zondag 26 november 2023

De geboorte van Maarten Koning

Als je zoals ik graag leest, zou het heel plezierig kunnen zijn om lid te worden van een schrijversgenootschap. Dacht ik ooit, in een ver verleden. Om, samen met gelijkgestemden, diep in het oeuvre van een van mijn favoriete schrijvers te duiken. Er zijn in het Nederlandse taalgebied tientallen van dergelijke clubjes. Ze noemen zich niet altijd een ´genootschap’, ofschoon die term wel populair is. Je hebt bijvoorbeeld het Multatuli Genootschap, het Louis Couperus Genootschap en het Genootschap Belle van Zuylen. Maar Vestdijk heeft een Kring, de Vestdijkkring. En er is het Boudewijn Büch Gezelschap. De Marcel Proust Vereniging. De Arthur van Schendel Stichting. En de Vasalis-werkgroep-Roden. Jarenlang heb ik de activiteiten van die aanbidders van Couperus en Vestdijk gevolgd, zonder me daadwerkelijk als lid aan te melden. Het leek me uiteindelijk toch te beperkt om je eindeloos met steeds dezelfde schrijver bezig te houden.

Want wat doet zo’n literair genootschap? Bovenaan de missie, zoals verwoordt op de meeste websites, staat het promoten van het werk en het gedachtegoed van de schrijver. De activiteiten die daarvoor worden ingezet zijn divers, dat kan variëren van het organiseren van lezingen tot het (mede)subsidiëren van de uitgave van werk van de betreffende schrijver, als dat te marginaal is om op een puur commerciële basis te worden uitgegeven. Hoe breed dat aanbod van activiteiten kan zijn, toont de website van de Britse Jane Austen Society: heel veel ‘Tea’, muziek en dansworkshops, maar ook volop lezingen door vooraanstaande wetenschappers. En dat alles vanuit een handvol vestigingen verspreid over het land. Maar dan heb je ook te maken met een al eeuwen veelgelezen schrijfster, wiens sterrenstatus de afgelopen decennia nog eens werd versterkt door projecten als de BBC-verfilming van Pride and Prejudice met Colin Firth en Jennifer Ehle. Sindsdien lijkt 'the sky the limit’.

Schrijversgenootschappen in het Nederlandse taalgebied kunnen van zo’n succes alleen maar dromen. Met beide voeten stevig op de grond blijven staan en met beperkte middelen proberen je publiek te bereiken, dat is het. En precies dat wordt prachtig verwoordt in een van de sprankelendste romans van dit najaar: Het Genootschap. Auteur Wim Huijser beschrijft daarin het oprichten van een schrijversgenootschap, gewijd aan de in 2008 overleden J.J. Voskuil. De auteur van de inmiddels legendarische reeks Het Bureau, alsmede een handvol romans en reisdagboeken. 

Sprankelen doet het boek dankzij een geniale vondst van Huijser: de oprichters van het genootschap hebben bedacht dat zij een beroemd personage als erelid willen benoemen: Maarten Koning, de hoofdpersoon van Het Bureau. Een fictief personage neerzetten als een mens van vlees en bloed, in een op de realiteit gebaseerde roman: je moet maar durven. Maar Huijser stoort zich niet aan wat wel of niet kan, en gaat ermee om als een behendig jongleur. Hij deed dat trouwens de afgelopen twee jaar eerder in de wandelboeken, Aan de wandel en Op Pieterpad, waarin hij Maarten – en vanzelfsprekend ook diens echtgenote Nicolien – door Nederland liet wandelen. 

Maarten is verrast wanneer hij een brief ontvangt van het J.J. Voskuil Genootschap met de mededeling dat ze hem, als alter ego van Han Voskuil, hebben benoemd tot erelid. Maar de brief maakt hem ook nieuwsgierig, en misschien zelfs een beetje trots. Dat hij nog niet vergeten is. Sinds het overlijden van zijn schepper, en na de publicatie van diens postuum verschenen werken, is het immers wat rustig geworden rondom zijn persoon. Dus maakt hij een afspraak met het bestuur van het genootschap om kennis te maken. Nicolien ziet het monkelend aan, bang voor de verstoring van hun rust. 

