zondag 29 oktober 2023

Hellevaart op de Congo

In 1899 verscheen in drie achtereenvolgende nummers van het Britse tijdschrift Blackwood´s Magazine een roman die wereldberoemd zou worden: Heart of Darkness. Het is het verhaal van een tocht over de Congorivier, stroomopwaarts, het donkere binnenland in. De schrijver, Joseph Conrad, putte uit eigen ervaring. Een kleine tien jaar eerder had hij als kapitein van een stoomboot diezelfde tocht gemaakt. In de roman krijgt ene Charlie Marlow opdracht die tocht ook te maken, met een tweeledig doel: een lading ivoor bemachtigen en het traceren van de handelsagent Kurtz, die geflipt is en midden in de jungle een eigen staatje heeft gecreëerd. Het lukt Marlow om Kurtz te vinden, die inderdaad een volstrekt bandeloze tiran blijkt te zijn. 

De roman zou een bron van inspiratie worden voor schrijvers en filmers waaronder – de meest beroemde ontlening – Francis Ford Coppola’s speelfilm Apocalypse Now. Daar is het verhaal weliswaar verplaatst naar Vietnam en Cambodja omstreeks 1970, maar in de kern intact gebleven. Marlon Brando speelt op onnavolgbare wijze Kurtz, nu een gedeserteerde Amerikaanse kolonel.

Ook in de Nederlandse literatuur heeft Conrads roman sporen nagelaten. De vroegste, in moment van verschijnen vrijwel aansluitend op Conrad, is de roman Tropenwee van Henri van Booven. Fragmenten daaruit verschenen vanaf 1901 in verschillende bundelingen en literaire tijdschriften, in 1904 publiceerde Van Booven het uiteindelijk in boekvorm. Tropenwee groeide in de decennia erna met maar liefst achttien drukken uit tot een van de meest succesvolle Nederlandse romans uit die jaren. Maar na de laatste druk, in 1948, verdween het volledig van de radar. De Belgische uitgeverij Davidsfonds bracht eerder dit jaar een mooie nieuwe editie uit. Naast de roman vinden we daarin ook brieven en dagboekaantekeningen die Van Booven tijdens de tocht schreef. Want hij maakte, net als Conrad, daadwerkelijk de reis over de Congo.

Conrad was scheepskapitein van beroep, voor hem betekende de reis over de Congo niet meer dan een van zijn vele opdrachten. Maar wat dreef een jongeman van 21 jaar om in dienst te treden van de Nieuwe Afrikaansche Handels-Vennootschap (NAHV) en in oktober 1898 in Antwerpen in te schepen op een luxe passagiersschip met bestemming Congo, in de wetenschap dat een groot deel van de ambitieuze jonge mannen die ditzelfde deden binnen korte tijd bezweken aan een tropische ziekte? In zijn dagboek schrijft hij: ‘Ik verliet Holland om in de Congo geld te verdienen, me in het Engels te bekwamen doch in de eerste plaats om als journalist iets van de wereld te zien en ondervinding op te doen.’ Ondervinding zou hij krijgen.

Congo-Vrijstaat was ontstaan tijdens de zogenoemde Conferentie van Berlijn in 1884, waar Europese mogendheden onder leiding van kanselier Bismarck Afrika onder elkaar verdeelden. De nieuwe kolonie werd niet toegewezen aan een land, maar werd het particuliere bezit van de Belgische koning Leopold II. Deze had zich enkele jaren eerder de oneindige mogelijkheden van het gebied gerealiseerd en had de ervaren ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley ingehuurd om de talloze lokale stammen zover te krijgen dat zij hun landrechten aan hem zouden afstaan. Dat lukte Stanley binnen enkele jaren, dus had de koning tijdens de bijeenkomst in Berlijn recht van spreken – vond men. En mocht hij zich de gelukkige eigenaar noemen van een immens gebied dat extreem rijk was aan de meest gewilde grondstoffen en andere producten.

Van Boovens alter ego in de roman heet Jules. Op de boot naar Congo, een reis van drie weken, leest hij de reisverslagen van Livingstone en Stanley. Hij voelt zich herboren, deel uitmakend van een grandioos project: ‘Een nieuwe, geweldige wereld vol ontzaglijke belofte leefde in zijn verbeelding, hij was stil verheugd dat het einde van de reis nu snel ging komen, hij zag er vol begeerte en verwachting naar uit.’ Na aankomst wordt hij direct doorgestuurd naar zijn post in de binnenlanden. Gaandeweg bekruipen hem dan wat onrustgevoelens, veroorzaakt door geluiden in de nacht, door de wijze waarop de ‘witte mannen’ gedreven door eigenbelang de ‘zwarten’ als vuil behandelen, door signalen van corruptie of moedwillige verloedering, door het lek geprikt worden door muggen en ga zo maar door. Het betekent een aanslag op lichaam en geest. De jubelende stemming van Jules maakt tijdens de tocht naar zijn factorij plaats voor de eerste tekenen van uitputting. Op een wrakke boot, van God en alle mensen verlaten, en ver van enige vorm van medische hulp, krijgt hij malaria en zinkt weg in een delirium.

