zaterdag 31 december 2022

Bernhards oorlog

Dik van der Meulen heeft als biograaf een indrukwekkende staat van dienst. Zo publiceerde hij in 2002 een vuistdikke biografie van Eduard Douwes Dekker, beter bekend als Multatuli. Het leverde hem de AKO Literatuurprijs op.  In 2013 volgde een biografie van koning Willem III, ook bekend als ´Koning Gorilla´. Daarvoor ontving hij de Libris Geschiedenis Prijs. En, om eens iets geheel anders onder handen te hebben, werkte hij in de jaren daarna aan een boek over de wolf. Dat verscheen in 2016, dus lang voor de huidige hype rondom het dier. Ook die studie werd bekroond, in dit geval met de Jan Wolkers Prijs voor het beste boek over natuur in Nederland. Een constante in de juryrapporten is de waardering voor de leesbaarheid van zijn boeken. Ook de recensent van de Volkskrant die het wolvenboek besprak viel dat op: ‘Van der Meulen schrijft zoals de wolf loopt: verend en behendig.’

Ik zou daar nog een constante aan willen toevoegen: dat Van der Meulen op zijn best is wanneer hij zeer uitgesproken, kleurrijke  figuren of verschijnselen beschrijft. Dat geldt voor ieder van de drie zojuist genoemde boeken. En dat geldt eveneens voor zijn meest recente biografie, het zojuist verschenen Bernhards oorlog. Het leven van een prins in ballingschap. Daarin brengt hij minutieus in kaart hoe prins Bernhard functioneerde tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat waren de jaren waarin hij zich, in ieder geval in de ogen van een groot deel van de Nederlandse bevolking, ontwikkelde tot een nationaal figuur, een held die voor de duvel – én voor de Duitsers, zijn voormalige landgenoten – niet bang was. Een geslepen militair, die op voet van gelijkheid communiceerde met generaal Eisenhouwer en veldmaarschalk Montgomery. En de steunpilaar in bange tijden van zijn schoonmoeder, koningin Wilhelmina. Maar klopt dat beeld wel helemaal? En hoe is dat beeld ontstaan, wie heeft het in de wereld gebracht?

Van der Meulen kon voortbouwen op eerder verschenen studies, over weinig Oranjes is immers zoveel geschreven als over Bernhard. Toonaangevend was lange tijd de in 1962 verschenen biografie door de Amerikaanse auteur Alden Hatch. Dit is een geautoriseerde biografie, dus door Bernhard zelf goedgekeurd. Hatch voerde voor zijn boek talrijke gesprekken met de prins, die hem gevraagd én ongevraagd van informatie voorzag. Hatch pende het braaf en dankbaar neer. Wil je weten hoe Bernhard zichzelf zag, dan is dit het ideale boek. Dat het in sterke mate onbetrouwbaar is, is sindsdien door meerdere historici aangetoond, laatstelijk door Annejet van der Zijl in haar in 2010 verschenen biografie van de prins. Van der Meulens keuze zich nu te focussen op de oorlogsjaren van Bernhard bood hem ruimte diep de archieven in te duiken. Maar het is ook een keuze die je inhoudelijk kan verdedigen: de oorlog ‘maakte’ Bernhard tot de man die wij kennen. Om die man beter te duiden lijkt het zinvol zijn ‘ontstaan’ tot in detail te reconstrueren. Een spannend uitgangspunt.

Toen het Duitse leger in de vroege ochtend van 10 mei 1940 Nederland binnenviel, bevond de koninklijke familie zich in de schuilkelder onder de tuin van Huis ten Bosch. Bernhard haastte zich naar buiten, kreeg van de sergeant van de wacht een machinepistool in handen gedrukt en nam de laag overvliegende Duitse bommenwerpers onder vuur. Helaas zonder resultaat. Pas toen hij weer naar binnen ging om zich te scheren, lukte het de sergeant wel. ‘Dat speet me toch verschrikkelijk’, zou hij later tegen Loe de Jong zeggen, ‘dat ik niet langer was gebleven’. Maar de toon was gezet, en het was een heldhaftige.

