zondag 25 februari 2024

Samen uit het leven stappen?

Op hoge leeftijd of bij ondraaglijk lijden samen uit het leven stappen: we wisten van het bestaan maar een echt gespreksonderwerp was het voor de meesten van ons niet. Zeker niet wanneer het in je directe omgeving niet speelde. Tot het echtpaar Van Agt er onlangs het nieuws mee haalde en het daarmee op de agenda zette. Of je het nu ziet als een ultieme daad van liefde of als een aspect dat de discussie over euthanasie complexer maakt, het is iets dat je raakt. Een kleine twee jaar geleden las ik een roman die op een heel vrijmoedige manier met een variant van het onderwerp speelt. Nu leek het me een mooi moment daar een blogje aan te wijden.

Is het zinvol om je levenseinde al decennia voordat dat moment zal aanbreken te regelen?  Cyril en Kay, een Brits echtpaar van begin vijftig, zijn van mening dat dit een prima idee is. Ze hebben zojuist de langdurige lijdensweg van haar vader meegemaakt, die lichamelijk en geestelijk steeds meer aftakelde en er ruim tien jaar over deed om daadwerkelijk te overlijden. Ook voor Kay was het een lijdensweg, in die jaren ging een groot deel van haar vrije tijd op aan mantelzorg voor een in toenemende mate ondankbare man, die haar op het laatst zelfs niet meer herkende. Zowel Cyril, arts in een ziekenhuis van de National Health Service als Kay, verpleegkundige, besluiten naar aanleiding van deze ervaring zichzelf én hun kinderen zo’n aftakeling te besparen. Ze spreken af dat ze gezamenlijk uit het leven zullen stappen wanneer de jongste van hen beiden, Kay, tachtig wordt. Cyril is de drijvende kracht achter dit plan, en om hen er dagelijks aan te herinneren zet hij alvast een zwart doosje met de dodelijke pillen op het bovenste rekje in de koelkast. 

De jaren gaan voorbij. Cyril brengt hun voornemen nog wel eens ter sprake, hij lijkt er zelfs enthousiaster voor te worden naarmate D-Day nadert. Voor hem is het een plechtige belofte die ze elkaar hebben gedaan. Maar voor Kay leeft het plan wat minder, zeker nadat ze vervroegd gestopt is met haar werk en van een tweede carrière als interieurontwerper – een oude liefhebberij van haar – een succes weet te maken. Voor haar staat de afspraak óók vast, maar om daar jaren tevoren al naartoe te leven? Ze ziet het wel als het zover is, stelt ze zichzelf gerust.

En dan komt de grote avond. Het is Kays tachtigste verjaardag, Cyril vierde de zijne al een jaar eerder. Ze heeft uitgebreid gekookt, in stijl deze wereld verlaten lijkt haar mooi. Ook van de wijn wil ze deze avond echt nog genieten. Cyril ervaart de laatste wereldse genoegens minder als een traktatie, hij kan niet wachten tot na het dessert het pillendoosje op tafel komt. Wanneer het zover is, neemt de avond een voor hem onvoorziene wending. Kay heeft bedenkingen Ze is immers nog gezond, geniet van het leven. Sterker: ze genieten sámen nog van het leven. Haar einde zelf in handen nemen, ja. Zo hebben ze dat ook afgesproken. Maar moet dat al nú?

De Amerikaanse auteur Lionel Shriver is een meester in het spelen met maatschappelijke onderwerpen. Haar bekendste roman, We Need to Talk About Kevin, gaat over een moeder wiens zoontje met zijn kruisboog op zijn school een bloedbad aanricht. Maar ook andere onderwerpen die tegenwoordig spelen in de Amerikaanse samenleving, zoals morbide obesitas, de peperdure ziektekostenverzekeringen of het verslaafd zijn aan joggen, groeiden onder haar handen uit tot romans waarin het probleem helder wordt geanalyseerd. Haar toon is soms wat cynisch, maar vaker zoekt ze het in ietwat bijtende humor om haar betoog kracht bij te zetten. 

Dat laatste is in Should We Stay or Should We Go eveneens het geval. De ontknoping die niet verliep zoals Cyril het had gedacht, is namelijk niet de enige ontknoping. Shriver biedt de lezer na deze eerste versie elf  andere slothoofdstukken, steeds met een ander scenario. Kiest u maar, lijkt ze te zeggen. Maar is kiezen wel doenlijk? 