In ruim 120 korte hoofdstukjes van maximaal twee bladzijden, eigenlijk een soort scènes, vertelt Huijser het verhaal. Hoe Maarten zich laat strikken voor het erelidmaatschap en toezegt af en toe een lezing te verzorgen. Hoe hij meewerkt aan een gids van ‘Voskuilplekken'. Hoe de bestuursleden, niet al te bedreven op dit gebied, het genootschap op poten proberen te zetten. Hoe Maarten af en toe moet slikken wanneer een van de jongere bestuursleden – medewerkster in een grote boekhandel – onverwachte invalshoeken bedenkt om Voskuils werk aan de jongere generatie te slijten – bijvoorbeeld de nog nooit benoemde lgbtq+ aspecten van Voskuils vroege roman Bij nader inzien. En daar in een culturele talkshow aandacht voor weet te krijgen, zodat het een trending topic wordt. Door de gekozen opzet van ultrakorte hoofstukjes voelt het geheel aan als een vrolijke, bij vlagen hilarische confettiregen. 

De grootste verrassing is voor mij de speelse manier waarop Huijser omgaat met Maarten en Nicolien in hun rol van fictieve personages in een niet-fictieve, echte wereld. Met de niet te vermijden spiegelingen en schuivende perspectieven die daaruit volgen. Dat levert prachtige scènes op, zoals die waarin Maarten en Nicolien, op de dag van verschijnen van deel 2 van de dagboeken van Voskuil, het afgelopen voorjaar, moed verzamelen om het te gaan lezen. En de lichte weemoed, of beter bevreemding, die hen bevangt wanneer zij het gelezen hebben. Vooral de dagboeknotitie die Han Voskuil neerscheef op 21 januari 1957, met betrekking tot een nieuwe roman, raakt hen. Daarin zegt Han tegen Lousje (Nicolien) dat dat boek heel ‘mieters’ gaat worden, ook voor hemzelf, omdat hij heeft besloten er een rol in te spelen: ‘Zelf ben ik Maarten…’, zegt hij. De ‘echte’ Maarten kan slechts concluderen: ‘Dit is het dus. Hier brengt Voskuil mij ter wereld.’

Begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag is de locatie waar de roman eindigt. Bij het graf van Johannes Jacobus Voskuil wachten Maarten en Nicolien daar op de ‘genoten’ van het J.J. Voskuil Genootschap. Dat zijn er op deze eerste Genootschapsdag veel. Maarten zal ze na het bezoek aan het graf rondleiden langs Voskuilplekken in de buurt: ‘Een tijdje bleven ze naast elkaar staan. De band met hun schepper voelde als altijd onwezenlijk. Voor hetzelfde geld had Voskuil voor zijn alter ego’s twee andere namen gekozen. Johan en Liesje bijvoorbeeld, of Maartje en Nico-Han. In dat geval zouden hier twee andere personages hebben gestaan. Weliswaar met eenzelfde karakter, maar met een heel ander voorkomen. […] “Wat zullen die mensen nou voor verwachtingen hebben van ons”, vroeg Nicolien zachtjes. “Elk van hen heeft jaren geleden al een voorstelling van ons gemaakt”, antwoordde hij. “Iedereen ontmoet straks zijn eigen Maarten en Nicolien. Het maakt niet uit wat wij doen of zeggen. Het beeld staat al vast vanaf het moment dat ze aan ‘Het Bureau’ begonnen”.’ 

De groep kwam langzaam dichterbij, druk pratend en lachend. “Even volhouden”, bemoedigde Maarten terwijl hij haar hand pakte, “over een paar uur zijn we weer thuis bij Poes.

Wim Huijser / Het Genootschap – Een modern feuilleton  / 295 blz / Noordboek, 2023

zondag 19 november 2023

De 100-jarige die op slag wereldberoemd werd

Het verhaal is al vaak verteld, maar het is zo mooi dat het deze ene keer nog wel mag. Op 5 augustus 2010 verscheen in de Sunday Book Review van de New York Times een uitvoerige bespreking waarvan dit, overgezet in het Nederlands, de kern was: ‘ “In de ban van de tegenstander” en “Komedie in mineur” zijn meesterwerken, en Hans Keilson is een genie. […] Lees deze boeken en doe net als ik: zet hem op de lijst die ieder van ons zelf moet samenstellen, de lijst van de allergrootste schrijvers ter wereld.’ De recensente, schrijfster Francine Prose, was een dame die aanzien genoot. Haar artikel werd door andere kranten overgenomen en wereldwijd doken journalisten op het verhaal. 

