is Vestdijk al heel snel zeker van zijn gevoelens voor haar. Al enkele dagen nadat ze hebben kennisgemaakt, vraagt hij haar namelijk naar haar geboorteuur, dat hij nodig heeft om haar horoscoop te kunnen trekken. Wil hij weten wat voor vlees hij met haar in de kuip heeft? Of zij volgens de sterren een passende partner voor hem is? Of wordt zijn verzoek mede getriggerd door zijn lichte verslaving aan de astrologie? Van Eyk bezorgt hem die informatie, en krijgt vervolgens een bladzijdenlange uitleg van haar persoonlijkheid. 

Die eerste brieven, uit februari en maart, laten een snelle ontwikkeling zien. Ofschoon Van Eyk na de scheiding van haar echtgenoot, de journalist en schrijver Ed. de Nève, die geestelijk kapot uit de oorlog is gekomen, voor zichzelf heeft besloten dat mannen even niet aan de orde zijn, wordt zij door de voortvarendheid van Vestdijk toch al snel ingepalmd. Hij laat haar weten dat hij nog dat jaar afscheid zal nemen van Ans Koster, met wie hij sinds 1936 een relatie heeft. Ans regelt in alle opzichten zijn leven – zakelijk én persoonlijk, typiste én bedgenoot – en zorgt ervoor dat Simon zich volledig aan het schrijven kan wijden. Voor hem een eerste levensbehoefte. Ze wonen ook samen, in het stille Doorn. Van Eyk woont hartje Amsterdam.

Die belofte om Ans aan de stoep te zetten zal nooit worden gerealiseerd. Tijdens logeerpartijen van Vestdijk bij Henriëtte – waar Ans lange tijd niet van weet – ontdekt hij dat de nabijheid van zijn geliefde én de vele afleidingen die Amsterdam biedt, hem beletten ongestoord te schrijven. De meest indringende brieven die zij wisselen gaan juist hierover. Henriëtte vragend om uitleg, smekend om een beslissing. Simon zich in alle bochten wringend om zich hieruit te praten, vele redenen aanvoerend behalve die ene. 

Wanneer Ans Simons bedrog ontdekt, gaat ook zij zich ermee bemoeien. Benadert Simons en haar gezamenlijke vrienden, probeert die aan haar zijde te krijgen. Terwijl de logeerpartijtjes gewoon doorgaan, en Simon en Henriëtte zich op die momenten best gelukkig voelen.

Om de een of andere reden heeft Wim Hazeu in Wij zijn van elkaar uitsluitend de brieven uit 1946 en 1947 gebundeld. Terwijl de relatie veel langer voortduurde, Simon en Henriëtte in de jaren vijftig ook openlijk en gezamenlijk bijeenkomsten als het Boekenbal bezochten. Maar je vraagt je af of die verdere briefwisseling wel nieuwe aspecten zou hebben getoond, of het opnemen ervan niet eerder een eindeloze herhaling van zetten had betekend. 

Als lezer gaat je mededogen het sterkst uit naar Van Eyk. Zij voelt het meest als het slachtoffer van de situatie. Vestdijk komt in sommige brieven, vooral in die waarin hij ‘draait’, minder sympathiek over. Haar wens is helder en vrij eenduidig, zijn opstelling is meer complex. Maar misschien had hij ook een meer complexe persoonlijkheid. Om die vraag te beantwoorden had je wellicht ook zijn horoscoop willen lezen.

Simon Vestdijk en Henriëtte van Eyk / Wij zijn van elkaar. Brieven 1946-1947 / Ingeleid en bezorgd door Wim Hazeu / 344 blz / De Bezige Bij, 2007

donderdag 23 maart 2023

Van vogelaars en boomtoppers

Nu de winter toch echt op z’n eind loopt, komt ook de bodem in zicht van de dozen met verschillende soorten vogelvoer die we in oktober bij Vivara bestelden. Zonnebloempitten en andere zaden voor in de lange buis die in de krentenboom hangt, pinda’s voor in de buis aan de schuur, vetbollen voor in de houder in de klimhortensia en de zogeheten ‘pindakaas’ in glazen potten waarvoor ik een houder aan de schutting heb bevestigd. Alle plekken, van dichtbij of iets verder weg, goed te zien vanuit een van de ramen. Maar of we daar goed aan doen? Jaren geleden kregen wij op een gure winterdag bezoek van een vriend die een hartstochtelijk vogelaar is. Wij lieten hem trots zien wat voor een verscheidenheid aan klein grut daar gretig zat te eten. Maar hij werd daar niet vrolijk van. Legde ons uit dat we tegennatuurlijk bezig waren, dat die vogeltjes waarschijnlijk aan een hartvervetting zouden overlijden. Tja …

Een van de meest ervaren vogelaars die Nederland rijk is heet Rob Bijlsma. Hij werd al in de vijfde klas van de basisschool aangestoken met het ‘vogelvirus’ toen hij meemaakte hoe zijn klassenleraar, meester Stel, kostbare uurtjes voor aanvang van de school en in de avond besteedde aan de inspectie van door hemzelf getimmerde en in het bos opgehangen broedkasten. In 1970, hij was toen vijftien, deed Bijlsma zijn eerste zelfstandige ‘inventarisatie’. Tussen maart en augustus van dat jaar bracht hij 77 dagen door in een gebied buiten Veldhuizen en noteerde alles wat hij zag op systeemkaarten. Het begin van een leercurve.