Ten tijde van de publicatie van de roman schreef Shriver een uitvoerig artikel voor The Guardian, waarin zij ingaat op dit dilemma. De inspiratie voor het boek blijken haar ouders te zijn, beide in de negentig en beide steeds minder zelfstandig. Haar persoonlijke, vrijwel dagelijkse confrontatie met hun problemen heeft ze voor het boek geabstraheerd, een meer algemene zeggingskracht gegeven. Dat is knap gedaan. 

Shriver situeert de roman in Groot-Brittanië, ten tijde van de aanloop naar Brexit. Dat werkt heel geestig. Ook over Brexit blijken Kay en Cyril namelijk een tegenovergestelde mening te hebben, bevinden ze zich in verschillende kampen: Remain en Leave. We weten inmiddels wie dát gewonnen – of misschien liever: verloren – heeft.

Lionel Shriver / Should We Stay or Should We Go  / 271 blz / The Borough Press, 2022 / 

Nederlandse editie: Tot de dood ons scheidt



zondag 18 februari 2024

Op weg naar witte rook

De vorming van een kabinet is in Nederland iets te vaak een vrij gênante vertoning. Ook nu weer lukt het niet om elkaar een beetje aardig te vinden, laat staan dat je elkaar gelooft of vertrouwt. De zo broodnodige zondagsrust van de onderhandelaars wordt verpest door giftige tweets over en weer, waarna deze en gene maar weer een talkshow opzoekt om zijn of haar verhaal te doen. Zodat we dagelijks, zelfs van uur tot uur, met z’n allen kunnen meegenieten van de doffe ellende. Kortom: geen reclame voor de parlementaire democratie. Om het maar niet te hebben over het begrip voorbeeldfunctie.

De Rooms-Katholieke Kerk heeft dat slimmer aangepakt. Ofschoon er in het tijdperk van de digitale technieken weinig grote evenementen nog écht geheim zijn is het hen gelukt het verloop van het conclaaf, de vergadering tijdens welke de kardinalen na het overlijden van een paus een opvolger kiezen, geheim te houden. Het vindt plaats achter gesloten deuren, de deelnemers moeten plechtig beloven niet uit de school te klappen en het hele proces wordt handmatig afgewerkt. De complete papieren administratie wordt na iedere stemronde direct verbrand en verlaat in de vorm van zwarte rook de Sixtijnse kapel. Mobieltjes dienen bij aanvang te worden ingeleverd, sociale media worden afgesloten. Vanzelfsprekend wekt het geheime karakter van het conclaaf de nieuwsgierigheid op, zowel bij volgers als het algemene publiek. Kleine snippers informatie kunnen daarom al gauw uitgroeien tot geruchten over snode verwikkelingen achter de schermen.

Het was dan ook geen verrassing dat Robert Harris, de Britse auteur die zich specialiseert in thrillers die zich afspelen in de context van historische gebeurtenissen, in 2016 Conclaaf publiceerde. Een dankbaarder onderwerp is voor een schrijver als hij nauwelijks mogelijk: het conclaaf bestaat al eeuwen; de procedure die moet worden gevolgd is tot in de kleinste details vastgelegd; en het geheime karakter ervan geeft een schrijver alle ruimte die hij maar wenst. Harris benut die ten volle, de historische informatie die hij geeft vormt de juiste bedding voor het verhaal en verrassende wendingen houden de spanningsboog strak. 

Een conclaaf wordt voorgezeten door de deken van het College van Kardinalen. Bij Harris is dat kardinaal Jacopo Lomeli, een van het handjevol hoge geestelijken die vanuit Rome in nauw en dagelijks overleg met de paus de Rooms-Katholieke Kerk besturen. Het is ook Lomeli die het verhaal vertelt, door wiens ogen we als het ware bij het conclaaf aanwezig zijn. 