Enkele dagen later, op 16 mei, breidde Bernhard daar een vervolg aan. Vanuit Dover voer hij op een Franse torpedojager naar Duinkerken, om vervolgens per gevorderde auto naar Zeeuws-Vlaanderen te rijden, dwars tegen een eindeloze stroom vluchtelingen in. In Zeeland had het Nederlandse leger nog niet gecapituleerd, ofschoon dat wel aanstaande was. Hij trok er een dag rond, de mensen een hart onder de riem stekend. En kon er door zijn adjudant maar nauwelijks van worden weerhouden om een vrachtwagen vol met gearresteerde NSB’ers, onder wie Meinoud Rost van Tonningen, staande te houden en de boeven ter plekke ‘af te knallen’. Via Parijs bereikte hij enkele dagen later veilig weer Londen. Ook nu was de boodschap weer duidelijk: de koningin was gevlucht, de regering was gevlucht, maar de Prins der Nederlanden bezocht ondanks een strikt verbod van zijn schoonmoeder het land nog even. 

Dit alles had natuurlijk een vrij hoog Kuifje-tegen-de-Duitsers gehalte. In Londen veranderde Bernhards leven radicaal. Wilhelmina, die wel inzag dat haar schoonzoon door zijn acties het koningshuis iets van haar glans teruggaf, probeerde hem in belangrijke posities benoemd te krijgen. Inlichtingenwerk was van essentieel belang, contact met het verzet in Nederland eveneens. Bernhard droeg er zijn steentje aan bij, was er soms zelf verantwoordelijk voor, al was dat vaak met meer enthousiasme dan kennis van zaken. Het langzaam groeiende clubje Engelandvaarders, met zijn vriend Hazelhoff Roelfzema voorop, daar voelde hij zich bij thuis. En hij zette zich in voor het Prins Bernhard Fonds, zamelde wereldwijd geld in om vliegtuigen te kunnen kopen voor de Nederlandse luchtmacht. Om zijn functioneren meer gewicht te geven verhoogde Wilhelmina hem van tijd tot tijd in militaire rang, dit alleen titulair en deels tegen de zin van de regering in ballingschap. 

Soms trok hij ook zijn eigen plan, reisde na een van zijn bezoekjes aan Juliana en de kinderen in Canada door naar president Roosevelt in Washington, of naar voormalige Duitse contacten in Argentinië. Zo bezocht hij in februari 1943 in Paraguay de latere dictator Alfredo Stroessner, logeerde hij in Argentinië bij Juan Antonio Zorreguieta (de opa van) en maakte in diens huis kennis met de radioactrice Eva Duarte (die na de oorlog zou trouwen met president Perón). Dit alles bereizend per Amerikaanse langeafstand bommenwerper die hem door Roosevelt zelf was toegezegd voor een trip van Washington naar Caïro, in een periode van vijf dagen dat hij van de radar verdwenen was. Bernhard heeft trouwens altijd volgehouden dat hij in 1943 niet Argentinië bezocht, om de eenvoudige reden dat Roosevelt hem dit uitdrukkelijk had verboden. Tja. Getuigt van een gezonde zorgeloosheid.

Van der Meulens beeld van Bernhard is dat van een man die zijn rol in de oorlog serieus nam, maar te allen tijde zijn eigen belang niet vergat. Dat eigen belang bestond voor hem tussen 1940 en 1945 vooral uit het opbouwen van een zo positief mogelijke reputatie. Hij positioneerde zich zoveel mogelijk met dat belang in het achterhoofd. En wanneer dat tijdens de oorlog niet helemaal lukte, repareerde hij dat na de oorlog. Vertelde hij zijn biografen de opgepoetste versie van zijn herinneringen. Een mooi voorbeeld van dit laatste heeft betrekking op zijn contact met veldmaarschalk Montgomery, ten tijde van de voorbereidingen van operatie Market Garden. In Bernhards versie hadden hij en Montgomery groot respect voor elkaar, was de veldmaarschalk Bernhard dankbaar voor diens inzichten en adviezen. In een interview met The Sunday Telegraph, in 1962, liet Montgomery echter een ander geluid horen: ‘Hij was wat lastig. Hij bleef maar op mijn hoofdkwartier komen en stelde voortdurend vragen. Ik moest hem wel uit mijn kamer zetten. […] Mijn stafchef vroeg me ”Zal ik hem wegsturen?” – en ik zei: "Ja." De sobere en weinig toeschietelijke Montgomery had dan ook weinig gemeen met die avontuurlijke levensgenieter die, zo meende hij, "Kerstmis niet van Pasen kon onderscheiden."'

Maar dergelijke geluiden bleven lange tijd binnenskamers. Zodoende had Bernhard, te beginnen met zijn glorieuze intocht in het bevrijde Limburg en Brabant, nog jaren plezier van zijn in de oorlog zorgvuldig opgebouwde imago. 