Ruim een halve eeuw later heeft hij, autodidact, een handvol bekroonde publicaties op zijn naam staan, en niet uitsluitend over vogels. Zo publiceerde hij ook over de historie van het natuurbeheer in Nederland. De geur van het bos is zijn meest recente boek. Tientallen artikelen over vogels vormen daarin de hoofdmoot, maar ook andere dieren die deel uitmaken van de wereld van vogels komen aan bod, zoals muizen en insecten. Evenals de habitat – het landschap, klimaat en weer – en alles over bomen in relatie tot vogels. Tot aan de beste manier om er niet-gezekerd in te klimmen, op zoek naar een observatieplek of vogelnest. Want behalve vogelaar is Bijlsma ook een verwoed ‘boomtopper’. 

Een vogelaar staat op vóór het krieken van de dag. Bij het krieken van die dag zit hij of zij in het veld, speurend en vooral luisterend. Geduld is essentieel. De vroege ochtenduren zijn voor het basale grondwerk, het tellen en observeren. Na de ochtenddrukte, bijvoorbeeld rond nesten, kan de vogelaar eventueel zelf de boom in klimmen om de inhoud van de nesten te bekijken. Thuisgekomen dienen de aantekeningen en tellingen te worden overgebracht in het systeem. Vroeger werden daarvoor bij voorkeur kasboeken gebruikt, tegenwoordig vergemakkelijken speciaal geschreven computerprogramma’s het werk. Bijlsma: 'Langzame wetenschap is een anomalie geworden, om van ouderwetse natuurhistorie maar te zwijgen. […] … ik ken zat mensen die vroeg opstaan, lange dagen in het veld maken en het weer trotseren, alleen maar om te snappen wat er gaande is. En dat tientallen jaren achtereen.'

Bijlsma lijkt me van het type 'Je doet het goed of je doet het niet'. Een mooi voorbeeld daarvan is zijn onderzoekje naar de hoeveelheid beukennootjes in het beukenbosje naast zijn huis bij het Wapserveld. Vanuit de vraag of het klimaat in een bepaald jaar van invloed zou zijn op de productie van beukennootjes. Dus maakte hij onder iedere boom een plotje van een vierkante meter en raapte daarin alle nootjes. In totaal waren dat 7.147 geraapte nootjes, waarvan er maar 2.763 vol bleken te zijn, een score van 39%. Extrapolerend leidde dat per dragende boom tot een productie van 943 tot 122.460 beukennootjes, en gemiddeld per boom 19.717. Hij sluit dan af met: 'Leuke bezigheid voor wie lekker buiten wil zijn en dat het liefst combineert met iets nuttigs.'

Ook een van de meest geliefde bezigheden van vogelaars, het tellen, leidt bij Bijlsma tot een begin van een onderzoekje. Want wat is het geval? Hij constateert dat er bij de in 2016 officieel in Nederland getelde vogels, en dat waren er 19 miljoen, geen enkele postduif zit. Dat kan natuurlijk niet. Zelfs al zouden vogelaars massaal de postduif volstrekt oninteressant vinden, of ze beschouwen als een huisdier, dan nog speelt de vogel een belangrijke rol: namelijk in de voedselketen. Met name de havik heeft een voorkeur voor deze prooi. Ter ondersteuning van zijn betoog slaat Bijlsma in zijn vlekkeloze archief na hoeveel van de ruim 22.000 prooien van haviken die hij sinds 1974 aantrof de restanten van postduiven waren. En om het helemaal dicht te timmeren: onder haviksnesten treft hij zonder uitzondering karrevrachten ringen van postduiven aan. 