Er zijn onder de kardinalen liefhebbers genoeg die de (tomeloze) ambitie hebben de overleden paus op te volgen. En daar bevinden zich uitgesproken karakters onder. Mannen die voor weinig terugdeinzen. Het lukt Harris om binnen de toch wel homogene groep – 118 mannen op leeftijd, met dezelfde functie en zelfs identieke kledij – zo’n twintig kardinalen een gezicht te geven. Er is vanzelfsprekend een uitgesproken traditionalist (een Italiaan), een volkse revolutionair (uit Midden-Amerika), een gekleurde kandidaat (uit Nigeria) en er verschijnt tot de verrassing van Lomeli een tot dan toe volstrekt onbekende collega, een Filippijn die kort tevoren door de inmiddels overleden paus blijkt te zijn benoemd tot kardinaal van Bagdad. Een zogenoemde benoeming ‘In pectore’, letterlijk: 'In het hart'. Een aanstelling die geheim moet blijven tot de paus anders beslist. 

Het conclaaf speelt zich zoals gezegd af in een van de buitenwereld afgesloten wereldje. Dat bestaat uit de Sixtijnse kapel en het gastenverblijf Casa Martha, gelegen direct achter het pauselijk paleis. Net zo overzichtelijk als de ruimte is ook de handeling: er wordt dagelijks viermaal gestemd, tweemaal in de ochtend en tweemaal in de middag, tot een kandidaat een tweederde meerderheid heeft. Die stemmingen worden gaandeweg spannender, het tussentijdse overleg – lees: gekonkel, gemarchandeer - in de wandelgangen steeds interessanter. Lomeli, vanuit zijn positie als leider van het conclaaf, groeit in enkele dagen uit tot de regisseur, noodgedwongen zelfs tot detective. Wanneer dan eindelijk een paus is gekozen – een verrassende – en de witte rook ten hemel stijgt, is dat voor de buitenstaander het slot van een vreedzaam proces. Maar wij, lezers van Harris, weten wel beter ….

Robert Harris / Conclaaf / Vertaald uit het Engels (Conclave) door Jan Pieter van der Sterre & Reintje Ghoos / Luisterboek, voorgelezen door Thomas Cammaert / 9 uur en 18 minuten / Cargo, 2016, via Storytel

woensdag 14 februari 2024

Een volkstuin als persoonlijk paradijs

Nicolien Mizee heeft al ruim dertien jaar een volkstuin. Ongeveer even lang als zij is getrouwd. Die twee mededelingen hebben met elkaar te maken. Kort na haar huwelijk kwam zij namelijk thuis met twee blauwe bessenstruiken, omdat zij had gelezen dat de bessen zo gezond waren. Maar haar echtgenoot –– hij woonde er al lang, zij was kort daarvoor bij hem ingetrokken - reageerde met ‘Waar wil je die neerzetten? De tuin is af!’. Dus kwam er een moestuin. Oppervlakte 120 vierkante meter, tien minuten fietsen van haar huis. Een tuin zonder huisje, elektriciteit en stromend water. Het echte werk.

In Het paradijs. Zeven tuinverhalen oppert Mizee wat gedachten over het hebben van zo’n tuin. Het bundeltje pretendeert niets, maar in hun beknoptheid en eenvoud hebben de meeste verhalen een grote zeggingskracht. Of laten de tuinierster zien zoals haar vaste lezers haar kennen. Zoals in een passage over de kleding die zij op de tuin draagt. 

Een paar jaar geleden vroeg de verloofde van onze zoon op geanimeerde toon: “Weet je al wat je gaat aantrekken bij onze bruiloft?” Tot haar grote schrik begon ik eerst te stamelen en toen bijna te huilen. “Ik haat kleren. Ik voel me alleen fijn in mijn tuinkleren.” “Trek die dan aan!”, riep onze zoon. “Dat zou ik nou leuk vinden.” Maar dat kan niet.’

Sterk is ook het verhaal over Froukje, haar wat onaangepaste en contactarme buurvrouw op de tuin. En hilarisch de aanzet tot een griezelverhaal met een van Mizee’s vriendinnen, een charmeur op leeftijd en een levensgrote vrieskist in de hoofdrol. Dat verhaal heeft iets van Mizee’s detective Moord op de moestuin. Waarin de hoofdpersoon, net als in deze verhalen, ook Judith heet.

Tijdens corona, waarin niets meer mocht en weinig meer kon, was de tuin voor Mizee een toevluchtsoord: ‘Ik pakte mijn tuinstoel, mijn thermoskan, een beker en installeerde me bij de vijver. Op de bemoste houtstronk zat een kikker. Hij zat doodstil, maar ik zag hem ademen. De aanblik van het op en neer gaan van dat kleine keeltje schudde me wakker uit de nu al maanden durende versuffing. Een diepe ontroering trok door mijn lichaam en ziel, alsof ik de adem van de tijd kon voelen en ook ik mocht beginnen uit te botten. Darwin noch de Grote Smurf zouden mij dit gevoel kunnen verklaren, alleen God, hoe weinig smaak Hij verder ook had. Het paradijs is een kikker op een boomstronk.