Ook bij ons werd Keilson binnen enkele dagen een hype, hij was immers een Nederlandse schrijver. Dat hij de genoemde boeken al heel lang geleden had geschreven, en dat hij als bescheiden auteur van een klein oeuvre voor het eerst vol in de spotlights stond, maakte het verhaal natuurlijk nog mooier. Met als uitsmijter dat hij acht maanden vóór zijn ‘herontdekking’ zijn 100ste verjaardag had gevierd. Keilson zelf moest even wennen aan alle aandacht van de media, van buitenlandse uitgeverijen die zijn werk wilden vertalen en van Nederlandse lezers die de eerste weken tevergeefs de boekhandel inliepen. 

Afgelopen voorjaar verscheen de biografie Hans Keilson. Telkens een nieuw leven. Een kloek boek waarin biograaf Jos Versteegen op degelijke en overzichtelijke wijze een beeld schetst van Keilsons leven vóór zijn herontdekking. Die eerste 99 jaar, om het zo maar te zeggen. Dat leven blijkt verrassend afwisselend en spannend te zijn geweest. En ook de inspiratie te hebben geleverd voor de meeste van zijn literaire teksten. Leven en oeuvre die in elkaar grijpen, hoeveel beter wil je het hebben in een schrijversbiografie?

Hans Keilson wordt geboren op 12 december 1909, als zoon van een Joods echtpaar dat in het kuurstadje Freienwalde, ongeveer 60 kilometer ten oosten van Berlijn, een textielzaak drijft. Hij groeit op in een onrustige tijd. Tot zijn vroege herinneringen behoren het vertrek van zijn vader als dienstplichtig soldaat in 1914, diens terugkomst als een geestelijk aangeslagen man, de politieke moorden in de vroege jaren twintig en de hyperinflatie. Na het gymnasium te hebben afgerond begint hij in Berlijn aan een studie medicijnen. Ter ontspanning volgt hij tegelijkertijd een opleiding tot sportleraar, terwijl hij voor de inkomsten in een bandje speelt – viool en trompet. En begint hij zijn indrukken van het leven om hem heen op te schrijven, wat binnen enkele jaren zal uitgroeien tot de roman Das Leben geht weiter. Kort nadat hij het manuscript daarvan inlevert bij uitgeverij S. Fischer, is hij in Berlijn getuige van de brand in de Rijksdag. Het is 1933, het leven om hem heen zal snel verhevigen.

Met al zijn medische examens afgelegd, en alleen zijn praktijkjaar nog voor de boeg, strandt hij op een nieuwe verordening die het Joden onmogelijk maakt zich aan te sluiten bij een ziekenfonds. Wat neerkomt op een beroepsverbod. Dus gaat hij aan de slag als sportleraar op Joodse scholen. Maar realiseert zich dat dit, bij de te verwachten ontwikkelingen, ook eindig zal zijn. Om dat voor te zijn, neemt hij in september 1936 samen met zijn vriendin de wijk naar Nederland. Met in één koffer zijn hele bezit. 

Keilson zal Nederland nooit meer voor langere tijd verlaten, en zich zelfs in 1951 laten naturaliseren tot Nederlander. Hij heeft dan in de onderduik de oorlog overleefd, zijn indrukken daarvan verwerkt in de korte roman Komedie in mineur (1947) en de aanzet geschreven van In de ban van de tegenstander (1959), zijn grote roman die gaat over de beleving van goed en kwaad, over de fascinatie die je kan hebben voor de gedachten van je vijand. Het eerdere boek, Komedie in mineur, is ‘luchtiger’ als het gepast is deze term te gebruiken. Het verhaal gaat over een jong echtpaar dat in de oorlog een onderduiker in huis neemt, een man op leeftijd. Op een gegeven moment overlijdt deze, en wat doe je dan? Hoe kom je van het lichaam af, zonder dat iemand dat merkt? Een serieuze vertelling, met tragikomische kantjes. Voor deze boeken vindt Keilson met enige moeite uitgevers, ook voor de vertaling in het Nederlands. Maar ondanks milde kritieken worden het geen verkoopsuccessen. Dat geldt ook voor de Engelstalige edities. 