Het is moeilijk kiezen uit de reeks verhalen. Maar dat over de jonge bosuilen vond ik wel heel aardig. Om de een of andere reden verlaten deze vogels hun nest, een boomhol, ruim voordat ze kunnen vliegen. In hun donskleed hopsen ze dan zo’n beetje van tak naar tak. Soms vallen ze daarbij naar beneden, en alleen het feit dat ze een beetje kunnen fladderen zorgt ervoor dat ze niet ‘als een rotte peer’ dood neerstorten. Wandelaars die zo’n uilskuiken tegenkomen, een aandoenlijk vogeltje dat je met grote ogen aankijkt, brengen het vaak naar het asiel. Dat blijkt volstrekt onnodig te zijn. Jonge bosuilen zijn namelijk klimkunstenaars. Zodra de schemering valt klimmen ze heel rap naar boven, geholpen door hun lichaamseigen hulpstukken: 'De scherpe nagels fungeren als stijgijzers, zijn snavel is een pickel, de staart dient als steun en de vleugels geven steun en evenwicht. De vier tenen zijn bovendien draaibaar, meestal in de standaarduitvoering van twee voor en twee achter, maar drie voor en één achter kan ook als het zo uitkomt. Het uiltje kan zich dus op zes punten tegen de stam zetten en vervolgens kiezen voor verplaatsing van één of meerdere van die steunpunten.' Bijlsma levert er drie prachtige foto’s bij, door hemzelf genomen. De onuitgesproken boodschap is: niet ingrijpen, laat de natuur de natuur.

Het eindeloos observeren om de natuur te doorgronden heeft een lange geschiedenis. In het eerste hoofdstuk geeft Bijlsma een opsomming van zijn voorlopers, de grote namen in het veld en hun betekenis. Maar ook de talloze onbekende vogelaars hebben met hun waarnemingen en het documenteren daarvan bijgedragen aan onze huidige kennis over vogels. Een ontroerend moment in het boek is wanneer meester Stel, dan ver in de negentig, een grote doos met dikke kasboeken bij zijn voormalige leerling komt afgeven. Zijn volledige administratie, verzameld over vele tientallen jaren. Te gebruiken als naslag, voor komende generaties vogelaars.

Voor wie graag wandelt door het landschap en daarbij een beetje om zich heen kijkt, is De geur van het bos een prima boek. Bijlsma schrijft bevlogen over zijn passie, maar blijft daarbij met beide benen op de grond. Relaxed, je proeft als het ware die 52 jaar in de open lucht. 

Rob Bijlsma / De geur van het bos / 368 blz / Atlas Contact, 2022

zondag 19 maart 2023

De ijsman spreekt

Eenmaal per jaar zet ik in mijn agenda dat ik niet moet vergeten naar het programma Nieuwsuur te kijken. Dat is dan de uitzending waarin bekend wordt gemaakt wie de shortlist van de Libris Literatuur Prijs hebben gehaald. Het leukste onderdeel van dat item is het verrassingsbezoek dat een cameraploeg eerder die dag heeft gebracht aan ieder van de zes genomineerde schrijvers. Zo ook vorige week, op 6 maart.

Met de camera gericht op de voordeur van een schrijver bellen ze aan. Meestal opent de auteur in kwestie zelf de deur – die heeft natuurlijk al uren in het halletje staan wachten, denk ik dan. Nagelbijtend, in spanning of hij of zij de overstap van de longlist naar de shortlist zal maken. Het gezicht van de schrijver toont steevast verrassing, en natuurlijk ook een zekere opluchting. De longlist is leuk voor je CV, de shortlist is eervol.

Dit jaar is er één huizenhoge favoriet: Anjet Daanje met haar roman Het lied van ooievaar en dromedaris. Een magistraal boek, dat het verdient om te winnen en ook wel zal winnen. Maar diep in mijn hart zou ik het geweldig vinden wanneer de prijs naar Donald Niedekker gaat. Een auteur die de term ‘out-of-the-box’ tot zijn motto heeft gemaakt. Die de afgelopen jaren een handvol romans afleverde die sprankelden van creativiteit. Die de cameraploeg ontving in een krakkemikkige boomhut in zijn tuin in landelijk Heiloo. En die nu is genomineerd met een wonderlijk verhaal waarin een ´ijsman´ tot ons spreekt. 

´Als ik nu weer het spotlicht op de hut richt, lig ik daar in het midden, dicht bij het vuur, gewikkeld in voor de handel bestemde grofwollen lakens. Ik ben het anonieme bemanningslid dat op 27 januari 1597 is overleden. Sommigen beweren 26 januari, een enkeling die helemaal de tel kwijt is 28 januari. Het was kort na middernacht 27 januari dat ik bezweek. Mijn varensgezellen zullen evenzeer bedrukt - ik was hun voorland! – als opgelucht zijn geweest. Ik deelde niet meer, hoe gering ook, in de rantsoenen haring, gort, erwten en wijn, en mijn bedorven adem en excrementen verpestten niet langer de toch al bedompte, van vet, zweet en rook vergeven lucht.’ 