Van Booven hield van mooi schrijven. Van woordkunst. Zakelijkheid en realisme maken dan ook bij vlagen, vooral in de koortsachtige passages of bij de beschrijving van natuurverschijnselen, plaats voor een overdadige schrijfstijl:

De Holland kwam nu recht op de steile, rode rotsen aan, die, zo dicht bij de plaats waar de rivier in Stanley Pool mondt, dreigend uit het gele water van de stroom zich hieven. De lage zon deed tegen de loodrecht opstaande wanden een wild gespeel van enorme schaduwen gaan, schaduwen die velerlei grillig gevormde, loerende monsters geleken. […] Hier kropen de oevers naar elkander toe. Langzaam, gestadig vernauwde zich dit uitgestrekte watervlak weer tot een rivier, die zo snel tussen de bergen zich wrong, dat de oude, wrakke Holland daar bijna niet vorderde. In het woeste licht van de rode avond geleken nu de nabije, purperen rotsen de grimmige wachters voor de ingangen van oorden waarheen de hopeloze, eeuwig rampzalige gedoemden gaan ….’

Het is een heel persoonlijke, hartstochtelijke stapeling van beelden. Zwanger van een broeiend noodlot. Luc Renders, die een nawoord verzorgt, heeft het over ‘een gekunstelde woordlawine waarin de lezer volledig ondergedompeld wordt.’ Op mij kwam het over alsof je niet met Jules maar met Couperus op de Congo vaart -alleen was die een begaafdere stilist.

Wekenlang zweeft Jules op het randje van de dood, maar hij overleeft zijn hellevaart. Verzwakt wordt hij op de boot naar huis gezet. Lang heeft zijn verblijf in Congo niet geduurd, maar daar heeft hij achteraf vrede mee. De lokale kerkhoven liggen immers vol met jongens die nog geen vijfentwintig zijn. Hij heeft geluk gehad.

Congo als een plek die je lichaam sloopt, die je geest afstompt, die je ertoe brengt medemensen te behandelen als vee: ziedaar het thema van Tropenwee. Het is geen aanklacht tegen het kolonialisme op zich, tegen onderdrukking. Al zal Van Booven in de jaren erna, bij meerdere van de vele herdrukken, aanpassingen doen om de roman te laten aansluiten bij de veranderende publieke opinie, de tijdgeest zo u wilt. Maar dat is een stukje literatuurgeschiedenis. 

Van Booven zou nooit meer zo’n avontuurlijk project ondernemen. Maar het schrijven en de journalistiek hadden hem na Tropenwee wel gegrepen. Hij zou nog tientallen romans schrijven, die echter nooit het succes van zijn debuut evenaarden. Zijn journalistieke werk verrichtte hij voor de NRC. En in 1933 publiceerde hij de eerste biografie van zijn grootste literaire held. Wie dat was? Louis Couperus, vanzelfsprekend.

Henri van Booven / Tropenwee / Met een nawoord van Luc Renders / 477 blz / Uitgeverij Davidsfonds, 2023

donderdag 26 oktober 2023

Het eilandgevoel

Dörte Hansen schrijft over het verloren gaan van een manier van leven, van landschappen, van groepen mensen die voelen dat ze met elkaar zijn verbonden. Dat was zo in haar eerste twee romans, Het oude land en Het middaguur (zie dit weblog respectievelijk 15 september & 25 oktober 2020). Het fruitteeltgebied bij Hamburg stond centraal in haar eerste boek, het boerenland van het eveneens Noordduitse Sleeswijk-Holstein in het tweede. Ditmaal blijft ze weliswaar in de noordwesthoek van Duitsland, maar benoemt het gebied nadrukkelijk niet: ‘Op een eilandveer, ergens in Jutland, Friesland of Zeeland, …’, opent ze de roman. Naar zee speelt zich af op een willekeurige plek, een locatie die model kan staan voor zovele van dergelijk eilanden voor de Deense of Duitse kust.

Het is de wereld van de lokale visserij die langzaam maar zeker verloren gaat. Bij nacht en ontij uitvaren voor een schrale vangst loont steeds minder, weegt niet meer op tegen de hoge brandstofprijzen en het arbeidsloon. Je boot ombouwen zodat je er in de zomermaanden toeristen mee op een ‘authentieke visvaart’ kan meenemen is beter voor jezelf en je banksaldo. Die toeristen zijn dan ook een zegen, maar voor anderen een gruwel: ze kopen karakteristieke eilandhuisjes die ze opknappen of verbouwen met nét die verkeerde instelling; voor het ‘eilandgevoel’ kopen ze smakeloze kunstobjecten die zijn vervaardigd uit wrakhout en ander aangespoeld spul; en ze bezoeken graag ‘havendagen’ en dergelijke voor hen bedachte evenementen die niets meer te maken hebben met het leven op het eiland, zoals het was.

Hansen laat haar verhaal vertellen door de leden van een gezin, de familie Sander. Vader Jens leeft al twintig jaar als een kluizenaar in een vogelreservaat voor de kust, nadat hij als kapitein van een vrachtschip een afschuwelijke ervaring had. Hanne, zijn echtgenote, woont nog in het familiehuis, runt het lokale museumpje en is in wezen net zo ontoegankelijk in de omgang als haar echtgenoot. Zoon Ryckmer lijkt op zijn vader, maar is daarbij ook alcoholist. Weinig in zijn leven gaat goed. Dochter Eske is verpleegkundige in het lokale verzorgingshuis en bestudeert als liefhebberij het eilanddialect – vindt in haar patiënten, oude mensen, een dankbare bron. De jongste zoon, Henrik, tovert strandvondsten om tot kunst en verdient daarmee een goede boterham. Daarnaast is er nog de dominee, wiens echtgenote kortgeleden naar het vasteland is verhuisd en die hem de meeste weekenden een bezoek brengt. Zijn geloof in God is niet meer heel rotsvast.