Dik van der Meulen / Bernhards oorlog. Het leven van een prins in ballingschap / 318 blz / Em. Querido’s Uitgeverij, 2022

maandag 26 december 2022

Nederlands-Indië: een geschiedenis in foto's

Tempo Doeloe, lange tijd is dat de term geweest waarbij wij Nederlanders ons het prettigst voelden wanneer het ging over onze relatie met het voormalig Nederlands-Indië. Het betekent zoveel als ‘de tijd van vroeger’. Wat je leest in die woorden is vanzelfsprekend afhankelijk van je positie en de tijd waarin je leeft. Ik kan me herinneren dat zo tussen 1970 en 1990 uitgevers vrijwel jaarlijks aantrekkelijke fotoboeken op de markt brachten die het leven in onze voormalige kolonie in beeld brachten en, niet zelden, verheerlijkten. De vaak prachtige en sfeervolle zwart-wit opnamen van meesterfotografen toonden het dagelijks leven van de trotse plantage-eigenaren en hun familie, de uitbundige tropische natuur en de inlandse bevolking tijdens de arbeid. De vooraanstaande kenner van de literatuur en cultuur van Indië Rob Nieuwenhuys was bedreven in dit nostalgische genre. Dat die tijd inmiddels voorbij was, was begrijpelijk, maar we mochten trots zijn op wat daar was bereikt. De term Tempo Doeloe had een grotendeels positieve lading.

Dat die situatie, die duurde van omstreeks 1850 tot aan de Eerste Wereldoorlog, mede bereikt was door bloedige onderdrukking van de inlandse bevolking door het Nederlandse leger, en dat op enkele eilanden al vanaf de zeventiende eeuw, werd hoogstens in min of meer neutrale bewoordingen  aangestipt. En dat de maatschappelijke positie en vooruitzichten voor de bevolking ten tijde van die Tempo Doeloe nog niet veel beter waren, bleef vaak onbenoemd.

















Het prachtige fotoboek op groot formaat dat fotograaf, acteur en Indiëkenner Thom Hoffman in 2019 publiceerde heeft een volstrekt ander uitgangspunt. Het is een geschiedenis van Nederlands-Indië aan de hand van contemporaine fotografie. Hoffman selecteerde ruim vierhonderd foto’s en groepeerde die in vier thema’s: Overmeestering (1814-1913); Dageraad van de onafhankelijkheid (vanaf 1900); Japanse bezetting (1942-1945); en Omwenteling (1945-1949). Die titels, en dan met name de eerste twee, zeggen genoeg over Hoffmans concept: een zorgvuldige historische inventarisatie is het uitgangspunt, het perspectief is niet langer Europees maar de gevolgen van de kolonisatie voor de Indonesiërs staan centraal en verheerlijking blijft vanzelfsprekend achterwege. De moderne aanpak, dus. Alle ter zake doende aspecten van het leven in Nederlands-Indië worden getoond. Een deel van de foto’s werd eerder gepubliceerd, veel andere niet omdat de zaken die zij tonen niet naar buiten mochten worden gebracht. Beknopte toelichtingen door Hoffman, verspreid door het boek, tonen zijn diepgaande kennis van het onderwerp, en soms ook zijn oprechte verontwaardiging over misstanden. Veel van de meer gruwelijke foto’s, onder andere die van militaire expedities in de negentiende eeuw en de vrijheidsstrijd van eind jaren veertig, spreken - helaas - voor zichzelf.

De hierbij getoonde foto uit 1896 is kenmerkend voor de doordachte selectie. Hij toont een gereedgekomen traject in de breedspoorlijn tussen Djocja en Brossot, aan de zuidkust van Java. De rivier is de Progo, de brug eroverheen is aangelegd volgens de schroefpaaltechniek. Niets bijzonders, een foto gemaakt in opdracht van de spoorwegmaatschappij die een van haar successen vastgelegd wilde zien. Tot je de drie figuren linksonder opmerkt. De fotograaf zal het een aardig idee hebben gevonden ze als repoussoir te gebruiken, maar door hun onderlinge plaatsing toont hij, wellicht onbewust, ook de onderlinge verhoudingen tussen de Hollanders en de inlanders.