Hier spreekt het enige lid van de scheepsbemanning van Willem Barentsz van wie we de naam niet kennen. Hij stierf midden in de winter die de groep van zeventien mannen noodgedwongen doorbracht op Nova Zembla nadat hun schip was vastgeraakt in het pakijs, terwijl ze zochten naar wat cartografen indertijd de Noordoostelijke Doorvaart noemden, een kortere route naar Indië. Het Behouden Huys, gebouwd van planken van hun schip, diende hen als onderkomen. Die overwintering duurde van september 1596 tot juni van het jaar daarop. Toen lukte het ze om met een sloep een ander eiland te bereiken waar een passerend Hollands schip hen oppikte. 

Weinig verhalen in de vaderlandse geschiedenis hebben zulke mythische proporties  aangenomen als de overwintering op Nova Zembla. Het fundament daarvoor werd al direct na terugkomst van de bemanning in Amsterdam gelegd, toen de scheepsofficier Gerrit de Veer het verslag publiceerde van de laatste reizen van Willem Barentsz: Waerachtighe beschryvinghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort

Het is deze titel die Donald Niedekker voor zijn roman overnam en aanpaste tot Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost. Het anonieme bemanningslid werd kort na zijn dood op 27 januari te ruste gelegd in een graf dat met houwelen uit de diepgevroren aarde was gehakt, niet ver van het Behouden Huys. Eeuwen sneeuw en ijs dekten het graf toe, waardoor lichaam en geest geconserveerd werden. Maar sinds enkele decennia zit er beweging in de bodem, zijn er smeltgeluiden te horen, ontdooit de permafrost langzaam. En deelt het eveneens ontdooiende anonieme bemanningslid, bij gebrek aan ander gezelschap, zijn herinneringen en overige gedachten met ons, de lezer. Je moet Niedekker heten om zo’n scenario te bedenken. 

De monoloog is verrukkelijke lectuur. Het gaat over Nova Zembla, over ontdekkingsreizen, over Amsterdamse cartografen en de immer uitdijende wereld, over zijn jeugd, over ijsberen die over zijn graf lopen en zo door. En dat steeds in die mooie heldere, beknopte stijl: ‘De permafrost is een klankkast waarin geluiden over onmetelijke afstanden rondzingen. Aardschokken, vulkaanuitbarstingen, vloedgolven bereiken mij met een onheilspellend rommelen en kraken mijn ijsgraf, doen mij trillen en trekken langzaam uitdovend verder. Het tektonisch geweld van de aardbeving van Lissabon was een belevenis van profetische kracht. Een wereldbeeld werd aan stukken gescheurd. […] Maar tussendoor is het stil. Het kon jaren stil zijn, in alle opzichten. Stil en koud.’

De bekendmaking van de winnaar van de Libris Prijs is op maandagavond 8 mei in Felix Meritis in Amsterdam. Ook weer te zien in Nieuwsuur. Met mijn verstand kies ik voor Anjet Daanje als winnaar, met mijn hart voor de ontwapenende ijsman in de ontdooiende permafrost.

Donald Niedekker / Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost / 213 blz / Koppernik

woensdag 15 maart 2023

Dichtregels in het zand

Kees de Tippelaar was een verwoed wandelaar. Zijn echte naam was Leonard Corneille Dudok de Wit (1843-1913). Als telg uit een familie van suikermakelaars werd van hem verwacht dat hij in de voetsporen van vader en grootvader het familiebedrijf zou voortzetten. Maar hij was soms wat zwaarmoedig en alleen een fikse wandeltocht hielp daartegen. Om het onvermijdelijke uit te stellen, besloot hij een studiereis te maken naar de Indische suikercultures. Maar in plaats van de studie serieus aan te pakken, trok hij direct na aankomst in Nederlands-Indië in 1866 zijn wandelschoenen aan en begon aan de eerste van twee voettochten. Op Celebes wandelde hij in 56 dagen ruim 500 kilometer, op Java maar liefst 3.000 kilometer in 186 dagen. Enkele bedienden droegen tijdens die tochten zijn bagage. Dat een man van zijn stand zich op deze manier, te voet, verplaatste werd met ongeloof bekeken. Maar het kwam goed, terug in Nederland paste hij zich aan. Met af en toe, als de drang te groot werd, een lange wandeltocht. Naar Parijs. Of Wenen.

Met de vertelzucht hem eigen laat Gerrit Jan Zwier in De wandelaar is weeskind van de romantiek in een historische terugblik enkele van dergelijke wandelaars uit een ver verleden passeren. Van dominee Jacobus Craandijk (1834-1912) bijvoorbeeld, die in de tweede helft van de negentiende eeuw heel Nederland beliep, stopt Zwier graag een boekje in zijn rugzak voor hij zelf aan een wandeling begint. Craandijk was een nostalgische wandelaar, altijd op zoek naar wat nog was behouden of juist op het punt stond te verdwijnen. De hedendaagse wandelaar, die uitgezette wandelingen maakt en merkt dat de makers van de tochten alle moeite hebben gedaan om in ons ruimtelijk versnipperde landschap ieder onooglijk stukje bos of hei in de route op te nemen, stelt dat op prijs. Hij is immers erfgenaam van die traditie die sinds de Romantiek nooit helemaal is verdwenen, je fijn voelen in de intimiteit van een oud, natuurlijk landschap. 