Nicolien Mizee / Het paradijs. Zeven tuinverhalen / 112 blz / Nijgh & Van Ditmar, 2023

zondag 11 februari 2024

De Duitse Paganini

Roem is heel vaak niet voor eeuwig. Zou Louis Spohr (1784-1859) nog aanspreekbaar zijn, dan kon hij daar als geen ander over meepraten. Spohr was een allround muziekman, virtuoos op de viool, een doortastend dirigent, een enthousiast componist en een geliefde leraar. Hij kon van zijn muziek uitstekend leven, maakte vrij succesvolle tournees door Europa en had, belangrijker, gedurende lange periodes vaste aanstellingen aan Duitse hoven, meestal als Hofkapelmeister. Na zijn dood raakte zijn werk echter in de vergetelheid. Vrijwel geen van zijn honderden composities – veel kamermuziek, maar ook symfonieën, oratoria en opera’s – werden nog uitgevoerd, op een bescheiden opleving eind vorige eeuw na. Maar op Spotify kun je werk van hem horen, en sinds kort is ook zijn autobiografie in het Nederlands verkrijgbaar: Levensherinneringen. Zelfportret van ‘de Duitse Paganini’. Een heerlijk boek.

Dat dit boek er is, is vooral de verdienste van Casper Bleumers en Frits Wagenvoorde. Als vakbroeders van Spohr - beide zijn violist bij het Radio Filharmonisch Orkest – betreurden ze het dat diens autobiografie niet in het Nederlands beschikbaar was. Dus vertaalden ze het toch behoorlijk lijvige boek maar zelf. Een mooie prestatie, het leest vlot.

Je zou Spohr met enige reserve een wonderkind kunnen noemen. Al omstreeks zijn twintigste was zijn viooltechniek subliem, trad hij overal en nergens op en wist zelfs een aanstelling aan het hof in Gotha te bemachtigen. Hij beschrijft die vroeg-negentiende-eeuwse muziekwereld in Duitsland als een paradijsje voor musici die iets te bieden hebben. Daar was een publiek voor, zowel onder de burgerij als bij de aristocratie. Bovendien was het in deze periode – we bevinden ons in de vroege Romantiek – heel gewoon om een loopbaan als musicus na te streven. Muziekpedagogen waren enorm in trek, Spohr had dan ook altijd meerdere studenten. 

Een mooi verhaal dat hij beschrijft is dat over de voettocht die hij met zijn leerlingen maakt in de zomer van 1808. Hij heeft behoefte aan frisse lucht en rust en kiest daarom de Harz als bestemming. Ze wandelen door een heuvelachtig landschap, de zon schijnt en na de lunch, als de hitte toeneemt, zwemmen ze in de rustig voortkabbelende rivier. Ik kon er tijdens het lezen niet aan ontkomen te denken aan Beethovens zesde symfonie, de ‘Pastorale’. Dat is die sfeer, maar dan op muziek gezet. En voor het eerst opgevoerd in hetzelfde jaar.

Samen met zijn echtgenote, de harpiste Dorette Scheidler, onderneemt Spohr gedurende de eerste helft van zijn loopbaan tientallen concertreizen, zowel in Duitsland als in Zwitserland en Italië. De opzet van dergelijke soms maandenlange tripjes is puur zakelijk. Vaak reizen ze op uitnodiging, maar ook regelen ze zelf concerten, gewapend met aanbevelingen van hooggeplaatste muziekliefhebbers. In dat laatste geval dient de investering vanzelfsprekend te worden terugverdiend door de inkomsten, de entreekaarten. Dat lukt meestal, maar niet altijd. Bij het schrijven van zijn herinneringen, pas later in zijn leven en op basis van zijn dagboeken, maakt Spohr veelvuldig gebruik van de recensies die de indertijd gerenommeerde  Musikalische Zeitung aan die concerten wijdde. Zijn persoonlijke herinneringen en de citaten uit de recensies vormen een mooie mix. 