Hoffman werkte sinds 2015, in samenwerking met een groep studenten en gefinancierd door de TU Delft, aan de BBNI, de Beeldbank Nederlands-Indië. Daarvoor groeven ze in de fotocollecties van het Rijksmuseum, het Volkenkundig Museum, het Spoorwegmuseum en andere instellingen. Dit fotoboek is een spin-off daarvan. In 2020 werd het bekroond met de Kleio Klasseprijs voor Beste Geschiedenisboek, een initiatief van de Vereniging van Docenten Geschiedenis. Hoffmans fascinatie voor Nederlands-Indië heeft inmiddels ook al geresulteerd in een recent verschenen, heel persoonlijke geschiedenis van het land: Indië, betovering en desillusie. Die ligt nog op het stapeltje.

Thom Hoffman / Een verborgen geschiedenis. Anders kijken naar Nederlands-Indië / 256 blz / WBOOKS, 2019

vrijdag 23 december 2022

De faxwisseling voortgezet

Een jaar na het eerste deel van haar gebundelde regen aan faxberichten aan Ger publiceerde Nicolien Mizee een vervolg, getiteld De porseleinkast. Het stramien is hetzelfde als bij het eerste deel (zie dit weblog, 24 november jl.). De focus ligt ditmaal wel bij wat andere onderwerpen. Het gaat nu wat minder uitgebreid over Nicoliens discussies met de Sociale Dienst, wat meer over haar familie, met name over ruzies met haar moeder. Of zij zich daarbij, gelet op de titel, gedraagt als de spreekwoordelijke olifant is niet helemaal duidelijk, al vergroot haar standvastige, zo je wilt onverzettelijke houding tegenover haar moeder de problemen wel.

Net als in het eerste deel was ik lichtjes gecharmeerd van het boek, maar vraag ik me af of het concept bij een volgend deel niet te voorspelbaar wordt. Overigens maakt ze in dit deel voor het eerst melding van haar voornemen de faxen te bewerken tot een boekuitgave.

Ga ik het volgende deel ook lezen? Het gevoel van urgentie ontbreekt daar op dit moment voor, voel ik.

Nicolien Mizee / De porseleinkast. Faxen aan Ger 2 / 455 blz / Uitgeverij Van Oorschot, 2018

zondag 18 december 2022

Schrijver achter het stuur

Daar zat hij dan. Midden zestig, een succesvol schrijver, in zijn huis diep in het Franse platteland. Het was januari, het vroor, zijn vriendin was een dag naar Parijs. Hij had zich voorgenomen een begin te maken met een nieuwe roman, maar dat wilde niet vlotten. Vroeg in de avond belde zijn vriendin op. Ze was op de parkeerplaats voor het treinstation uitgegleden en had helse pijn in haar arm. Wachtte in de auto op een ambulance die haar naar het ziekenhuis zou brengen. Vanzelfsprekend wilde hij direct naar haar toe en vond vrienden bereid hem te brengen. Maar die moesten gelijk ook zijn auto naar zijn huis mee terug nemen, want zelf was hij niet in het bezit van een rijbewijs. Nooit les genomen, was nooit nodig geweest. Bovendien vond hij het wel prettig, om vanaf de passagiersstoel zo’n beetje gedachteloos naar het voorbijglijdende landschap te kijken. Een paar dagen later begon hij het internet af te struinen op zoek naar Amsterdamse autorijscholen. Een waar ze een beetje geduld zouden hebben met een bejaarde leerling.

Automobilisten zijn kuddedieren, worden althans geacht zich zo te gedragen. Ze zijn doordrongen van de verkeersregels en voeren die allemaal op dezelfde wijze uit. Op de Ring van Amsterdam houden ze per baan dezelfde snelheid aan, in de spits rijden ze daar dicht op elkaar, als het ware huid aan huid. En vóór alles monitoren automobilisten continu de verkeerssituatie, weten wat er om hen heen gebeurt. 

Oek de Jong, die in Man zonder rijbewijs verslag doet van zijn rijlessen, heeft vooral met dit laatste in het begin grote moeite. Zeker wanneer Dave, zijn uitermate laid-back instructeur, hem naar West en Nieuw-West dirigeert, delen van de stad die voor De Jong nieuw zijn. De Westelijke Tuinsteden, de Sloterplas, het overdadige groen, het multiculturele karakter: hij kijkt zijn ogen uit. Wat tijdens een rijles natuurlijk net níet de bedoeling is. 