Ook Jac. P. Thijsse en zijn betekenis voor de natuurbeleving in Nederland ontbreekt niet, evenals de kibbelende Voskuiltjes. Maar het grootste deel van deze bundel met losse stukken is gewijd aan wandelingen die Zwier zelf maakt door de vier noordelijke provincies en op de Waddeneilanden. Deze laatste stukken spraken mij het meest aan. Op Terschelling is hij midden in de winter. Hij had zich voorgenomen te wandelen naar de Bosplaat en doet dat ook, ondanks een opkomende storm. Een mooie belevenis. 

Iets minder heftig is zijn verblijf op Vlieland, zijn favoriete Waddeneiland. Hij gaat er op zoek naar het ´verborgen´ huis bij de Oude Eendenkooi, het mooiste huis in de verre omtrek. Rondwandelend struikelt hij voortdurend over de gedichten van J.J. Slauerhoff, die vanwege zijn astma een deel van zijn jeugd op het eiland doorbracht. Ofschoon Zwier zelf geen poëzie schrijft, overweegt hij toch even daarmee op Vlieland te beginnen. Over de Vliehors, een enorme zandplaat aan de westelijke kant van het eiland, rijden enkele grote gele trucks waarmee toeristen een tochtje kunnen maken. Bij een van die trucks wordt ieder jaar in een van de achterbanden een tweeregelig gedichtje aangebracht, dat bij het rijden in het zand wordt geperst. Debuteren als dichter, op een met regelmaat onderlopend wad, dat lijkt Zwier wel wat.

Gerrit Jan Zwier / De wandelaar is een weeskind van de romantiek. Op stap in Noord-Nederland / 175 blz / Uitgeverij Noordboek, 2012

zondag 12 maart 2023

Nederlands-Indië volgens Thom Hoffman

Wie zoals ik al zo´n 45 jaar lezer is, gaat dat merken aan zijn boekenkasten. Ooit dacht ik dat de ordening van je boeken eenvoudig was: een scheiding tussen fictie en non-fictie, en vervolgens daarbinnen alfabetisch op auteur. Of, bij de biografieën, alfabetisch op de beschrevene. Maar gaandeweg kom je er achter dat het veel plezieriger is de boeken te rangschikken volgens inhoudelijke criteria. Dat komt – in ieder geval voor mij – veel beter overeen met hoe ik die boeken opsla in mijn hoofd. Van schrijvers die je bijzonder interesseren, en hetzelfde geldt voor onderwerpen, lees je vanzelfsprekend ook meer, dus ontstaan er als vanzelf plankjes waar die auteurs of onderwerpen een eigen plek krijgen. 

Een van die categorieën in mijn boekenkast is het voormalig Nederlands-Indië. Ruim twee planken, maar daar vind je dan ook veel: biografieën van Jan Pieterszoon Coen tot Soekarno, onderwerpen als het Cultuurstelsel, het KNIL, historische overzichten, veel over de vrijheidsstrijd, maar ook de Indische romans van schrijvers als P.A. Daum, Louis Couperus, Madelon Székely-Lulofs en Alfred Birney. De vete tussen Rudy Kousbroek en Jeroen Brouwers. En natuurlijk de boeken óver de Nederlands-Indische literatuur, van de onvolprezen Rob Nieuwenhuis. Alles bij elkaar, prettig overzichtelijk. 

Waarom ik deze inleiding nodig had? Welnu, omdat acteur en fotograaf Thom Hoffman enkele maanden geleden aan de bestaande literatuur over Nederlands-Indië een boek toevoegde dat met al die eerdere is verbonden: Indië, betovering en desillusie. Het is, zoals de ondertitel zegt, ‘Een persoonlijke zoektocht naar Nederlands-Indië’. Hoffman deed voor dit kloeke boek onderzoek in tientallen archieven en beeldbanken, van het NIOD tot Bronbeek. Maar de basis vormt de omvangrijke bibliotheek over onze voormalige kolonie die hij de afgelopen jaren, bij antiquariaten en op veilingen, bijeenbracht en doorspitte. Dat werd ook het concept voor zijn eigen boek: hij neemt je als lezer mee op een chronologische tocht langs vier eeuwen geschiedenis van het land, door je te laten zien wat al die auteurs vóór hem schreven en dat in de juiste context te plaatsen. Je kijkt door de ogen van al deze auteurs, gefilterd en van commentaar voorzien door Hoffman.