Keilson voelt zich weliswaar schrijver, maar beoefent met evenveel passie de psychiatrie. Omdat zijn Duitse diploma’s hier ongeldig zijn, studeert hij nogmaals medicijnen en laat zich opleiden tot psychiater. Of zenuwarts, zoals hij zich liever noemt. Met als specialisatie het behandelen van patiënten met een trauma. Als oorlogsslachtoffer – zijn ouders vergast in Auschwitz, veel vrienden ziet hij eveneens niet terug – weet hij waarover hij praat. Hij bedenkt een handelwijze, publiceert daarover en maakt er internationaal furore mee.

Zo oud worden als Keilson betekent dat je heel lang hebt om na te denken over je verleden. Hoe het allemaal zo gelopen is. Je komt dan als vanzelf tot de kern. Je merkte dat bij  interviews die hij indertijd gaf, bijvoorbeeld het gesprek in 2010 met Wim Brands voor het televisieprogramma VPRO Boeken. Als hij Hitler eens kon spreken ….? Nou, Keilson wist het wel. Hem vragen – of het lospeuteren, waar hij als psychiater goed in was – waar nu die haat tegen Joden toch vandaan kwam. 

Als je zo oud wordt, en vaak terugdenkt, wordt je misschien ook kritischer. Tegen het einde van zijn leven had hij het gevoel dat hij – ondanks dat zijn Duitse uitgever recent een mooie ‘Verzamelde werken’ had verzorgd, waarin ook de verspreide teksten en zijn poëzie waren opgenomen – als schrijver miskend was. Of misschien wel gewoon mislukt. Vandaar dat die herontdekking op zijn 100ste, toen hij er eenmaal aan gewend was, hem zo blij maakte. In maart 2011 stapte hij dan ook, voorzichtig schuifelend achter zijn rollator, vastberaden de Amsterdamse Stadsschouwburg binnen. Met zijn 101 de oudste debutant op het Boekenbal ooit.    

Jos Versteegen / Hans Keilson. Telkens een nieuw leven / 544 blz / Nieuw Amsterdam, 2023

zondag 12 november 2023

Winnaar Boekenbon Literatuurprijs 2023

Op 22 december vorig jaar plaatste Jan Vantoortelboom een post op facebook met een selfie, zittend in de trein, en de tekst ‘Naar Haarlem gespoord voor nieuwe auteursfoto’s. Er viel nog iets te maken van die kop, zei de fotograaf. Maar de kogel is door de kerk. De nieuwe roman verschijnt eind mei 2023 bij uitgeverij Atlas Contact.’ Schrijvers volgen op hun social media kan heel aardig zijn, zeker wanneer auteurs hun posts zelf intikken en dat niet aan hun uitgeverij overlaten. Uit het bericht van Vantoortelboom werd mij duidelijk dat er een nieuwe roman in aantocht was, én dat de uitgever in het boek geloofde. Daarom zijn auteur naar de fotograaf stuurde voor een nieuwe, scherper geformuleerde uitstraling. Sinds het succes van Vantoortelbooms roman Meester Mitraillette (2013), dat door DWDD werd uitgeroepen tot Boek van de maand en dus een bestseller werd, was het wat rustiger geworden rondom de schrijver. Misschien iets te rustig. Zijn drie daaropvolgende romans kregen van de meeste recensenten weliswaar gunstige beoordelingen, maar bereikten een kleiner publiek. Die nieuwe roman, Mauk, gaat het tij wellicht keren. Het werd afgelopen donderdag namelijk bekroond met de Boekenbon Literatuurprijs 2023. 

Mij bekroop de afgelopen jaren weleens het gevoel dat Vantoortelboom weliswaar sterk is in het uitdenken van een plot, complexe karakters en ongewone situaties, maar dat hij in de uitvoering soms huiverig is dit alles ook stevig neer te zetten. De openingszin van Mauk is een mooi voorbeeld dat hij daartoe wel degelijk in staat is: ´Nu ik hier lig te sterven, heb ik het voorrecht te besluiten dat ik dit alles, dit wat men zo voldaan het leven noemt, had overgeslagen, als ik daartoe de kans had gekregen.’ Die zin zet de toon, het is een aankondiging van onverbloemd schrijven.