Ook zijn schrijverschap, waarin taal zijn instrument is, leidt hem af: ‘In de lesauto wees mijn instructeur me gaandeweg op de belangrijkste dingen. De gebroken middenstreep die passeren toestaat, de gesloten middenstreep die dit juist verbiedt, de dubbele middenstreep, aan de ene kant gesloten en aan de andere kant gebroken. Wegmarkeringen – die stortvloed aan wegmarkeringen. Ik vatte een speciale liefde op voor het woord verdrijvingsvlak: de wit omlijnde en gearceerde driehoek die bij een splitsing van autoweg en afrit te zien is, maar ook op kruispunten en elders. “Verdrijvingsvlak” – ik hield meteen van dat woord, zoals ik ook meteen hield van “bijzondere verrichtingen”’. 

Was Man zonder rijbewijs een rechttoe rechtaan weergave geweest van De Jongs rijlessen, dan zou het misschien niet meer dan een geestig tussendoortje in zijn oeuvre zijn geweest. Maar de rijlessen fungeren ook als een kapstok voor korte terugblikken op zijn leven. Dat werkt heel associatief, de herinneringen worden opgeroepen door de les zelf, door wat hij om zich heen ziet, door gesprekjes met Dave. Zo komen we te weten dat er wel degelijk een reden was om als jonge man geen rijlessen te nemen. Dat zijn schrijverschap niet een gebaand pad was, dat er lange perioden waren waarin hij zoekende was. Dat de problematische verhouding tussen zijn ouders dieper in zijn leven heeft ingegrepen dan hij altijd dacht. De Jong schreef eerder en uitgebreider over zijn leven – in zijn vroege juweel Opwaaiende zomerjurken uit 1979 en de imposante roman Pier en Oceaan uit 2012 – maar in het vrij korte bestek van Man zonder rijbewijs doet hij dat met een lichtvoetigheid die ik niet eerder bij hem las. Heel mooi gedaan. 

Oek de Jong / Man zonder rijbewijs / 214 blz / Uitgeverij Augustus – Atlas Contact, 2022 

woensdag 14 december 2022

Een weldadig rustige detective

Het is jaren geleden dat ik voor het laatst een detective las. En nu lees ik er twee in enkele weken tijd. Vorige week was dat Snow, van John Banville (zie mijn blogje van 7 december). En nu April in Spain, ook van zijn hand. Eveneens spelend in de tweede helft van de jaren vijftig en met dezelfde Ierse rechercheurs. De locatie is naast Dublin ditmaal San Sebastian, in het noorden van Spanje. Een met zijn echtgenote op vakantie zijnde Ierse patholoog-anatoom meent op een terrasje een jonge vrouw te herkennen die hij ooit in Dublin ontmoette, in het bijzijn van zijn dochter. Maar eigenlijk kan dat niet, want de vrouw is vier jaar geleden al overleden, vermoordt door haar broer. De uitkomst van een hele onfrisse familiegeschiedenis. Hij vraagt zijn dochter naar Spanje te komen, en die maakt de fout voor haar vertrek daar met iemand van die familie over te spreken. Ook bespreekt ze haar reis met de commissaris van politie die haar, deels ter bescherming, een rechercheur als begeleider meegeeft. Banville neemt alle tijd  om het verhaal zorgvuldig op te bouwen, je kan het  ‘onthaastend lezen’ noemen. De door Banville op die manier gecreëerde sfeer is zo prettig dat je eigenlijk helemaal niet op de ontknoping zit te wachten.

John Banville / April in Spain / 355 blz / Faber, 2021

zondag 11 december 2022

Annie Ernaux

Ieder jaar in de week van 10 oktober maakt de Nobelstichting bekend wie de gelukkigen zijn die op 10 december in Stockholm – of in Oslo voor de vredesprijs - een Nobelprijs mogen komen ophalen. Als liefhebber van lezen gaat het mij natuurlijk vooral om de winnaar van de literatuurprijs. En als lezer heb ik zo mijn favorieten, auteurs die ik die prijs van harte zou gunnen. De enkele jaren geleden overleden Philip Roth bijvoorbeeld stond lang bovenaan mijn lijstje, maar werd het jammer genoeg nooit. Die keurige Zweden vonden zijn romans en verhalen waarschijnlijk te onbeschaamd. De tegenwoordig wereldwijd gelezen Haruki Murakami zou in mijn ogen een terechte winnaar zijn, maar diens werk vinden ze in Stockholm vast te ongrijpbaar. Nederlandstalige auteurs die in het verleden werden voorgedragen – Simon Vestdijk, Louis Paul Boon, Harry Mulisch veelvuldig – werden het ook niet. Ieder jaar dat op 10 oktober bleek dat ‘dat mannetje’ Mulisch wederom niet was gekozen, trok Hella S. Haasse een fles champagne open, schijnt …

Maar ik ga nooit zitten mokken als de uitslag ‘tegenvalt’. En wanneer de keuze op een schrijver valt van wie ik nog niets heb gelezen, zorg ik dat daar snel verandering in komt. Niets zo leuk als een nieuwe schrijver ontdekken. Dit jaar won de Franse auteur Annie Ernaux. Van haar in 2008 gepubliceerde roman Les Années verscheen twee jaar geleden een Nederlandse vertaling, De jaren. Die las ik onlangs, en dat viel niet tegen.