Wij zijn gewend dat je tijdens een muziekuitvoering stil moet zijn. Iemand met een onderdrukt rokershoestje vinden we al gauw irritant. In het begin van de negentiende eeuw was dat anders, vooral in hofkringen. Spohr beschrijft een concert dat omstreeks 1810 wordt gegeven aan het hof in Stuttgart en waarop hij en zijn vrouw ook enkele stukken zullen uitvoeren. Vooraf ontdekt hij dat het vorstelijk gezelschap tijdens het concert een spelletje kaart zal spelen, en gezellig met elkaar zal kletsen. Men adviseert hen dan ook om vooral luid te spelen. Hij weigert, en na een stevige discussie krijgt hij zijn zin: tijdens hun optreden zullen de hovelingen stoppen met het kaartspel en stil zijn. Dat gebeurt ook, maar zodra zij hun laatste noten hebben gespeeld barst het kabaal weer los. Het concert eindigt abrupt wanneer de vorst opstaat, in dit geval midden in een hoge uithaal van een sopraan.

Tijdens de concertreizen probeert het echtpaar Spohr ook zoveel mogelijk concerten van anderen te bezoeken. Dat lukt hen ook op een reis naar Italië in 1815-’16. Met die reis gaat tevens een al lang gekoesterde wens in vervulling om de kunst van de oudheid en de renaissance te zien. Maar de Italiaanse muziek kan Spohr niet bekoren. Vooral de nog jonge maar al toonaangevende Rossini moet het ontgelden.  

Er speelt nu een grote opera van Rossini, l’Italiana in Algeri […]. Ik was dus blij , nadat ik in Milaan en Venetië al zoveel goeds over zijn opera’s had gehoord, eindelijk zelf iets van hem te kunnen horen. Deze opera heeft echter mijn verwachtingen niet geheel bevredigd; ten eerste mist hij wat alle Italiaanse muziek mist, een zuivere stijl, karakteruitbeelding van de personages, en een intelligente berekening van de hoeveelheid muziek voor een scène. […] Toch had ik verwacht dat het werk van Rossini kwaliteiten zou hebben die hem onderscheidden van zijn collega’s, namelijk originele ideeën, zuivere harmonie, aandacht voor ritme, en een bekwame orkestratie; maar ook daarvan heb ik niet veel kunnen ontdekken. Wat voor de Italianen nieuw is aan Rossini’s opera’s is het voor ons niet, omdat het grotendeels ideeën en modulaties zijn die we in Duitsland allang kennen, …’. Waarna ter onderbouwing een reeks uitgeschreven voorbeelden volgt. Wie was ook alweer die tegenwoordig welhaast vergeten componist, denk je dan?

In Duitsland is álles beter, die gedachte moet ten grondslag liggen aan dergelijke beweringen. Want ook over de musici in Italië die zijn instrumentale muziek uitvoeren is Spohr vaak niet te spreken. Het orkest in Rome spant daarin de kroon. Daar noemen de musici zich op het affiche weliswaar ‘professoren’, maar ‘de onkunde, smakeloosheid en brutale arrogantie van deze lieden zijn met geen pen te beschrijven’.

Het lezen van dergelijke passages is natuurlijk amusant. Spohr houdt duidelijk niet van de contemporaine Italiaanse vocale muziek, en in het bijzonder Rossini, maar gaat dan direct op ramkoers. Dat heeft ook iets tragikomisch, je vraagt je af of hij beschikt over enige zelfkritiek. Daarvan is in Levensherinneringen weinig te merken. Of het moet zijn tijdens zijn concertreis naar Wenen in 1813. Daar wordt onder leiding van de hofkapelmeester Antonio Salieri – die van de speelfilm Amadeus - Spohrs oratorium uitgevoerd, met de componist als eerste violist. Het blijft bij twee uitvoeringen. Veel later schrijft Spohr daarover: ‘… want in later jaren zag ik te goed in waar de zwakke en gebrekkige plekken zaten om het nogmaals in het openbaar te durven uitvoeren’.  