Zie daar de elementen van Hansens verhaal. Las ik de roman met plezier? Ja, zeker. De sfeer van het eiland en de onderlinge relaties van de hoofdpersonen zijn goed getroffen. Er wordt weinig gesproken, veel gedacht. Ook dat werkt prima. Maar ik was ditmaal niet zo onder de indruk als bij de eerdere boeken. Waar dat aan ligt, daar kan ik moeilijk de vinger op leggen. Is het misschien te bedacht, te veel een professioneel uitgedokterde formule die precies klopt? Welke streken of culturen zijn dan hierna aan de beurt? Samengevat: voor mij is de verrassing er een beetje af. Dat zal het zijn.

Dörte Hansen / Naar zee / Vertaald uit het Duits door Lucienne Pruijs / 270 blz / HarperCollins, 2023

zondag 22 oktober 2023

Een hofhouding zonder vorst

´En weg waren ze.´ Het is maar zelden dat een boek begint met een zo korte zin. Maar hij geeft precies aan wat er gebeurde in die meidagen van 1940, toen Nederland onder de voet werd gelopen door het Duitse leger. De koninklijke familie bevond zich bij de inval weliswaar in Den Haag, dus redelijk veilig. Maar gelet op de gebeurtenissen ieder uur wat minder veilig. Op 12 mei vertrokken daarom Juliana en Bernhard in een geheim transport. Het ging per gepantserde wagen van de Nederlandsche Bank naar IJmuiden, vandaar per torpedojager naar Engeland. Een dag later volgde Wilhelmina. Beroemd is de foto waarop ze met helm en gasmasker in de hand achter een marineofficier aanloopt. Slechts enkele van de meest vertrouwde hovelingen gingen mee. Voor het grootste deel van de hofhouding kwam het vertrek van de koninklijke familie als een complete verrassing. Van de ene op de andere dag waren de mensen voor wie ze werkten, wiens orders ze opvolgden, allemaal vertrokken. Ze voelden zich verweesd.

Flip Maarschalkerweerd, die van 2003 tot 2019 directeur was van het Koninklijk Huisarchief en de Koninklijke Verzamelingen, beschrijft in De achterblijvers. Het hof na de vlucht van Wilhelmina 1940-1945 op basis van uitvoerig onderzoek hoe het werkzame leven van de hoveling eruitzag gedurende de bezetting. Zijn jarenlange ervaring met het hofleven is daarbij een voordeel: hij is niet alleen de onderzoeker die de historische feiten analyseert en interpreteert, maar kan zich ook verplaatsen in de gemoedstoestand waarin vooral de hoger geplaatste leden van de hofhouding zich moeten hebben bevonden. Want die kregen nogal wat voor hun kiezen.

Het werd na de capitulatie al snel duidelijk dat de bezetter, onder leiding van Reichskommissar Seyss-Inquart, een benadering ‘met de fluwelen handschoen’ van het Nederlandse volk voorstond. Het zou immers na de oorlog onderdeel worden van het Groot-Germaanse Rijk. Maar toen de Nederlandse bevolking daar weinig voor bleek te voelen en verzetsacties organiseerde, maakte hij een draai. Een eerdere gedachte, afschaffing van het Nederlandse Koningshuis, onteigening van haar vermogen en bezittingen, en verkoop van die laatste in Duitsland, werd vanaf begin 1941 het officiële beleid.  Voor de uitvoering van dat project werd een speciale afdeling opgezet, die in de praktijk directe verantwoording aflegde aan Seyss-Inquart. De Keulse advocaat en Oberleutnant Karl Bockamp, die ervaring had met vermogensbeheer, werd aangesteld als waarnemend Verwalter en later liquidator. De man die feitelijk het project zou leiden. Met hem zou de hofhouding de komende jaren veel te maken krijgen.

Het plan leek overzichtelijk, om niet te zeggen simpel. Maar er waren wat hobbels. Zo was lang niet van alle paleizen de inventaris degelijk geïnventariseerd. Ontbrak een recente taxatie van vooral de kostbare objecten. Was tevens niet altijd duidelijk wat eigendom was van de Nederlandse Staat en wat van de koningin. Bovendien had Wilhelmina de tegenwoordigheid van geest gehad om bij haar vlucht kistenvol met waardepapieren mee te nemen. Waardoor een substantieel deel van het vermogen van de Oranjes zich buiten bereik van de Duitsers bevond. En de opbrengst van de door hen te organiseren verkoop kleiner zou zijn dan in eerste instantie gedacht. Desondanks probeerde een hofcommissie, samengesteld uit de leidinggevende leden van de hofhouding en aangestuurd door de hofmaarschalk, in nauwe samenwerking met Bockamp het project op de rails te krijgen. 