De jaren zou je in zekere zin een autobiografie kunnen noemen. Maar met evenveel recht een heel persoonlijke, sociale geschiedenis van Frankrijk. Ernaux, geboren in 1940, vertelt de lezer het verhaal van haar leven. Geboren als dochter van kleine middenstanders, romaanse talen gestudeerd en werkzaam als docent aan een middelbare school. Een geëngageerde vrouw, die de wereld om zich heen observeert en probeert te duiden. Vanaf haar vijfendertigste doet zij dat als schrijver, waarbij zij haar eigen persoonlijkheid vaak een prominente rol geeft. 

Voor mij heel verrassend – omdat ik niet eerder iets van haar las – is de stijl. In De jaren krijg je haar leven in keurig chronologische orde te lezen, waarbij Ernaux zich baseert op haar visuele geheugen en foto’s. Maar zij vermijdt consequent het woord ‘ik’, de eerste persoon enkelvoud. Terwijl je leest over haar leven, de grote historische gebeurtenissen die ze meemaakt maar ook de meer intieme, persoonlijke en familiale, en dan gebracht als een collage van veelsoortige herinneringen, heeft zij het over ‘zij’, of ‘wij’ of, nog algemener, ‘men’. Ze abstraheert als het ware haar persoonlijke geschiedenis, maakt het tot een algemene. Dat geeft de lezer, en zeker de wat oudere, een linkje om zich betrokken te voelen: ook die heeft immers in de jaren zestig de seksuele bevrijding meegemaakt, daarna de emancipatie en gelijkstelling van de vrouw, de grotere openheid in het maatschappelijk leven door moderne communicatie en ga zo maar door. Het leven van de schrijver is ook dat van de lezer, dat is de gedachte.

Dat in De jaren een plot ontbreekt, daarin schuilt een gevaar. Het verhaal zou kunnen overkomen als een opsomming. Dit realiseerde ik me toen ik tijdens een lange autorit een deel van het boek luisterde, voorgelezen door stemacteur Chiara Tissen. Dan is het ineens, levendig en met de juiste stemwendingen, alsof Ernaux het zelf voorleest. Dan ook wordt extra duidelijk hoe knap de structuur van het boek is opgezet, hoe indringend de tekst is. De Nederlandse vertaling leest/luistert sowieso uitermate soepel. 

De feestelijkheden rondom Ernaux duren in Stockholm, in de aanloop naar zaterdag, nu al de hele week. Het is een circus voor heel beschaafde mensen en een geweldig platform voor de promotie van literatuur. Tijdens haar danklezing afgelopen donderdag had Ernaux echter een andere prioriteit. Zij noemde de erkenning van haar werk ‘een teken van hoop voor alle vrouwelijke schrijvers  die in landen wonen waar hun stem niet mag klinken, en daar tegen in opstand komen, zoals bijvoorbeeld in Iran’. Strijdbaar. Engagement. 

Annie Ernaux / De jaren / Vertaald uit het Frans door Rokus Hofstede / 232 blz / De Arbeiderspers, 2020 // Luisterboek, voorgelezen door Chiara Tissen / Via Storytel

woensdag 7 december 2022

Moord in een besneeuwde wereld

Op Ballyglass House, diep in het Ierse binnenland, wordt in 1957 een dominee die daar als vriend van de familie logeert midden in de nacht op gruwelijke wijze vermoord. Een messteek diep in de hals is hem fataal, en terwijl hij sterft worden zijn geslachtsdelen afgesneden. Vanuit het hoofdbureau van de landelijke politie in Dublin wordt Detective Inspector St John Strafford belast met het onderzoek. Hijzelf is ook opgegroeid op een dergelijk landgoed, weet om te gaan met de eigenaardigheden van de bewoners van Ballyglass maar tast toch lange tijd in het duister. Samen met zijn assistent, de jonge Sergeant Jenkins, weet hij de zaak uiteindelijk op te lossen.