Deze autobiografie is niet van de grote lijnen of van de vakinhoudelijke reflectie op het eigen oeuvre. Maar wie het aardig vindt om kennis te nemen van een ver van ons verwijderde muziekwereld, verpakt in persoonlijke statements en honderden genoeglijke en vermakelijke anekdotes, zal hier veel leesplezier aan beleven. Zo was Spohr een voorloper in de praktische muziekuitvoering door als een van de eersten gebruik te maken van de baton, het dirigeerstokje. Daarvóór werd de dirigeerfunctie uitgeoefend door de concertmeester, de eerste violist, die de tempi aangaf en nu en dan, als het orkest begon te wankelen, de maat sloeg met zijn strijkstok. Ook was Spohr bevriend met Beethoven, over wie hij hier uitvoerig schrijft – al wordt de innigheid van die vriendschap tegenwoordig door kenners betwijfeld…

De tweede helft van zijn leven bracht Spohr door aan het hof in Kassel, waar hij een levenslange aanstelling had gekregen. In de zomer van 1830 bezocht Niccolò Paganini hem daar en gaf er twee concerten. Ook nu weer was het oordeel van de man die bekend stond als ‘de Duitse Paganini’ niet onverdeeld positief: ‘Paganini heb ik op beide in Kassel gegeven concerten met de grootste belangstelling gehoord. Zijn linkerhand, de altijd zuivere intonatie en zijn g-snaar zijn bewonderenswaardig. Maar zijn composities en voordracht zijn een vreemde mengeling van uiterste genialiteit, kinderlijkheid en smakeloosheid, die afwisselend aantrekkelijk en afstotelijk zijn. De algemene indruk, vooral na herhaald horen, was niet bevredigend voor mij, en ik heb er geen behoefte aan hem nog eens te horen.

De roem van Spohr mag dan grotendeels zijn vervlogen, geheel onbekend is hij zeker niet. In Kassel houden ze hem in ieder geval nog steeds in ere. Daar is in het Palais Bellevue het Louis Spohr Museum gevestigd. Tijdens het lezen bedacht ik mij dat we daar misschien maar eens naar toe moesten gaan als we in de buurt zijn. Ofschoon het daar natuurlijk ook een vrij saaie bedoening kan zijn. Want Spohr die over zichzelf schrijft is vast veel onderhoudender dan wetenschappers die dat doen.  

Louis Spohr / Levensherinneringen. Zelfportret van ‘de Duitse Paganini’/ Vertaald uit het Duits door Casper Bleumers & Frits Wagenvoorde / 611 blz / De Arbeiderspers, 2023 / privé-domein nr. 325

zondag 4 februari 2024

Een huis in het bos

North Woods van Daniel Mason is een wonderlijke roman. Het verhaal is gesitueerd in het afgelegen, bosachtige heuvellandschap van Massachusetts, in het hart van de streek die New England wordt genoemd. Daar waar de bomen in de Indian Summer zo mooi kleuren. Het landschap speelt een grote rol in het verhaal, als je het al niet de hoofdrolspeler zou kunnen noemen. Dat doet het samen met een huis, dat vier eeuwen geleden wordt neergezet en in de loop der tijden van een eenvoudige boerenhut uitgroeit tot een chique landhuis met bijgebouwen. Mason laat een imposante stoet eigenaren passeren, die behalve bewoner soms ook bouwer of verbouwer zijn, die het huis koesteren of verwaarlozen, die er decennialang wonen of maar heel even, die er vertrekken of er dood gaan. Van die laatste groep worden sommigen vermoord. Zij zullen er blijven rondspoken, voelbaar voor latere bewoners die daar gevoelig voor zijn. 

 Al lezend moest ik regelmatig terugdenken aan Masons spectaculaire debuut als romanschrijver. Dat was in 2002 – hij was jong, studeerde nog - met de roman De pianostemmer. Daarin reist een Londense pianostemmer in het midden van de negentiende eeuw op uitnodiging van het Britse leger naar Brits Indië en Birma om de kostbare Érard piano van een hoge militair te stemmen. Het lukt Mason in dat boek om de opmerkelijke  avonturen die de man in de binnenlanden overkomen op natuurlijke wijze in te bedden in de betoverende cultuur én natuur van Birma. Te laten versmelten, als het ware. 

Nu, met North Woods, met ook weer die verbinding tussen verhaal en landschap, maar tevens met z’n eindeloze reeks personages én een handvol verschillende manieren waarop je als lezer het verhaal krijgt voorgeschoteld, gaat Mason een stap verder. Onderneemt een waagstuk. Maar hij vliegt niet uit de bocht, houdt je aandacht gevangen. Na de laatste bladzijde kan je alleen maar concluderen dat je niet alleen een meeslepend verhaal las, maar dat er ook stilistisch veel te genieten viel. 