Wat dan volgt deed mij denken aan een schimmenspel, een spel waarbij niemand zich recht in de ogen laat kijken en waarvan de spelregels niet vastliggen. Om de zaak zo correct mogelijk uit te voeren streefde de hofcommissie ernaar te kunnen beschikken over volledige, heldere dossiers. Ze huurde deskundigen uit het erfgoed en de museale wereld in om te adviseren. Dirk Hannema, in die jaren nog directeur van Museum Boymans, was een van hen. Hij bleek net als enkele van zijn collega’s een meester in het slinks traineren. Van Duitse zijde was liquidator Bockamp bij alles betrokken. De werkrelatie tussen hem en de hofcommissie was prima. Ook hij realiseerde zich weliswaar dat de voortgang er niet echt in zat, maar accepteerde dit. De vertraging die dit alles veroorzaakte zorgde ervoor dat, afgezien van enkele minder belangrijke zaken, de verkoop nooit gerealiseerd zou worden. Was die vertraging een bewuste tactiek, in de gedachte van uitstel komt afstel? Maarschalkerweerd beschrijft het proces levendig en met oog voor detail. Maar de vraag waarom de Duitsers de vertragingstactiek van het hof zomaar accepteerden, ja waaraan Bockamp soms zelfs een steentje leek bij te dragen, lijkt niet te beantwoorden. Een schimmenspel.

Naast het gedoe met betrekking tot de bezittingen ging voor het grootste deel van de hofhouding – het ging om honderden werknemers - het dagelijkse leven gewoon door. Voor hofdames en kamerheren, die hun functies veelal als vrijwilliger uitoefenden, waren het zeer rustige jaren. Voor veel andere niet. De houtvesters bijvoorbeeld, die in de regio rondom Paleis Het Loo de uitgestrekte bossen beheerden en exploiteerden, was het werkzame leven in oorlogstijd niet wezenlijk anders. En hun functioneren was essentieel, de verkoop van hout droeg immers in belangrijke mate bij aan de inkomsten van het hof, en dus aan het kunnen uitbetalen van de salarissen. 

Leeg leken de meeste paleizen. Veel dagelijkse spullen zoals gebruiksmeubilair werden door de Duitsers afgevoerd naar het oostfront. Maar de kostbaarder zaken waren er nog steeds, opgeslagen in kelders en zolders. Met zulke gigantische hoeveelheden kisten was het relatief eenvoudig om schuilplaatsen te bouwen. Voor onderduikers. Men kwam voor elkaar en voor vrienden en familie op, zeker vanaf het begin van de verplichte arbeidsinzet. Intussen braken de Duitsers zich het hoofd over een nieuwe functie voor de paleizen: museum (Soestdijk), ziekenhuis en feestlocatie (bijgebouwen en hoofdgebouw Het Loo). Voor Huis ten Bosch dreigde lange tijd sloop, vanwege haar ligging in het Sperrgebiet

Tijdens het lezen van dit boek bekroop me af en toe wel het gevoel dat er ernstiger zaken speelden in de oorlog. Dat daarbij de zorg en aandacht voor het erfgoed van de Oranjes in het niet viel. Zo dachten Wilhelmina en Juliana er, op te maken uit hun briefwisseling, ook over. Maar voor de hovelingen verpersoonlijkte Wilhelmina het land, zij was een instituut. Door haar wekelijkse praatjes voor Radio Oranje verkreeg ze in deze jaren een status die ze voor de oorlog nooit had bezeten, zowel bij haar eigen werknemers als bij een groot deel van de bevolking. Haar symboolwaarde speelde tijdens de bezetting een grote rol. 

Van Maarschalkerweerd geeft de grote inzet die de meeste werknemers van de koningin aan de dag legden veel aandacht. Hij doet dat op correcte wijze, gebaseerd op de informatie uit de bronnen. Vanuit de objectieve instelling van de wetenschapper. Maar tegen het einde maakt hij zich flink boos. Op wie? Op Wilhelmina. Op de vrouw die na haar terugkomst de inzet van mensen die in haar geloofden, die hadden voorkomen dat haar bezittingen waren verkocht, beantwoordde met een grote mate van ondankbaarheid, soms welhaast met een vijandige opstelling. Het meest extreme voorbeeld hiervan is het ontslag van een medewerker, direct na haar terugkomst,  omdat hij met een Duitse vrouw was getrouwd. Waarbij Wilhelmina voor het gemak vergat dat ook zij met een Duitser getrouwd was geweest, en haar schoonzoon ook een Duitser was. Dat soort incidenten gaf een smet die zou blijven. Maarschalkerweerd: ‘voor mij viel ze door dat gedrag van haar voetstuk’. 

En prins Bernhard, heeft hij naast zijn schoonmoeder en echtgenote nog een rol in deze geschiedenis? Nauwelijks, hij nam immers deel aan de oorlogshandelingen. Hoewel … midden in dit toch wel kloeke boek stuit je op een uiterst interessante voetnoot. In een verslag over Bernhards pogingen om de vanwege verzetsactiviteiten gearresteerde Willem Roëll, de intendant van Soestdijk en houtvester van Het Loo, vrij te krijgen, iets waarvoor hij zijn vroegere Duitse netwerk aansprak, meldt Maarschalkerweerd dat hij tijdens het inventariseren van Bernhards persoonlijke archief stuitte op iets ‘dat geen parkeerbon’ was: de lidmaatschapskaart van de NSDAP. Waarvan hij dus tóch lid was geweest, tot zijn opzegging in 1937. Iets wat hij altijd ten stelligste heeft ontkend. De vondst van deze kaart leidde enkele weken geleden tot veel media-aandacht. Te veel, naar mijn idee. We zouden er toch al lang aan gewend moeten zijn dat deze ‘gigolo’ – de benaming is van Hitler -  altijd weer als een duveltje uit een doosje opduikt?

