Tussen 1952 en 1974 bouwde, exploiteerde en onderhield de Handelsvereniging Amsterdam (HVA) drie suikerfabrieken in Abessinië, het huidige Ethiopië. Dergelijke projecten deed de HVA sinds het begin van de twintigste eeuw wereldwijd, ook in het voormalige Nederlands-Indië. Maar door het wegvallen van die kolonie ging ze op zoek naar nieuwe kansen, en in Ethiopië werd het de suiker. Voor de techniek in dat project tekende de Koninklijke Machinefabriek Stork & Co te Hengelo. Zij leverde ook het personeel.
Marinus wordt geselecteerd omdat hij Frans spreekt, de tweede taal van zijn vriendin. Daarom reist hij ook per schip en trein in zijn eentje naar Ethiopië, als begeleider van de talloze kisten met machineonderdelen, terwijl zijn twintig collega’s als groep met het vliegtuig gaan. Het is hard werken op de bouwplaats, een halve dag rijden van Addis Abbeba. Maar er is ook vrije tijd, kameraadschap, geld – en daarmee een gevoel van luxe en vrijheid. In brieven aan zijn vriendin Mirjam, die Scholten integraal weergeeft, lijkt Marinus het naar zijn zin te hebben. Hij raakt gefascineerd door het land, de cultuur en haar bewoners. En door z’n keizer, Haile Selassie. Wanneer Marinus het aanbod krijgt om bij te tekenen voelt hij daar wel voor. Het alternatief is terug naar het vaak koude en sombere Twente, naar de prikklok. Dat wil hij eigenlijk nooit meer.
Met het relaas van Marinus had Jaap Scholten een pakkende geschiedenis in handen. Al heeft hij die grotendeels zelf bedacht, samengesteld uit zijn onderzoek naar het project en het verblijf van deze jongens in de tropen. Zelfs de brieven van Marinus, die zo overtuigend overkomen, komen uit zijn pen compleet met hier en daar een verschrijving. Ze geeft een gedetailleerd en heel persoonlijk beeld van deze industriële samenwerking in de camouflagekleuren van ontwikkelingssamenwerking.
Het verhaal van Marinus heeft Scholten ingebed in een drieluik. In het eerste deel daarvan gaat Frederik Spengler, telg uit een Twents industriëlengeslacht – ja, de Storkjes – in Ethiopië op zoek naar een man die beweert door Frederiks grootvader bij een inlandse vrouw te zijn verwekt en daarna door hem in de steek te zijn gelaten. Als dat verhaal zou kloppen, levert dat een schandaal op voor de familie. Dus wordt tijdens een familieberaad besloten Frederik op pad te sturen – nadat hij heeft beloofd zijn avonturen niet te verwerken in een roman. In het laatste deel van het drieluik staat de zoektocht van een jeugdvriendin van Frederik, Mila, centraal. Zij zoekt in Ethiopië haar vader, die er toen zij klein was vandoor is gegaan.
De structuur met dit drieluik werkt niet echt. Zeker het eerste deel, dat Scholten gebruikt als aanloop naar het verhaal van Marinus, is wat omslachtig en eindigt met een anticlimax van de eerste orde. Ook was het leggen van de link tussen Frederik Spengler en Scholten zelf – Spengler is zijn alter ego én daarmee hijzelf dus een lid van de familie – eigenlijk niet nodig geweest. Wat voegt dat toe? Het derde deel is soms wat langdradig, maar omdat hierin lijnen samenkomen én omdat het slot van de roman prachtige beelden bevat en haast groots is, was het lezen hiervan geen corvee. Het middelste deel van de roman, het verhaal van Marinus, staat als een huis. Is overtuigend, en draagt daarmee het boek.
Jaap Scholten / Suikerbastaard / 576 blz / AFDH Uitgevers & Uitgeverij Pluim