Maurits K., afgekort Mauk, is een beschadigde man. En, vrij uitzonderlijk, realiseert zich dat. Kan het plaatsen. Een grote rol speelt daarin de geestelijke mishandeling op jonge leeftijd door zijn vader, een autoritair schoolhoofd. Die druk heeft hij alleen kunnen verduren door bescherming te zoeken bij zijn oudere broer Henri. Maar bestaat die echt, of heeft Mauk hem gecreëerd? Datzelfde geldt voor Mauks avonturen in het Wilde Westen. Gevoed door de boeken van Karl May en met behulp van poppetjes van Indianen en cowboys speelt hij scènes uit die boeken na. En ook door hem zelf bedachte verhalen, gebaseerd op de omgang met zijn vader en de daaruit volgende verwarring en angsten. Als een poging tot sublimatie. En dan is er nog sprake van ‘Mauks jaren in het westen’. Ditmaal een bestaand westen, en nog wel onder handbereik, een plek waarvan Mauk ‘genezen’ naar zijn geboortedorp terugkeerde. In korte hoofdstukken, zorgvuldig doserend, pelt Vantoortelboom laagje na laagje weg, steeds iets meer onthullend. De werkelijkheid blijkt in zekere zin nog gruwelijker dan je al vermoedde.

Vantoortelboom groeide op in Elverdinge, een dorp in de Vlaamse Westhoek. Als in eerdere romans vormt dat ook hier het landelijke decor. Tegenwoordig woont hij in Ossenisse, een dorp in Zeeuws-Vlaanderen, aan de oever van de Westerschelde. Een eenzame plek, maar een ideale plek om te schrijven. Zoals geldt voor vrijwel alle schrijvers die niet ieder jaar een bestseller afleveren, is van het schrijven alleen niet te leven. Gedurende corona bouwde hij daarom naast zijn boerderij eigenhandig een sfeervol ‘schrijvershuis’, in traditionele Zeeuwse stijl – hout, zwart – dat je kan huren om aan een manuscript te werken. Waarbij het meelezen en adviseren door Vantoortelboom is inbegrepen. Daarnaast zette hij samen met de Zeeuwse Bibliotheek het project ‘Schrijfvijver’ op, gericht op leerlingen van het vierde leerjaar van het voortgezet onderwijs. Op zoek naar jong talent. De schrijver als coach. 

Jan Vantoortelboom / Mauk / 188 blz / Atlas Contact, 2023 / Foto van de auteur Fjodor Buis

zondag 5 november 2023

De Zelfdenker

Het was gemeen koud, die ochtend van de 29ste januari 1970. Karel van het Reve, die in zijn gloednieuwe Austin 1300 vanuit Amsterdam naar Leiden was komen rijden, verkeek zich daarop toen hij op het Rapenburg wilde parkeren. Zag niet dat de kinderhoofdjes bedekt waren met een laagje ijzel. En gleed met auto en al het water in. Hij wist even niet wat te doen, waarop een voorbijganger hem toebeet: ‘Kom eruit, klootzak!’ Met een beetje hulp wist hij op de kant te komen, waar hij kon vaststellen dat alleen zijn broek drijfnat was geworden. Met enige vertraging kon hij dan ook zijn hoorcollege Russische literatuur geven, in een geleende broek van zijn student Maarten Biesheuvel. Voor deze laatste was het ongeval trouwens een teleurstellende ervaring. Jarenlang had hij gedacht dat Van het Reve God was, maar realiseerde zich nu dat dit niet het geval was. Anders was hij immers toch met zijn auto over het water gereden, of op zijn minst zelf gelopen?

Het kleurrijke leven van Karel van het Reve (1921-1999) is door Willem Melching beschreven in de onlangs verschenen biografie met de passende titel De zelfdenker. Van het Reve zal bij velen vooral bekend zijn vanwege zijn in 1985 gepubliceerde Geschiedenis van de Russische literatuur, het boek waarmee hij een groot publiek bereikte en tevens zijn wetenschappelijke carrière min of meer afsloot. Maar dat was slechts het slotakkoord van een leven dat hij grotendeels in dienst had gesteld van de studie naar de Russische maatschappij en literatuur. 