Vanwaar Hoffmans fascinatie voor Nederlands-Indië? Er zijn wat momenten aan te wijzen. Zo werkte zijn opa tot 1932 bij de Bataafsche Petroleum Maatschappij. Als kind hoorde hij verhalen over Indonesië aan en zijn kinderkamer was gedecoreerd met Indische objecten, waaronder de huid van een Sumatraanse tijger die aan de wand boven zijn bed hing. Hij droomde ervan. Oud-militair Joop Hueting, die in 1969 in het VARA-televisieprogramma Achter het Nieuws een boekje opendeed over de zogeheten politionele acties was ook zo’n moment. De plotselinge openheid leidde tot discussies in zijn familie. Het lezen van Couperus’ roman De stille kracht, verschenen in 1900, een volgende stap. De betekenis van dat boek vormt bij Hoffman de kern van zijn eerste hoofdstuk. Hij toont aan dat zich onder de oppervlakte van een superieure schrijfstijl een grondig inzicht in de Indische maatschappij en de koloniale wereld bevindt. Het is de betovering en de desillusie ineen.

Hoffmans interesse bleef in de jaren erna toenemen, via gasthoogleraarschappen in Tilburg en Delft uitmondend in het project BBNI, de Beeldbank Nederlands-Indië. Dit behelst een inventarisatie en het digitaal beschikbaar maken van historische foto’s van Nederlandse-Indië uit een handvol Nederlandse musea. Sinds 2015 werkt Hoffman hieraan, in samenwerking met een groep studenten en gefinancierd door de TU Delft. In 2019 resulteerde dit in een tentoonstelling en een fotoboek.   

Indië, betovering en desillusie is een persoonlijke zoektocht. Het is voor Hoffman de invulling van iets dat al lang in hem broeide. Maar dat woord ‘persoonlijk’ in de ondertitel geeft hem ook de vrijheid als individu, op persoonlijke titel, met de materie om te gaan. In de publicaties van historici en wetenschappers zul je niet snel emoties aantreffen bij het beschrijven en veroordelen van misstanden in de kolonie. Bij Hoffman kan dat zomaar wél gebeuren, raakt hij merkbaar geëmotioneerd. Van mishandelingen op plantages, het wurgende Cultuurstelsel tot het geklungel van de eerste na-oorlogse kabinetten tijdens het proces van afstand doen van Indië – of liever: het niét afstand willen doen, tegen het gezond verstand en de internationale druk in –, Hoffman maakt van zijn hart geen moordkuil. Ook de pogingen van Soekarno, Hatta en een handvol anderen in de jaren dertig om in gesprek te gaan met Nederland, om in lijn met het beleid van andere Europese mogendheden af te tasten wat er in een geleidelijk overgangsproces mogelijk zou zijn: de regering in Den Haag was doof. Hoffman fileert heel precies de Haagse onwil – en ook onkunde. Bovendien waren de financiële belangen voor Nederland te groot.

Een van de motto’s die Hoffman vooraf laat gaan aan zijn verhaal is een citaat van Multatuli: ‘Niéts is minder Nederlands dan de bodem, ’t klimaat, de fauna, de flora, van al die eilanden. Niets is ook minder Nederlands dan de geschiedenis der inwoners, dan hun traditiën, hun godsdienst, hun begrippen, hun karakter, hun zeden en … hun belangen.’ Dit wezenlijke verschil tussen twee culturen was uiteindelijk een van de belangrijkste oorzaken van de rampzalige uitkomst, een gewelddadige eindstrijd die vele levens kostte, aan beide zijden. Maar de goede verstaander – lees: Couperus in De stille kracht – voorzag dit al. En de meest nuchtere uitspraak deed al eerder een Nederlandse bestuursambtenaar, geconfronteerd met het uitzichtloze bestaan van veel Indonesiërs: ‘Wat doen wij hier? Wij hebben hier niets te zoeken.’

Hoffman mag dan niet zijn opgeleid als historicus, hij werkt wel volgens dezelfde maatstaven. Je krijgt bij hem degelijk onderzoek en een genuanceerde stellingname. Bovendien kan hij schrijven en weet hij, wellicht vanuit zijn achtergrond als acteur, een verhaal beeldend te vertellen. Dit, en de schatkist met onvermoede publicaties en soms onooglijke documentjes die hij me leerde kennen – mijn favoriet is het verhaal over het zeer conservatieve tijdschrift De Vaderlandsche Club dat in de jaren dertig in Indië verscheen en dat ongelooflijk populair was –, maakten het lezen van dit boek een feest. Het krijgt op de plank met Indiëboeken een prominente plaats.