Bovenstaande tekst over Snow van John Banville  zou evengoed betrekking kunnen hebben op een detective van Agatha Christie of een van haar epigonen. Banville speelt ook een beetje met dat gegeven wanneer hij Jenkins laat zeggen ‘Maybe they all did it’, Jenkins said with a snicker. ‘Like in the book by what’s-her-name.’ Maar er is een wezenlijk onderscheid tussen deze detective van Banville en die van Christie: de stijl. Banville, in de eerste plaats én al heel lang een auteur van literaire romans, biedt een veel rijkere sfeertekening. Waar het bij Christie vooral gaat om het ontwarren van de puzzel, daar investeert Banville wezenlijk in de psychologie van zijn personages, vooral die van de hoofdpersoon, Strafford. Een vergelijking met de Maigret-verhalen van Georges Simenon snijdt meer hout.

Hevige sneeuwval, de afgelegen locatie en de moeizame wijze waarop de inspecteur zich daar doorheen beweegt, spiegelen in hun geslotenheid in zekere mate zijn zoektocht naar de dader en diens motieven. Dat is mooi gedaan. Banville schreef altijd al detectives naast zijn literaire werk, maar deed dat tot nu toe onder het pseudoniem Benjamin Black. Dit is de eerste krimi onder zijn eigen naam.

Snow / John Banville / 336 blz / Faber, 2020

zondag 4 december 2022

Alfred Nobel: de man en zijn erfenis

Over een week is het weer zover. Op 10 december, de sterfdag van Alfred Nobel, worden de jaarlijkse Nobelprijzen uitgereikt. Het is een traditie die sinds 1901 bestaat, dus een traditie die voor iedereen die nu leeft als het ware een vast onderdeel is van het leven. Je vraagt je er niets bij af, het is zoals het is. Maar nu ik ben gestopt met werken, is er juist wél tijd om me te verdiepen in dit soort onderwerpen. En laat nu drie jaar geleden een degelijke en diepgravende biografie van Alfred Nobel zijn verschenen, van de hand van de Zweedse journaliste en onderzoekster Ingrid Carlberg. De eerste waarvoor de prestigieuze Nobelstichting in Stockholm haar archieven zonder voorbehoud heeft geopend, de eerste waarbij op basis van de vondsten uit dat archief gericht aanvullend onderzoek kon worden uitgevoerd in talrijke andere archieven in Zweden, Noorwegen, Rusland, Frankrijk en Duitsland. Met andere woorden: het leven en werk van Alfred Nobel ligt voor ons. Nobel de uitvinder. Nobel de ondernemer, de industrieel. Nobel de familieman. En natuurlijk Nobel de idealist, de man die bij zijn dood een gigantisch vermogen bestemde voor de naar hem genoemde prijzen. 

Dat complete beeld dat Carlberg de lezer hier biedt is trouwens wel behoorlijk complex. Niet alleen vanwege de veelzijdige ambities van Nobel zelf, waarvoor hij zich bewoog op verschillende terreinen, maar ook omdat de geschiedenis van het 19e-eeuwse Europa een ingewikkeld verhaal is. Die historische context bepaalde in sterke mate het doen en laten van Nobel, de reden waarom Carlberg die uitvoerig schetst. En vanzelfsprekend was Nobel niet de enige die door zijn uitvindingen de maatschappij vooruit wilde stuwen. Tientallen vooraanstaande wetenschappers zetten tijdens het leven van Nobel wezenlijke stappen, van Edison en Marconi tot aan Pasteur en Röntgen. Ook die belicht Carlberg. Als je die brede blik kan waarderen, is dit een geweldig boek. Maar toegespitst op Nobel zelf, had het allemaal wat compacter kunnen zijn.

Alfred Nobel had zijn ondernemingslust niet van een vreemde. Zijn vader, Immanuel Nobel jr. (1801-1872), kende als aannemer, architect, uitvinder en industrieel hoge pieken en diepe dalen. Als aannemer ging hij failliet, als industrieel in springstoffen ontplofte zijn fabriek, en als uitvinder wist hij de Russische tsaar te overtuigen van het vernietigende vermogen van een door hem ontworpen zeemijn. Carlberg besteedt er de eerste honderd bladzijden van haar boek aan. Die lezen als een avonturenroman.