Het verhaal begint vierhonderd jaar geleden, bij de vroegste kolonisten, in dit geval een jong stel dat de benauwende cultuur van hun geloofssekte ontvlucht maar vervolgens op een moordzuchtig groepje Indianen stuit. Zij worden gevolgd door Charles Osgood, een ex-militair die decennia later Massachusetts doorkruist op zoek naar een plek waar hij zijn grote droom, een appelboomgaard met de heerlijkste appels, kan realiseren. Wanneer hij een uurtje te paard van het stadje Oakfield tegen een heuvel en een bosrand een groot leeg veld aantreft, met daarin een appelboom met zalige appels, weet hij dat hij zijn plek heeft gevonden. ‘Het heeft zo moeten zijn’, is een gedachte die Mason op meer plekken in het verhaal laat terugkeren. Osgood gaat er met zijn tienerdochters wonen, bouwt een reeds aanwezig hutje om tot een nette woning en weet met stekken van die ene boom binnen enkele jaren een respectabele boomgaard op te bouwen waar hij en zijn gezin van kunnen leven. De appel noemt hij Osgoods Wonder, zijn landgoed een paradijsje. Na zijn dood zetten zijn ongetrouwde dochters Alice en Mary zijn werk voort. 

Daarmee zijn de plek, haar karakter én het huis neergezet. De volgende bewoners of bezoekers vormen een kleurrijk palet, ieder van hen met een eigen verhaal. Zo is er de meedogenloze slavenjager, die naar de smaak van Alice en Mary net iets te nieuwsgierig rond het huis sluipt. En de miskende schilder Teale, die na een bezoek van zijn kunstvriend Nash een heel tedere en emotionele correspondentie met hem begint, die ze noodgedwongen angstvallig geheim moeten houden. Eind negentiende eeuw zijn huis en land eigendom van een fabrikant, die een medium inschakelt om zijn vrouw te verlossen van de in het huis ronddolende geesten – waaronder de oude vrijsters Alice en Mary. En in het begin van de twintigste eeuw drukt Robert, een kleinzoon van de fabrikant, zijn stempel op het leven op Osgood. Zijn schizofrenie dwingt hem tot allerlei dwangmatige handelingen, waarin het op veel manieren ´bewaren´ van zijn geliefde landschap en bomen. Aan zijn geschiedenis, misschien wel de meest doorleefde in de roman, lees je duidelijk af dat Mason in het dagelijks leven klinische psychologie doceert aan de universiteit van Stanford, Californië.  

Hoe knoop je een vier eeuwen omspannend verhaal aan elkaar tot een min of meer logische opeenvolging van gebeurtenissen? Daartoe heeft een schrijver een heel arsenaal middelen en foefjes tot z’n beschikking, waarvan Mason met plezier gebruikmaakt. De balladen voor stem en fluit die Alice en Mary tijdens hun eenzame leven op de appelboerderij schreven, op basis van overgeleverde folklore, en die ze ongetwijfeld op lange winteravonden gezongen zullen hebben, zijn losjes door het boek gestrooid. (Ik checkte nog even de luisterboekversie, in de hoop dat de uitgever die balladen in een gezongen variant had opgenomen, maar helaas …). De in haar eenvoud indrukwekkende briefwisseling tussen de twee mannen noemde ik al. De arts die Robert behandelt houdt daarvan een dagboek bij. En, om even iets verder te kijken dan de ‘reguliere’ wisseling van vertelmechanismen: zaden en sporen worden door de wind meegenomen in of uit het bos, met soms verstrekkende gevolgen voor de natuur – en het verhaal. Mason beschrijft de weg die ze afleggen alsof hij het over één groot, levend organisme heeft. Een organisme dat wordt bestierd door een hoger iets. Wij, als mensen, leven ons leven. Maar zijn, in het licht van dit grotere, slechts passanten.

Het mag duidelijk zijn dat North Woods op veel niveaus is te lezen en duiden, van een min of meer realistische plattelands-saga tot één of meer filosofisch getinte parabels. Stel je je daarvoor open, volg je Mason op zijn soms onnavolgbare maar altijd verrassende paden, dan krijg je er veel voor terug.

Daniel Mason / North Woods / 372 blz / Random House, 2023

[Nederlandse editie: North Woods]