Met De achterblijvers heeft Maarschalkerweerd een genuanceerd, uiterst informatief en goed geschreven monument opgericht voor al die mensen wiens rol tot nu toe grotendeels in de schaduw bleef. 

Flip Maarschalkerweerd / De achterblijvers. Het hof na de vlucht van Wilhelmina 1940-1945 / 463 blz / Uitgeverij Balans, 2023

donderdag 19 oktober 2023

Een jaar tussen de boeken

Ik ben er nog niet geweest, maar dit is een boekhandel die ik ken als mijn broekzak: The Bookshop in Wigtown. Een beetje verstopt in landelijk Schotland, maar inmiddels bekend tot ver over de grenzen – bij liefhebbers van tweedehands boeken, dan welteverstaan. Dat is te danken aan Shaun Bythell, sinds 2001 de eigenaar. Een handvol jaren geleden schreef hij The Diary of a Bookseller, een dag-voor-dag verslag van zijn leven in zijn winkel, een jaar lang. Dat werd een (cult)hit, dus volgde Confessions of a Bookseller. Meer van hetzelfde, maar net zo leuk. Blogjes over beide boeken vind je eerder in dit weblog (3 maart 2018, 4 januari 2020). Het tweede blogje eindigde ik met de mededeling dat ik weliswaar uitkeek naar deel drie, maar dat ik daar vermoedelijk geen aandacht meer aan zou besteden. Omdat alles al is gezegd. Maar na lezing van het derde deel, Remainders of the Day, kan ik het toch niet laten.

Kort dan. De grootste tweedehands boekwinkel van Schotland, meer dan honderdduizend boeken op de plank. Bezoekers komen van heinde en verre. Veel buitenlanders, op hun vakantie. Wigtown ontwikkelde zich de afgelopen decennia tot een boekenstadje, met meerdere boekhandels en aan literatuur gewijde festivals. Je kan zelfs een weekje reserveren in The Open Book, een boekhandel die je in die week zelf moet runnen. Hoe leuk is dat niet!

Ook in dit boek weer kleurrijke klanten, vriendelijke mensen die na het overlijden van een familielid of vriend Shaun vragen de bibliotheek over te nemen of gratis af te voeren, slimme maar ook ietwat contactgestoorde stagiaires, kortom de dagelijkse sleur die in een winkel als deze natuurlijk nooit een sleur wordt. Bythells speelse filmpjes op youtube geven een goede indruk. En is hij het toch zat, dan is het maar een paar stappen naar het indrukwekkende Schotse landschap voor een flinke wandeling of heerlijk ontspannen vissen in de rivier.

Dit stukje schrijvend ontdek ik dat hij nóg een boek schreef, dat ik blijkbaar heb gemist. Seven Kinds of People You Find in Bookshops. Toch maar aanschaffen, denk ik... 

Shaun Bythell / Remainders of the Day. More Diaries from The Bookshop, Wigtown / 377 blz / Profile Books, 2022 

zondag 15 oktober 2023

Eindelijk ook verhalen

Een speeltuin, zo noemt Erwin Mortier het schrijven van korte verhalen. Of, iets serieuzer, een laboratorium. Werk voor de korte baan, ideaal om de gedachten te verzetten tijdens het schrijven van een roman: ‘Ze houden de vingers soepel, bieden mijn schrijversgeest verstrooiing en leeftocht tijdens de arbeid aan verhalen van langere adem – en ze scheppen genot’. Hij beschikte al jaren over een ‘rommelbak’ vol, variërend van een korte schets tot vrijwel uitgewerkte teksten. Maar publiceerde ze niet eerder. Nu, met de zojuist verschenen bundel Glorie en Heerlijkheid, is dat wel het geval. De ondertitel is dan ook wel passend: Eindelijk ook verhalen.

Wie enigszins bekend is met het oeuvre van Mortier zal veel herkennen: de plek - het landelijke gebied tussen Gent en Brugge; de tijd - een groot deel van de vorige eeuw bestrijkend; de levens van kleine mensen in kleine dorpen en het vermogen van Mortier om in hun hoofd te kruipen, hen zelf hun verhaal te laten doen. Dat geldt voor de vol melancholie en weemoed beschreven familiebijeenkomsten, voor Mortier vroege herinneringen. Hij is van 1965. Of voor de indrukwekkende alleenspraak van de iets oudere dorpsonderwijzer die, in afwachting van het openen van de schooldeur voor het nieuwe leerjaar, overdenkt hoe hij op deze plek is belandt. En wat hij nog uit het leven wil halen.

Maar wat bovenal herkenbaar is, is Mortiers magistrale taalgevoel, het vermogen proza welhaast te laten klinken als poëzie. Een van de mooiste passages is het begin van het verhaal Onder de bramen, waarin hij bedroefd terugdenkt aan een jeugdliefde:

Dat je nog altijd mijn dromen komt bezoeken, meer dan veertig jaar later, onaangekondigd, zoals engelen doen, die dragers van troebele openbaringen, had ik nooit verwacht. Dat je op de meest onverwachte momenten in mijn slaap en mijn botten komt verpoppen, in mijn borst een holte uitslijt waarin je om en om wentelt, misschien om de laatste scherpe kanten van mijn rouw glad te schrapen en wie weet jezelf weer tot een ovale foetus te polijsten die in het vruchtwater van mijn tanend geheugen wil baden – het blijft me verwonderen, en verwonden.

