donderdag 24 december 2020

Madrid belegerd

De Spaanse Burgeroorlog heeft voor mij altijd iets heel triests. Het was een bloedige oorlog, waarbij veel mensen de dood vonden, zowel door oorlogshandelingen als door afrekeningen op kleinere schaal. Het was ook een strijd die werd gevoerd om principes – de term ‘politieke principes’ krijg ik maar nooit uit de pen – waarbij de partijen het gehele spectrum tussen parlementaire democratie enerzijds en militaire dictatuur anderzijds vertegenwoordigden. En het trieste is dat het ook een conflict was dat door de buitenwereld voor het gemak vrijwel werd vergeten zodra het achter de rug was. Dat was in het voorjaar van 1939, de maanden waarin heel Europa in angstige spanning toekeek hoe Duitsland zich steeds onverzettelijker opstelde tegenover haar buurstaten. Een oorlog hing in de lucht. En die zou even later zo gruwelijk blijken uit te pakken dat het Spaanse conflict erbij verbleekte. De strijd was gewonnen door de generaals, met Francisco Franco voorop, die het land in de decennia erna iedere vorm van actief politiek bestuur en vrije meningsuiting ontnamen. 

Arturo Barea is een schrijver die zich altijd heeft ingezet om het verhaal van deze strijd levend te houden. Voor hem is de burgeroorlog een beslissende wending in zijn leven geweest. Hij is er op een vrij toevallige wijze actief bij betrokken geraakt én de oorlog heeft hem aan het schrijven gezet. Hij zette zijn eigen geschiedenis op papier,  van zijn jeugdjaren tot aan zijn vlucht uit zijn vaderland in de zomer van 1938. Dat schrijven deed hij in Engeland, waar hij via Frankrijk in 1939 was gearriveerd. Zijn autobiografie werd tussen 1941 en 1946 in drie delen in het Engels gepubliceerd door de befaamde Londonse uitgever Faber & Faber. Dit deel, De Slag. Madrid tijdens de Spaanse Burgeroorlog, is het derde deel. Dit is nu, ruim zeventig jaar na dato, voor het eerst in het Nederlands beschikbaar.  

Barea is in 1897 geboren in Badajoz, een stad in de regio Extremadura. Hij verliest al vroeg zijn vader, waardoor zijn naar Madrid verhuisde moeder zich maar net kan redden met haar vier kleine kinderen. Door een toelage van een oom en tante is Arturo in staat een opleiding te volgen. Hij heeft daarna verschillende ondergeschikte kantoorbaantjes waarin hij niet gelukkig is. In de jaren 1920-1923 vervult hij zijn dienstplicht, in het deel van Marokko dat in die jaren onder Spaans toezicht valt. Terug in de burgermaatschappij trouwt hij en sticht een gezin. Ook weet hij een baan bij het octrooibureau te bemachtigen, werk dat beantwoordt aan zijn interesse in techniek. Gaandeweg maakt hij promotie en bij de aanvang van de burgeroorlog, in 1936, heeft hij een leidende functie, een mooi eigen kantoor en twee secretaresses, waarvan een tevens zijn minnares is. Hij noemt zichzelf dan ook een typische geslaagde burgerman.

De politieke onrust in Spanje is in 1936, bij het begin van de burgeroorlog, niets nieuws. Het gist al jaren. In die periode hebben de verschillende facties zich ingegraven in hun standpunten, zijn stakingen op bloedige wijze neergeslagen, en moet je er op bedacht zijn dat je politieke tegenstanders je zomaar ‘mee uit wandelen kunnen nemen’, een wandeling die je laatste zal zijn. Er heerst dus wetteloosheid, ofschoon het laklaagje aan de oppervlakte de indruk wekt dat de coalitieregering die aan de macht is ook werkelijk macht heeft.

De staatsgreep die het kamp onder leiding van generaal Franco in juli 1936 pleegt, slaagt niet helemaal. Daardoor weet de regering de controle te houden over uitgestrekte gebieden rond Valencia, Barcelona en Madrid. Ofschoon het front vlak langs de hoofdstad loopt, bij tijd en wijle zelfs door de buitenwijken. De bevolking krijgt vrijwel dagelijks beschietingen met zware artillerie te verduren. In Madrid bevinden zich veel correspondenten van buitenlandse media, want de strijd heeft immers iets heroïsch: een centrum-links deel van de bevolking, bestaande uit een wankele coalitie van anarchisten, communisten, socialisten en nog wat groeperingen, vecht voor haar democratische vrijheid tegen een overmacht van conservatieven, fascisten en anderen die het leger aan haar kant heeft. Internationaal hebben de ‘linksen’ veel aanhang, er wordt zelfs een brigade van internationale vrijwilligers gevormd. Om die correspondenten in de gaten te houden en ervoor te zorgen dat de informatie die ze naar hun redacties versturen de linkse zaak steunt, wordt Arturo aangesteld als hoofd van de afdeling Perscensuur. Daarmee bevindt hij, die zich van nature het liefst neutraal en wat afstandelijk opstelt, zich van de ene op de andere dag in het centrum van de strijd. En is hij ook nog opgezadeld met een strakke opdracht.

Barea slaagt er uitstekend in de sfeer tijdens de belegering van Madrid te beschrijven: De regering die in de paniekmodus staat en zichzelf op het heetst van de strijd ook zal verhuizen naar het veel veiliger Valencia; de militaire top die standvastig maar ook tegen beter weten in de stad verdedigt; de beschietingen die op de meest onverwachte momenten beginnen en die het oversteken van een straat in de buurt van het front tot een hachelijke onderneming maken; de beelden van passanten die door een projectiel voor je ogen uiteen worden gereten en de huizen en kerken die een voor een aan puin worden geschoten. De generaals worden gesteund door Duitsland, dus beschikken over bommenwerpers die tergend langzaam over de stad cirkelen om met de grootst mogelijke precisie hun lading af te werpen. 

Het kantoor van de Perscensuur bevindt zich in de Telefónica, het hoogste gebouw van Madrid. Een gemakkelijk doelwit, waardoor Barea voortdurend de druk op de ketel voelt. Net wanneer hij na maanden hard werken de slag goed te pakken krijgt, stelt het ministerie van Buitenlandse Zaken zonder overleg een jonge vrouw aan als zijn assistent. Een Oostenrijkse, slim en  doortastend, vloeiend in haar talen. Barea reageert zuinigjes op haar komst, maar binnen een paar maanden is zij de liefde van zijn leven. En ook degene die hem in de steeds penibeler militaire en politieke situatie bij de les houdt. 

De slag verscheen in de reeks Kritische Klassieken van de kleine uitgeverij Schokland, een serie  waarin inmiddels zeventien ‘persoonlijke geschiedenissen’ zijn verschenen van schrijvers als Arthur Koestler, Ernst Toller en Max Frisch. Het vergt lef om als eenmansuitgeverij zo’n project op te zetten en vol te houden. En die boeken bovendien mooi gebonden in linnen, met prachtig papier, een chique vormgeving én een leeslint uit te geven tegen een alleszins redelijke prijs. Ik neem daar mijn hoed voor af.

Arturo Barea / De slag. Madrid tijdens de Spaanse Burgeroorlog / Vertaald uit het Spaans door Roland Fagel / Met een nawoord door Hub Hermans / Kritische Klassieken, 17 / 447 blz / Schokland, 2020