zaterdag 19 december 2020

Te voet de wereld rond

Idealisten waren het, die drie jongens van net twintig die op de vroege zondag van 16 juli 1911 vanaf de Dam in Amsterdam vertrokken voor een wandeling rond de wereld. Ze werden uitgezwaaid door familie, vrienden  en een grote groep belangstellenden. Bram Mossel, Frans van der Hoorn en Gerard Perfors hadden de dagen tevoren overal in de stad bulletins verspreid met de aankondiging van hun vertrek, dus het zag zwart van de mensen. Er was zelfs een politieagent aanwezig om het evenement in goede banen te leiden. Niet al het volk was er trouwens om de jongens aan te moedigen, er werden ook de nodige smalende opmerkingen gemaakt. De bijzondere kleding van de jongens lokte dat ook wel enigszins uit: ze droegen alle drie een vilten hoed, een zwartfluwelen jasje met hoge boord en diagonaal daarover een groene sjerp met het woord WERELDWANDELAARS. Nadat ze ieder op het hoofdpostkantoor om de hoek een eerste stempel in hun schriftje hadden laten zetten gingen ze op weg, langs een van tevoren aangekondigde route door de stad. Tot aan de stadsgrens hadden ze bekijks. 

Wie waren deze jongens, en waarom ondernamen ze deze op het eerste oog bizarre tocht? Historicus Wim Willems, die het verhaal van deze wandeling tot voor enkele jaren alleen in grote lijnen kende, kwam in 2018 in contact met een nazaat van Gerard Perfors. Die bleek te beschikken over een grote bruine scheepskoffer gevuld met brieven, tekeningen en foto’s geschreven en gemaakt tijdens de tocht. Fascinerend materiaal, de basis voor verder onderzoek. Gerard, Bram en Frans bleken elkaar te kennen van clubjes gelijkgestemden. Zo waren ze alle drie betrokken bij een socialistische jeugdvereniging, waren ze geheelonthouder en ook nog eens vegetariër. Bovendien droegen ze de wereldtaal Esperanto een warm hart toe. Zo opgesomd lijkt dat bij elkaar nogal heftig, maar de eerste jaren van de twintigste eeuw waren de hoogtijdagen van dergelijke idealistische bewegingen. In de brieven van de jongens is tevens sprake van de ‘school des levens’, het verlangen om te leren, of hun groei naar volwassenheid te voltooien, door zich open te stellen voor alle denkbare levenservaring. En als dat mogelijk is door de wijde wereld in te trekken, verenig je immers het nuttige met het aangename. 

Een doorwrocht plan hadden Gerard, Bram en Frans niet. Ze hadden ook geen haast, ze dachten een jaar of vijf onderweg te zullen zijn. Ze bekostigden hun reis door artikelen te schrijven voor socialistische tijdschriften, waardoor ze hun idealen konden uitdragen. Die reisverslagen werden veel gelezen, want welke socialist had in 1911 nu zelf verre reizen gemaakt? Ook verkochten ze onderweg ansichtkaarten met een foto van zichzelf en een toelichting over hun project. Ook dat handeltje liep als een trein, want ze waren een bezienswaardigheid waar lokale kranten steevast een journalist en fotograaf op afstuurden. Ze moesten dan ook regelmatig een nieuwe voorraad kaarten laten drukken, steeds met een nieuwe vertaling. Indien nodig namen ze wel eens een tijdelijk baantje aan, om de kas te spekken. In landelijke gebieden sliepen ze de eerste maanden van de tocht in de open lucht, of in boerenschuren. En eten uit boomgaarden kostte ook niets.

De reisverslagen maken melding van een gestage voortgang door Duitsland, Zwitserland en het op zijn laatste benen lopende Oostenrijk-Hongaarse keizerrijk. In juni 1912 zien ze het Balatonmeer, in september bereiken ze Boekarest. Na een paar dagen uitrusten verlaten ze die stad weer, socialistische liederen zingend. De stemming zit er na een vol jaar nog steeds in. Dat voorjaar hebben ze enkele maanden los van elkaar langs verschillende routes door de Balkan gelopen en heeft ook Marie Zwarts, de vriendin van Gerard, zich bij hen gevoegd. Juist het toelaten van dergelijke kleine aanpassingen aan de oorspronkelijke opzet helpt het project in stand te houden. 

Politieke onrust in Turkije dwingt het viertal eind 1912 per schip van Constantinopel naar Alexandrië te varen, waarna ze op hun gemak het culturele erfgoed van Egypte, Syrië en Palestina bezoeken. Bram Mossel maakt in Baalbek, Nazareth, Bethlehem en in tal van woestijndorpen prachtige foto’s. In april 1913 bereiken ze Jeruzalem, een geplande stop alvorens ze via Perzië door willen wandelen naar het Verre Oosten. Maar eerst moet er een financiële buffer worden gekweekt, want sinds ze Europa hebben verlaten is de verkoop van de ansichtkaarten stilgevallen. Ze vinden baantjes als dagloner en raken enigszins gesetteld. De heilige stad zal onverwacht ook het einde betekenen van hun tocht, wanneer in de zomer van 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbreekt. 

Het aardige van De wereldwandelaars is dat Wim Willems er veel meer van heeft gemaakt dan een verslag van de wandeltocht alleen. Hij laat zien waar de jongens vandaan komen – twee van de drie groeiden op in de Haagse Schilderswijk -, wat voor opvoeding en opleiding ze hebben gehad voordat ze aan de tocht begonnen, én hoe hun verdere leven verloopt. Je leest als het ware drie afzonderlijke biografieën die gedurende enkele jaren samensmelten. Voor alle drie de jongens zal de reis een kantelpunt in hun leven blijken te zijn, wordt hun idealisme erdoor aangewakkerd. Maar twee van de drie geven het een wat meer bescheiden plek. Niet iedereen kan immers z’n hele leven een Greta Thunbergje zijn.  

Wim Willems / De wereldwandelaars. Een verbond van idealisten / 384 blz / Querido, 2020