Thom Hoffman / Indië, betovering en desillusie. Een persoonlijke zoektocht naar Nederlands-Indië / 752 blz /  Meulenhoff, 2022

woensdag 8 maart 2023

Een strijder voor Oekraïne

Een literaire uitgever moet iets hebben van een sluwe vos. Weten dat maatschappelijke ontwikkelingen en historische gebeurtenissen haakjes kunnen bieden waarmee literatuur aan de man gebracht kan worden. Dat geldt zowel voor het werk van schrijvers in hun eigen fonds als voor buitenlandse auteurs. En laat de jonge Oekraïense auteur Tanja Maljartsjoek nu net - nou ja, in 2016 – een roman hebben gepubliceerd waarin de onafhankelijkheidsstrijd van haar vaderland gedurende de eerste decennia van de twintigste eeuw een grote rol speelt, in het bijzonder tijdens en direct na de Eerste Wereldoorlog. Een streven dat in de kiem werd gesmoord door grote buurman Rusland. Bij uitgeverij Meulenhoff acteerden ze snel, zetten twee vertalers aan het werk en ligt daar nu Vinvis der vergetelheid. Een interessante maar ook wat vreemde roman.

De centrale figuur in het Oekraïne van een eeuw geleden is Vjatsjeslav Lypynsky. Een Pool, van aristocratische afkomst, maar levend in een wereld die naar de nationale en internationale berichtgeving aan alle kanten in brand lijkt te staan, besluit hij om in Krakau sociologie te gaan studeren. Een jonge wetenschap, waarvan de kringen waarin men op zoek is naar een betere wereld veel verwachten. Het is dan 1903. Tijdens zijn studie raakt hij eerst geïnteresseerd en vervolgens betrokken bij het lot van Oekraïne, het enorme gebied dat in die jaren wordt betwist Rusland en Polen. Uiteindelijk zal hij de theoreticus van zijn beweging worden, en direct na de vrede van1918 als Oekraïner korte tijd de Weense gezant van zijn ‘land in wording’ zijn. Zijn politieke activiteiten combineert hij met een wat afstandelijk huwelijk met een eigengereide, apart van hem levende echtgenote en met verplichtingen ten aanzien van het beheer van landgoederen van zijn familie. 

Het leven van Lypynsky is de fascinatie van een hedendaagse schrijfster, een studente Oekraïnistiek. Na enkele mislukte relaties raakt ze geestelijk labiel, durft zich niet meer buiten haar huis te vertonen en spit historische dagbladen uit Oekraïne door om zich een beeld van Lypynsky te vormen. Diens leven vormt het interessantste en mooiste deel van de roman, je krijgt een goed beeld van het verwarrende bestaan van de mannen en vrouwen die voor een onafhankelijke status van hun land ijveren. Uiteindelijk ten koste van veel: geluk, eigendommen, status. 

Omdat Lypynsky vanwege longproblemen meer dan eens een tijd doorbrengt in een sanatorium hoog in de Poolse bergen, konden meerdere recensenten het niet nalaten een vergelijking te maken tussen Maljartsjoek en Thomas Mann – vanwege diens in 1924 gepubliceerde Der Zauberberg, spelend in Davos. Begrijpelijk, maar toch iets te veel eer. ..

Zoals ik al zei, een interessante maar toch wat vreemde roman. De constructie met het per hoofdstuk wisselende perspectief werkt wel, maar voelt naar mijn smaak soms ook ietwat gedwongen. Bovendien zijn de historische hoofdstukken zoveel interessanter dan de lotgevallen van de hedendaagse schrijfster, dat er een zekere onbalans ontstaat.

Tanja Maljartsjoek / Vinvis der vergetelheid / Vertaling uit het Oekraïens door Marina Snoek en Tobias Wals / 288 blz / Meulenhoff, 2022

zondag 5 maart 2023

Een indrukwekkend debuut

Eerste zinnen van romans kunnen iets fascinerends hebben. Een van de mooiste, om ons even tot de Nederlandse literatuur te beperken, is deze: ‘De portier is een invalide.’ Afkomstig uit ….. ja, inderdaad. Nooit meer slapen van Willem Frederik Hermans. Het lijkt een uiterst simpel zinnetje, waarin alleen maar wordt vastgesteld dat de man een lichamelijke handicap heeft, dat zijn lichaam niet zo goed functioneert als zou kunnen. Maar als opening van een roman waarin een wetenschappelijk onderzoeksproject door allerlei oorzaken zal mislukken, is hij ijzersterk. Zet de toon. En dat in slechts vijf woorden. Knap.