Ondanks al dat vijzelen en knarsen, en al dat droge witte poeder in mijn ziel, blijft het bijten, het gemis. En heel zal je verhakkelde lijf nooit meer worden, mijn jongen, tenzij hier misschien, op dit vel en in mijn hoofd, en in het geheugen van mijn huid – en dan nog: we wisten nooit goed waar te beginnen. Te geschrokken van onze honger naar elkaar, te gulzig ook.’ 

Het is een taal die niet alleen stilistisch overtuigt, het is ook persoonlijk, kwetsbaar en vol emotie in een mate die je niet vaak tegenkomt.

(And now for something completely different.) 

Een verrassing waren voor mij de verhalen waarin Mortier, een uiterst speelse Mortier, zijn fantasie en pen geheel de vrije loop laat. Zowel in het absurde als meer realistische. Wat te denken bijvoorbeeld van de piepkleine tuinkabouter die samen met zijn zus Margot onderdak heeft gevonden in de navel van een schone jongeling? ’s Avonds na de maaltijd, tegen bedtijd, gaat hij op pad, beklimt de borstkas tot aan een tepel en neemt dan even wat rust ter voorbereiding op de steile klim langs de hals naar de oorschelp: ‘De piepkleine tuinkabouter houdt ervan om wat te kunnen bezinken op je rechtertepel, om het panorama van de huidplooien in je oksels, zo maanlandschapachtig zijdezilverzacht, in te drinken met zijn blik.’ De piepkleine tuinkabouter inspireert Mortier tot maar liefst drie verhalen, verrukkelijke mengsels van diepe gedachten en absurde situaties.

Het titelverhaal, Glorie en Heerlijkheid, is in al zijn eenvoud misschien wel het meest vermakelijk. We zijn in het Vaticaan, waar zojuist door de stemgerechtigde kardinalen een nieuwe paus is gekozen. Maar er lijkt iets mis te zijn. Geen van de drie beschikbare soutanes, van small tot large, kan door de pauselijke kleermaker snel worden vermaakt, noch ingenomen, noch uitgelegd. Op hém, afkomstig uit de Congo-delta,  hadden ze blijkbaar echt niet gerekend. En tijdens de balkonscène hoort hij de massa wel hartstochtelijk ‘Viva la Papa’ joelen, maar hij ziet ze niet. En zij zien hem niet ...

Het mag duidelijk zijn, met deze bundel overtuigt Mortier ook als verteller van korte verhalen. Van mij mag hij nog eens een greep doen in zijn ‘rommelbak’.

Erwin Mortier / Glorie en Heerlijkheid. Eindelijk ook verhalen / 315 blz / De Bezige Bij, 2023

vrijdag 13 oktober 2023

De laatste snippers Biesheuvel

Wat zijn ze prachtig, de schutbladen voor- en achterin van de nieuwe bundel met verhalen van J.M.A. Biesheuvel: Vroeger schreef ik. Gevonden verhalen. Ten behoeve van de fotograaf zijn handenvol vellen en bundeltjes papier, getypt of handbeschreven op een tafel gerangschikt, zo dat je van de meeste de aanhef en wat eerste zinnen kan lezen. Doorhalingen en tussenvoegingen te over, je ziet de schrijver aan het werk. De naam ‘Eva’ komt meermaals voor, en ook zien we een aan ‘doctor Karel van het Reve’ geadresseerde enveloppe. De teksten - het gaat om korte verhalen - werden na het overlijden van Biesheuvel in de zomer van 2020 aangetroffen in Sunny Home, het houten huis van Maarten en Eva in Leiden. De meeste waren door Eva op verschillende plekken verstopt, vermoedelijk nadat Maarten ze had afgekeurd en had weggegooid, of nog wilde weggooien. Andere verhalen, die wel eerder waren verschenen in tijdschriften maar nog niet gebundeld, schijnt hij in de maanden voor zijn dood samen met de uitgever al te hebben geselecteerd voor publicatie. Bij elkaar 55 verhalen en een brief. 

Dat ook deze laatste snippers Biesheuvel nu beschikbaar zijn is mooi. Er lopen immers nog meer dan genoeg liefhebbers rond die, alweer decennia geleden, genoten van zijn onnavolgbare verhalen. Die In de bovenkooi (1972), Slechte mensen (1973), Het nut van de wereld (1975) en de daaropvolgende bundels kochten en verslonden. Ze nog steeds keurig op een rijtje in de kast hebben staan. En die af en toe nog wel eens een verhaal herlezen.

Moeten die liefhebbers verheugd zijn met het nagelaten werk? Ja en nee. Er zitten juweeltjes bij, verhalen die beslist in een van de vroegere bundels hadden gepast. Maar ook flink wat teksten waarin het Biesheuvel nét niet lukte, tot halfgare misbaksels, soms zelfs verhalen die de indruk geven obligaat opdrachtwerk te zijn. Werk dat Eva beter niet had kunnen redden. Zoals het heel korte verhaal dat haar naam draagt en dat de bundel afsluit: is dat nu aandoenlijk of is Maarten gewoon de weg even kwijt? De lichte opwinding die onder recensenten ontstond bij de aankondiging van het verschijnen van Vroeger schreef ik was dan ook wat voorbarig. 