Die fascinatie voor alles wat Russisch is was voorbeschikt, zou je kunnen zeggen. Karel werd namelijk geboren in wat Melching betitelt als een ‘vrome communistische familie’. Vader Van het Reve werkte bij de partijkrant van de CPN, was een actieve zendeling voor het geloof van de kameraden en maakte regelmatig reizen naar zusterpartijen in het buitenland. Moskou bezocht hij vijf keer. Later in zijn leven kon hij nog vol trots vertellen hoe hij zowel Lenin als Trotski had horen spreken. Fanatiek kon je Karels ouders niet noemen, maar ze waren er wel van overtuigd dat het marxisme-leninisme de waarheid in pacht had. Een dergelijk enthousiasme voor de communistische leer was begin jaren twintig, zo kort na de revolutie, niet ongewoon. 

Op ongeveer negenjarige leeftijd achtte vader Van het Reve het tijd om zijn zoon in te wijden in zijn levensovertuiging. Karel vatte die uitleg later bondig samen: ‘Toen ik als kind een keer boven ziek lag zette mijn vader mij de Leer uiteen. Hij ging tussen mijn bed en dat van mijn grootvader op de grond liggen en vertelde me dat de wereld verdeeld was in twee kampen: de kapitalisten en de arbeiders. De kapitalisten bezaten alles, de fabrieken, de mijnen, het land. Zij werkten niet. De arbeiders hadden niets, en moesten voor de kapitalisten werken, en de kapitalisten werden steeds rijker, en de arbeiders bleven arm.’ Een wereld die bestaat uit twee kampen, de kameraden aan de ene kant, de mensen aan de andere. Karel besefte later dat deze onthulling in zekere zin het einde had betekend van zijn zorgeloze kinderjaren in het Amsterdamse Betondorp.

Karels jongere broer Gerard, de schrijver, verwoordde het later op zijn eigen manier, maakte er literatuur van: ‘Mijn ouderlijke woning was een gevechtspost in de strijd van het internationale proletariaat. Daarmede is veel gezegd. Nooit heb ik een zo geconcentreerde verzameling ontevreden mensen gezien als die welke ons huis bezocht. Het percentage, onder de partijgenoten, van bultenaren, horrelvoeten, asthma- en teringlijders, bezetenen en querulanten was buitengewoon hoog

Het zou geruime tijd duren eer Karel inzag dat de leer van zijn ouders een dwaalleer was. Tijdens zijn studie Russisch, die hij na het behalen van zijn gymnasiumopleiding in 1939 aanvatte en die hij gedurende de oorlogsjaren voor zover mogelijk zelfstandig doorzette, was er nog geen vuiltje aan de lucht. Pas tijdens een verblijf van zes weken in Moskou in 1948, waar hij tijdens het wereldkampioenschap schaken tolkte voor Max Euwe, doorzag hij de leugens van het regime. Hij was ontgoocheld. 

In datzelfde jaar kreeg hij een aanstelling als wetenschappelijk assistent aan het Rusland-Instituut, kort daarvoor door de UvA opgericht. Dat gaf hem tijd om in artikelen zijn visie op de Sovjet-Unie uit te dragen en connecties om die stukken geplaatst te krijgen. Met effect, want de Nederlandse communisten waren hels. Karel werd in 1949 door Marcus Bakker persoonlijk uit de partij gegooid. In dat stadium deed hem dat niets meer. Hij was nu officieel vrij van welke leer dan ook. Hij was ‘zelfdenker’.

Biograaf Melching heeft tijdens zijn onderzoek een schat aan gegevens boven water gekregen, en heeft de neiging veel ervan ook even te noemen. Desondanks is de biografie uiterst leesbaar en gaat hij op de meest wezenlijke elementen van Karels leven wel degelijk dieper in. Zo ook op zijn betrokkenheid bij de pogingen van Russische dissidenten om hun werk of opvattingen gepubliceerd te krijgen in het Westen. Karels hoogleraarschap Slavische Letterkunde, dat hij sinds 1957 in Leiden bekleedde, maakte het voor hem mogelijk met regelmaat naar de Sovjet-Unie te reizen. Tijdens een correspondentschap voor Het Parool in 1967-’68 zat hij er zelfs een heel jaar. 