De uitvinder van het dynamiet, zo staat Alfred Nobel bekend. Maar dat dynamiet was een eindstation van een lange weg, een lijdensweg zou je kunnen zeggen. De ‘oerversie’ ervan was nitroglycerine, in 1847 ontdekt door de Italiaanse scheikundige Ascanio Sobrero. Sobrero was van mening dat de vloeistof veel te explosief in het gebruik was, iets waar vader en zoon Nobel ook al snel achter kwamen. In fabrieken, tijdens transporten en in langdurige opslag – het verouderingsproces kon leiden tot een spontane explosie – vonden ontploffingen plaats, vaak met tientallen dodelijke slachtoffers. Maar de industrie bejubelde de onvoorstelbare kracht van de nitroglycerine, mijnbouwers en tunnelmaatschappijen namen de mogelijke ongelukken voor lief. Pas toen Alfred Nobel in 1867 het probleem aanpakte door de nitroglycerine te laten opzuigen in een poreuze stof, in dit geval kiezelgoer, was dit probleem van de baan. Hij noemde het nieuwe mengsel dynamiet. Het zou hem schatrijk maken.

Carlberg schetst een fascinerend beeld van het zakendoen in het Europa van de tweede helft van de 19e eeuw. Voor Nobel was de uitvinding van het dynamiet niet meer dan een eerste stap, pas bij het verkrijgen van een patent ging hij serieus geld verdienen. Patenten moest je in Nobels tijd per land aanvragen. Rechters beslisten daarover, niet zoals nu instellingen met deskundigen. Kortom: een ideaal jachtterrein voor oplichters. 

Er is vaak geschreven dat Nobel de naar hem genoemde prijzen instelde als een soort van goedmakertje voor het leed dat zijn dynamiet de mensheid had toegebracht. Dat is wat kort door de bocht, maar tegelijk is deze discussie ook wat diffuus én beladen. Nobel nam het standpunt in dat zijn dynamiet was ontwikkeld voor vreedzaam gebruik. Dat was aantoonbaar, en de voordelen ervan waren groot. Dat je er ook een bomaanslag mee kon plegen op de Russische tsaar was een feit, maar dat was niet zijn schuld. In Nobels correspondentie zijn talrijke plekken aan te wijzen die duidelijk maken dat hij er toch wel mee zat.

Nobel werd niet oud, hij zou slechts 63 worden. Het aansturen van de ‘multinational’ die zijn bedrijf gaandeweg was geworden, was zijn passie, maar viel hem ook zwaar. Zijn hart lag bij het experimenteren, het laboratoriumwerk, het zoeken naar nieuwe producten. Hij noemde zichzelf geen wetenschapper, voelde zich meer een onderzoeker met een neus voor de juiste richting. Al jarenlang had hij zichzelf een sabbatical voorgenomen, een jaar vrijheid, een jaar onderzoek. In 1891 kwam het er eindelijk van, dacht hij. Naast zijn Parijse hotel particulier kocht hij een kolossale villa en landgoed in het Italiaanse San Remo, direct aan de Middellandse Zee. Hij liet er een laboratorium aanleggen. Maar zich helemaal vrijmaken van de zakelijke beslommeringen, dat lukte niet echt.

Dat wetenschap de basis vormde voor vooruitgang, daarvan was Nobel overtuigd. Naarmate zijn vermogen groeide, groeide ook het besef dat hij daarmee iets zou kunnen doen voor de mensheid. Een jaar voor zijn dood wijzigde hij zijn testament ingrijpend. Het overgrote deel van zijn erfenis bestemde hij nu voor de jaarlijkse prijzen. Voor natuurkunde, scheikunde, fysiologie of geneeskunde, literatuur en vrede. Het geldbedrag voor een winnaar was, in vergelijking met andere prijzen, astronomisch. Zijn overwegingen tot de prijs, het waarom van de vredesprijs, het waarom van de Noorse betrokkenheid inzake de vredesprijs, de rechtszaken die een deel van Nobels familieleden aanspanden toen ze ontdekten dat ze bijna niets uit de erfenis zouden krijgen: Carlberg beschrijft het uitvoerig. Opnieuw, een spannend verhaal.

Zoals opgemerkt, op zaterdag 10 december aanstaande worden de prijzen uitgereikt. De prijs voor de literatuur is dit jaar toegekend aan de Franse auteur Annie Ernaux. Over haar dus volgende week.

Ingrid Carlberg / Alfred Nobel. Het verhaal van een man en zijn tijd / Vertaald uit het Zweeds door Geri de Boer / 687 blz / De Bezige Bij, 2020