Maar ondanks dat las ik het boek met plezier. Blij met af en toe een glimp van Biesheuvel in zijn beste jaren. Dat begint al met het openingsverhaal Goede reis, Johannes, waarin een scholier aanmonstert als ketelbink op een vrachtschip. Hoeveel meer ‘Biesheuvel’ wil je het hebben? Ook De rode Camaro, waarin twee Leidse mannen zich weer voor even jong voelen tijdens een ietwat uit de hand lopend avontuur in zo’n cabriolet, voelt als oude tijden. Mijn favoriet is het licht absurde Brand, waarin Jan en Ineke, die in een houten huisje midden in de stad wonen, zich achtervolgt voelen door het risico van brandgevaar en daarom vergaande ingrepen aan hun schattige huisje laten verrichten. Tot het geen schattig huisje meer is. Je ziet het voor je. Geheel geslaagd.

De vreemde eend in de bijt hier is de bovengenoemde brief aan Karel van het Reve. Gedateerd Leiden,13 november 1987. Het is een niet verstuurde brief in een dichtgeplakte enveloppe met het opschrift ‘Niet vouwen: FLUWEEL !’.  Met Karel van het Reve had Biesheuvel een bijzondere relatie. Niet alleen volgde hij als student zijn colleges Russische literatuur, maar lange tijd dacht Maarten ook dat Reve God was. Ten tijde van de brief is dat voorbij, vind hij hem gewoon ‘de aardigste man ter wereld!’. En schrijft hem over het niet kunnen schrijven, het verdwijnen van de verbeelding. Wat dat met hem doet. Als aan een biechtvader.

J.M.A. Biesheuvel / Vroeger schreef ik. Gevonden verhalen / 252 blz / Uitgeverij Brooklyn, 2021

zondag 8 oktober 2023

Dola

Zijn er momenten in een mensenleven waarop je een besluit neemt dat het verschil zal betekenen tussen leven en dood? Een besluit waarvan de reikwijdte op dat ogenblik nog niet ten volle tot je doordringt, maar desondanks een besluit dat je volgens je hoofd én hart móet nemen? Dat moment was er voor Dola de Jong op woensdag 10 april 1940. Vroeg in de ochtend verliet ze haar kamers in het centrum van Amsterdam, wandelde door de nog stille straten naar het Centraal Station en nam daar de trein naar Parijs. In haar koffer zat haar hele leven, in ieder geval die spullen die haar het dierbaarst waren. Haar ouders en broers liet ze achter. Maandenlang had zij hen proberen over te halen om samen met haar te vluchten voor het naderende gevaar. Ze waren immers Joods. Maar haar vader weigerde, dus de anderen ook. Dola zou de oorlog overleven, evenals haar oudste broer die onderdook. De rest van het gezin werd in maart 1943 op de trein naar Sobibor gezet. 

Dola werd geboren in 1911, was bij haar vlucht dus bijna dertig. Een zelfbewuste jonge vrouw, die al eerder in haar leven haar eigen koers had bepaald. Haar moeder overleed toen ze vijf was, met haar stiefmoeder was de band slecht. Haar vader, Salomon de Jong, bezat  samen met zijn broers drie chique kledingzaken in Arnhem. Voor zijn dochter voorzag hij een opleiding aan een dure kostschool in Zwitserland, en daarna een huwelijk met een bemiddelde Joodse man. Maar Dola wilde dansen, eerst op les en zich dan aansluiten bij een gezelschap. Maar voor vader De Jong was dansen zoiets als prostitutie. Ze bereikten in 1929, nadat Dola haar schooldiploma had behaald, een compromis. Ze mocht zich aanmelden als leerling-journalist bij de Nieuwe Arnhemsche Courant. Daar leerde ze in twee jaar tijd schrijven. Honderden stukjes en stukken, voor een breed publiek. Gaandeweg ook voor landelijke bladen. En voor kinderen. Schrijven zou haar leven worden.

Dat dansen kwam er ook. Begin jaren dertig nam ze les bij de indertijd bekende Yvonne Georgi, die in Amsterdam een goed aangeschreven opleiding aanbood. Ze had talent, kreeg een aanstelling bij het gezelschap en ging ook zelf lesgeven. 

Eind jaren dertig had Dola haar leven dus keurig op orde. Ze danste, gaf dansles, schreef artikelen en had net twee kinderboeken gepubliceerd, echte meisjesboeken in de traditie van die tijd. Er was zelfs een geliefde. Zijn naam was Jan Hoowij. Net als zij laveerde hij zo’n beetje door het leven. Hij was kunstschilder met een passie voor zeilen. In 1939 had hij het plan opgevat om met drie vrienden een oude viskotter om te bouwen tot zeilboot en daarmee naar de Stille Zuidzee te varen. Paul Gaugain achterna. Vroeg in 1940 gingen ze scheep, op weg naar het Marokkaanse Tanger, de eerste halteplaats. Dat was ook de bestemming van Dola, toen zij precies een maand voor het begin van de oorlog in Amsterdam op de trein stapte. Voor de zekerheid had zij enkele dagen eerder haar ondertrouw met Jan laten registreren op het Amsterdamse stadhuis. Dat kon nog wel eens handig zijn. Het waren immers vreemde tijden.  

