De faxwisseling – het woord ‘wisseling is eigenlijk onjuist, want Ger beantwoordt haar faxen nooit – bestrijkt de periode 1 juli 1998 tot en met 31 mei 1999. Er gebeurt in Mizee’s leven weer van alles. We vernemen over haar hekel aan strakke kleding die haar bij het minste of geringste hevig doet zweten. De oplossing is simpel: jassen, blouses en jurken kopen die een of enkele maten te groot zijn. Soms tot verbazing van het winkelpersoneel. Ze is ook een levendige droomster. Na het zien van de film Titanic, die toen net uit was, heeft ze daar ’s nachts de meest idiote droom over. Ze doet daar verslag van op haar eigen, onnavolgbare wijze waardoor je uiteindelijk brullend van de bank glijdt. Verhalen brengen kan ze.
Op 8 januari 1999, haar 34ste verjaardag, ontvangt ze een cadeautje van het GAK: de verklaring dat zij arbeidsongeschikt is. Daar heeft ze jaren voor gestreden, en eindelijk is het dan gelukt. Het oordeel van de keuringsarts luidt: ‘Conclusie: Gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis die al zeer lang bestaat. In principe is belanghebbende te beschouwen als jeugdgehandicapte. Indeling AAW 80-100% arbeidsongeschikt.’ Lang niet iedereen zou hier blij mee zijn, maar Mizee kan haar geluk niet op: haar ziektebeeld en haar verhaal daarbij, dat lang niet door iedereen werd geloofd, is nu dus toch door een deskundige bevestigd . Voor de hoogte – of beter: laagte – van haar uitkering maakt het niets uit, maar ze is hiermee wel van de door haar zo gehate sollicitatieplicht verlost.
Nieuw in haar relatie tot Ger is dat zij, toch een van zijn meer briljante studenten, aanbiedt zijn teksten van commentaar te voorzien en dat hij dat aanneemt. Ze meet zich daarbij af en toe een streng oordeel aan, maar blijft iedere fax aan haar ‘god’ afsluiten met lieve woorden als ‘Ger van m’n hart, allerhartelijkst, omhelsd of duizend zoenen’. Haar voortdurende wens om eens zijn blote buik te mogen voelen gaat jammer genoeg nog steeds niet in vervulling, maar naast dit soort flauwigheden kan ze ook mooi en integer verwoorden wat hij voor haar is: ‘Jij bent voor mij een manifestatie van Gerschap. Er is natuurlijk jouw persoon, met al je eigenschappen, maar veel belangrijker is dat je de vertegenwoordiger bent van iets wat ik nodig heb als water in de woestijn: het gevoel dat je tegenover iets of iemand staat die een wereld op zichzelf is. Onwrikbaar, onveranderlijk, en dat je volledig doorschouwd wordt (onopzettelijk, als vanzelf) en volmaakt geaccepteerd (al even gedachteloos en vanzelfsprekend).’
Een rode draad in dit deel is de voorbereiding van haar prozadebuut. Daartoe leest ze alle faxen tot dan toe aan Ger nog eens door en puzzelt, knipt en plakt tot uit een selectie van de alle kanten uitschietende teksten een korte roman ontstaat die inderdaad in 2000 verscheen: Voor God en de Sociale Dienst. Daarover ongetwijfeld meer in het vierde deel van de faxwisseling.
Mizee heeft de gewoonte toepasselijke citaten door haar teksten te strooien. Deze vond ik de mooiste: ‘Niemand is boven zichzelf verheven, ook niet boven zijn eenvoudigste gedachten, evenmin boven alledaagse onderwerpen en angsten. Niemand hoeft zich daarvoor te schamen, zolang hij zijn best doet ze nauwkeurig waar te nemen, er ernstig over na te denken en er zo vermakelijk en goed mogelijk over te schrijven.’ Was getekend W.F. Hermans.
Nicolien Mizee / Allesverpletterende. Faxen aan Ger 3 / 383 blz / Uitgeverij Van Oorschot, 2019