Vanaf 1965 onderhield hij contacten met dissidenten als Andrej Amalrik – Haalt de Sovjet-Unie 1984? – en de atoomgeleerde Andrej Sacharov – onder andere Pleidooi voor een menswaardig bestaan. Karel smokkelde de manuscripten soms zelf het land uit, vertaalde ze en zocht uitgevers. Andere keren gaf hij ze iemand mee. Zoals het manuscript van het beroemde manifest van Sacharov,  Gedachten over vooruitgang, vreedzame coëxistentie en intellectuele vrijheid, dat de Sovjet-Unie verliet in de vioolkist van Emmy Verheij. Zij wist niet waar het om ging, maar had Karel beloofd de dikke enveloppe geadresseerd aan Het Parool bij aankomst op Schiphol direct op de bus te doen. Vertaald en wereldwijd in dagbladen gepubliceerd, enkele weken later, werd het gezien als een klap in het gezicht van het Sovjet-regime.

Zo langzamerhand werd Karel wat we noemen een ‘publieke intellectueel’. Hij gaf zijn mening, gevraagd en ongevraagd. Als zichzelf of onder zijn pseudoniem Henk Broekhuis. Zijn columns en artikelen, die werden geprezen om hun helderheid en effectiviteit, werden gebundeld in titels als Het geloof der kameraden (1969) en Met twee potten pindakaas naar Moskou (1970). Hij kreeg voor zijn essays in 1981 de P.C. Hooftprijs, net als zijn broer dertien jaar eerder voor zijn proza. En naast dit alles had hij ook nog zijn hoogleraarschap. Zijn hoorcolleges waren vermaard om de boeiende verhalen, de heldere analyses en de ongewoon persoonlijke, haast hartstochtelijke presentatie. Ik heb zo’n college helaas nooit bijgewoond, maar wanneer ik weer eens blader door De geschiedenis van de Russische literatuur. Van Vladimir de Heilige tot Anton Tsjechov stel ik me voor dat de verhalen daarin zo’n beetje de schriftelijke neerslag vormen van die colleges. Heb ik toch wat. 

Willem Melching / Karel van het Reve 1921-1999. De zelfdenker / 414 blz / Prometheus 2023

zaterdag 4 november 2023

Doorzonwoning in een museumzaal

Hoe zou het zijn om een schrijver aan het werk te zien? Gebeurt er dan genoeg om je aandacht vast te houden? Of moet je de beleving zelf invullen? Mij lijkt het laatste het meest waarschijnlijk, maar dat zou misschien per auteur kunnen verschillen. Afgelopen februari konden bezoekers van het Koninklijk Museum voor Schone Kunst Antwerpen het ervaren. Saskia de Coster zat daar op een van de zalen in een glazen cabine, met alleen een bureau en haar laptop. En een stapel boeken van andere auteurs, voor de niet-schrijfmomenten. ‘The author is present’ heette de – ja, hoe noem je zoiets, een performance? In een reportage op internet vraagt een journalist bezoekers naar hun indrukken. ‘Het intrigeert me’, antwoordt een oudere meneer. ‘Dapper’, zegt een jongeman. Maar ze lijken er wat verwonderd naar te kijken. De oudere bezoeker steekt, alvorens de zaal te verlaten, zijn duim op naar De Coster. Het voordeel van de twijfel?

De roman die Coster in haar glazen hokje schrijft is Net echt, enkele maanden na de act verschenen. Het is het verhaal van Max en Manon, en hun opgroeiende dochter Noah. Hij is architect, zij jurist. Ze wonen in een welgestelde buurt in Antwerpen. Aan het begin van het verhaal wordt hun dochtertje geboren, aan het einde slaat die haar vleugels uit. Daartussen gaat een half leven voorbij, gevuld met de hoogte- en dieptepunten die zo’n beetje in ieders leven voorkomen. En met die dagelijkse brij die bij onzorgvuldige omgang ermee uitgroeit tot een sleur. Manon maakt carrière in een nieuwe baan, een start-up die automobilisten wereldwijd  assisteert bij het vinden van vrije parkeerplekken. Tegen het einde van de roman verhuist ze er zelfs voor naar Californië. Max dreigt van zijn werk een burn-out te krijgen en wordt huisman. En begint een affaire met de buurvrouw. Hun dochter laveert tussen beide ouders, heeft met geen van beide een sterke band en voelt zich gaandeweg emotioneel wat gehavend  en gebutst worden. Maar leert daarvan.