Afgelopen najaar debuteerde Gijs Wilbrink (Doetinchem, 1984) met de roman De beesten. Een bijna vierhonderd bladzijden dikke familiegeschiedenis, spelend in de Achterhoek, in de laatste decennia van de vorige eeuw. Nu volg ik de hedendaagse Nederlandse literatuur niet op de voet, maar toen ik in de boekhandel de openingszin las, was ik verkocht. Die luidt: ‘Ik wil niet veel zeggen, maar volgens mij ging het al mis met Tom Keller toen die twee ooms hem ’s nachts meenamen naar het bos en hem dingen lieten doen die een jongen van negen nog lang niet zou moeten doen.’ Waar Hermans, in zijn zakelijker proza, aan vijf woorden genoeg had, daar heeft Wilbrink er in zijn soms barokke stijl van schrijven iets meer nodig. Maar de boodschap is even krachtig, zwanger van een onheilsgevoel. Nacht, een donker bos, dingen die een kleine jongen nog niet hoort te doen. 

Zoals gezegd, het boek speelt in de Achterhoek. Daar woont, in een afgelegen bos, in een bouwvallige boerderij, de familie Keller. Frank Keller, zijn zoontje Tom, en hun twee broers respectievelijk ooms Johan en Charles. Die laatste twee zijn wat je noemt uitschot, losgeslagen zuipschuiten. Wilbrink zet ze in de eerste bladzijden van de roman mooi neer: ‘Johan had op zijn vijfentwintigste al het gezicht van een kerel die na een leven hard werken alleen nog stil en bitter voor zich uit kon kijken.´ Zijn vijf jaar jongere broer Charles ‘was een patjakker met lang sliertig haar dat van achter op een vliegengordijn leek.´ En hun boerderij: ‘Je kon het een boerderij noemen, al had de familie Keller er nooit geboerd. De enig waarneembare dierenlucht kwam van de kadavers die Johan en Charles buiten lieten drogen. Maar meer nog dan de geur van de dood hing er altijd die misselijke walm van benzine en Castrol-motorolie, een meur die na zo’n zeldzaam bezoek aan hun kant van het bos nog een uur in je neus bleef hangen.’

Om het verhaal over die nacht in het bos af te maken: de ooms stropen graag, maar zijn ook aartslui. Dus binden ze ijzerdraad tussen de wielen van hun gammele Volvo en rijden daarmee, met het grote licht aan, hard over een bospad. De van schrik verstijfde konijnen onthoofdend. Aan hun jonge neefje de taak de lichaampjes te villen - dat hadden ze overdag geoefend - en in de kofferbak te gooien. Waarmee de jongen, in de ogen van zijn ooms, weer een stapje heeft afgelegd in het opgroeien tot een echte ‘Keller’. 

Na deze intense proloog van een handvol bladzijden ontvouwt zich een verhaal dat  afwisselend in het midden van de jaren zeventig en rond de jaarwisseling van 1996 speelt. De jonge Tom blijkt aanleg te hebben voor de motocross, in de Achterhoek zo’n beetje de nationale sport. De ooms zien dat als een weg om uit hun relatieve armoe te raken, en onderwerpen hem aan een moordend trainingsprogramma. Dat zal slagen, en Tom begint een internationale carrière. Verdient geld als water, maar de ooms nog meer. In de eerste dagen van 1996,  een generatie later, verdwijnt de volwassen Tom. Zijn dochter Isa, die het dorp is ontvlucht om in de grote stad te gaan studeren, gaat naar hem op zoek. En stuit daarbij op een verborgen, onverkwikkelijk familiegeheim. Maar een geheim, in de Achterhoek? ‘Het hele dorp wispelde wetenswaardigheden.’

Wat is er leuk aan het lezen van een roman die wordt gedragen door een stel Achterhoekse aso’s en waarin de motocross centraal staat? Het valt in ieder geval buiten mijn comfortzone. Het antwoord is de manier waarop Wilbrink, met gebruikmaking van een hele reeks literaire middelen, het verhaal vertelt. De al genoemde wisseling van tijdsperspectief is er een van. De rijke – en soms overdadig ronkende – schrijfstijl is een tweede. Ook wisselt hij van vertelstem, wat in een van de laatste hoofdstukken voor een onverwachte verrassing zorgt. Met al deze middelen roept hij een sfeer op die zowel bekend overkomt – de wereld die ook de band Normaal en hun oeuvre voortbracht –, als heel eigen is aan zijn stem als jonge schrijver. 

Wie nog een boek zoekt om aan te schaffen in de komende Boekenweek, ter verkrijging van het Boekenweekgeschenk: dit is een aanrader! Wie nog niet is overtuigd: kijk op NPO Start naar een van de laatste uitzendingen van het helaas gestopte boekenprogramma Brommer op zee. Daarin reist Wilfried de Jong met de schrijver naar de plek waar het zich allemaal afspeelt.

Gijs Wilbrink / De beesten / 398 blz / Thomas Rap, 2022