Bovenstaande leest als de aanloop tot een heuse avonturenroman. En met Dola’s aankomst in Noord-Afrika bevinden we ons in zekere zin ook in zoiets. De enkele jaren die zij en Jan in Tanger zullen doorbrengen – het blijkt nauwelijks verantwoord om tijdens een wereldoorlog de zeiltocht voort te zetten – getuigen van het vermogen om te overleven in moeilijke tijden. Ook hun vlucht naar New York, in 1942, per schip, is een wondertje van administratief doorzettingsvermogen en Dola´s  vermogen mensen in te palmen. Maar minstens even doorslaggevend voor het plezier dat het lezen van deze biografie biedt is de biografe. Mirjam van Hengel is niet van de strikt chronologische ‘en toen’ biografie. Integendeel, zij kruipt in de huid van Dola, leeft met haar mee en heeft op haar bureau zelfs een geadresseerde en van postzegels voorziene enveloppe klaarstaan waarin ze op enig moment tijdens het beschrijven van Dola´s leven een brief aan haar zal sturen. 

Terzijde: Van Hengel laat zich als biografe weinig gelegen liggen aan wat ‘kan’ of ‘niet kan’. Tijdens het schrijven van de biografie van Remco Campert, Een knipperend ogenblik, die in 2018 verscheen, bezocht ze Campert en zijn echtgenote Deborah gedurende lange tijd iedere vrijdagmiddag. Dan ging er een fles wijn open en bespraken ze gezamenlijk zojuist voltooide stukken of zetten nieuwe passages in de steiger. Ze heeft er behoefte aan een innige symbiose aan te gaan met haar onderwerp, lijkt het. Bij beide biografieën pakt dat trouwens goed uit, ze zijn diepgaand én levendig.

Bij aankomst in New York woog Dola nog maar 49 kg. Het verblijf in Tanger mocht ze dan als sprookjesachtig hebben ervaren, qua voedselvoorziening bleef het een oorlogssituatie. Maar in de VS bevond ze zich eindelijk op haar droombestemming. Ze was vastbesloten het hier te gaan maken. De aankoop van een groot appartement in Greenwich Village, de wijk waar ook schrijvers als Arthur Miller, Lilian Hellman en Mary McCarthy woonden, was een eerste stap. Haar naturalisatie tot Amerikaanse in 1947 een tweede. En ze zette zich ook weer aan het schrijven. Haar eerste kinderboek, waarvoor ze al direct na aankomst een uitgever - Sribner - vond, was aangeslagen en leverde haar een stevig inkomen op. Een tweede kinderboek, The Level Land, over de oorlogsbelevenissen van een Arnhems gezin, maakte haar beroemd. 

Gelukkig in de liefde zou Dola niet worden, ondanks drie huwelijken en een zoon. Maar toen haar literaire loopbaan eenmaal op stoom kwam, haalde ze daar veel voldoening uit. Haar eerst roman voor volwassenen, En de akker is de wereld, werd zowel in Amerika als in Nederland een groot succes. Ze won er in 1948 de prestigieuze Prijs van de Stad Amsterdam mee, en critici waren enthousiast. Een tweede roman, over de lesbische relatie tussen twee vrouwen in vooroorlogs Amsterdam, werd in Nederland wisselend ontvangen. Veel critici waren vol lof, maar ook was er weerstand. Zo stuitte dichter en recensent Hans Warren, die voor de Provinciale Zeeuwsche Courant een lovende recensie schreef over De thuiswacht, op de weigering van zijn hoofdredactie het stuk te plaatsen. Omdat ‘boeken over een mindere vorm van liefde een funeste invloed hebben op jonge mensen’. In Amerika vochten drie uitgevers om het boek.

Dola leefde een vol leven, Van Hengels biografie stroomt ervan over. Ze had uitgesproken meningen, die ze jarenlang ventileerde via het radiostation Voice of America. Ze schreef columns en artikelen in Nederlandse dag- en weekbladen, veelal over Amerikaanse literatuur en andere onderwerpen. Vanaf de jaren zeventig had ze een goede band met prinses Beatrix, voor wie ze een vraagbaak was voor onderwerpen uit de VS. En nog veel meer. Kortom, lees het zelf. 

Maar ergens op de achtergrond was daar altijd die oorlog. Zij had ervoor kunnen vluchten, haar familie was ten onder gegaan. Het beeld van haar vader, die vermoedelijk ergens in Polen uit de trein was gegooid – dood, stervend? – bleef haar alsmaar bij. Die oorlog was er ook in haar boeken, op de voorgrond of tussen de regels. Bewust of onbewust. Commentaar op dat laatste pareerde ze kortaf met de mededeling dat ze dat wist, dat ze zich na aankomst in Amerika had laten analyseren, methode Freud. Hoe Amerikaans.

Van Hengel zal Dola die brief schrijven, in die klaarstaande enveloppe ‘versturen’. Dat is, in tegenstelling tot wat je zou denken, niet melodramatisch. Integendeel. Het laat zien dat ze na enkele jaren met haar onderwerp te hebben geleefd, haar tot in haar haarvaten doorgrondt. Dat ze in staat is een stuk van Dola’s leven te verwoorden waar deze zelf niet over kon - of durfde (?) - te schrijven.

Mirjam van Hengel / Dola. Over haar schrijverschap en de hele mikmak / 304 blz / De Bezige Bij, 2022