Een gezin waarbij de schrijver je naar binnen laat kijken. Als woonde het niet in een herenhuis in Antwerpen in Antwerpen maar in een Hollandse doorzonwoning. Zou dat de relatie zijn met het glazen kamertje in het museum? Ik betwijfel het, te simpel.

Ook tijdens het lezen ‘zie’ je trouwens de schrijver aan het werk. Tussen de hoofdstukken door die steeds aan een van de personages zijn gewijd, neemt ook De Coster in eigen hoofdstukjes de gelegenheid om opmerkingen te maken, zaken te verduidelijken, te vertellen over haar eigen leven en zo meer. Soms voegt dat iets toe, andere keren vraag je je af wat ze ermee beoogt. 

Ik luisterde het boek, nadat ik in de boekhandel wat gebladerd en gelezen had. Daardoor mis je de bijzondere vormgeving, waar duidelijk over is nagedacht. Maar wat je met luisteren ontegenzeggelijk wint is levendigheid. En dat kan dit verhaal, dat deels bestaat uit vrij alledaagse en soms voorspelbare gebeurtenissen, wel gebruiken.

Saskia de Coster / Net echt / Luisterboek, voorgelezen door Lore Dejonckheere / 3 uur en 45 minuten / Das Mag Uitgevers, 2023 / via Storytel

donderdag 2 november 2023

De werkbare waarheid

De term ´werkbare waarheid´ klinkt niet heel fris. Hij roept een beeld op van subjectief geschipper, van compromissen aangaan en van het eigenbelang laten prevaleren boven dat van de gemeenschap. De term wordt - iets te vaak - gehanteerd door enkele van de personages in Schemering, de nieuwe roman van Philippe Claudel. In de eerste bladzijden daarvan wordt de pastoor van een landelijk dorpje dood aangetroffen op straat. Zijn schedel is ingeslagen. Het oplossen van deze moord is de taak van de Politieman en zijn assistent, de Plaatsvervanger. Maar al snel merken zij dat de notabelen van het dorpje driftig meedenken en met de namen van mogelijke daders komen aanzetten. In hun ogen kan het niet anders dan dat een van de moslims die in het voornamelijk christelijke dorp wonen de dader is. Waarmee het ineens een religieuze moord is geworden. Dat is een werkbare waarheid, en tegelijk de waarheid van de meerderheid. Want de oplossing is simpel: het elimineren van het groepje moslims.

De personages die deze roman bevolken hebben vanzelfsprekend allemaal een naam, maar Claubel noemt ze bij hun functie: Pastoor, Imam, Burgemeester, Notaris, Dokter, Bisschop, Commandant, Markgraaf en, zoals al genoemd, Politieman en Plaatsvervanger. Uitsluitend bij  die laatste twee maakt hij werk van een karakterbeschrijving, vrijwel alle anderen zijn types met maar één uitgesproken karaktertrek die door Claudel flink wordt aangezet: de Burgemeester is laf, de Bisschop lui, de Commandant doet aan damage control enzovoorts. 

Het verhaal is gesitueerd in een niet nader benoemd gebied aan de rand van een groot rijk. Ver van het dorp, in de hoofdstad, zetelt de keizer. Het zal omstreeks 1900 zijn, in de nadagen van de Oostenrijk-Hongaarse dubbelmonarchie. De monarchie waarin er voor lang niet alle bevolkingsgroepen vrijheid van denken en geloof was. Even verderop van het dorp, net over de grens is de Islam een belangrijk geloof.

Tijdens een groot deel van het verhaal is het dorpje als gevolg van heftige sneeuwval zo goed als geïsoleerd van de buitenwereld. Dat geeft een ietwat beklemmend effect dat de dramatische werking van het verhaal, de jacht op een moordenaar, versterkt. Maar Schemering is veel meer dan een prettig weglezende thriller. Het is een doordachte schets van een samenleving onder allerlei soorten van druk, een maatschappij die tot stilstand lijkt te komen, waarin al te lang allerlei doodlopende paden worden bewandeld. Waarin mensen niet langer zelf hoeven na te denken, dat doen de bestuurders wel. En waarin bewijs niet meer nodig is om een moordenaar aan te wijzen. 

Philippe Claudel / Schemering / Vertaald uit het Frans door Manik Sarker / 414 blz / De Bezige Bij, 2023